16

Thuis liggen er geen persoonlijke brieven op ons te wachten, geen spannende onthullingen, alleen rekeningen, een stapel papieren van het Hogerhuis waarin om mijn tijd en geld wordt gevraagd, en twee boeken waarvan een literair redacteur graag wil dat ik ze recenseer. Ik ben blij ze te zien, die geschiedenis van het parlementaire stelsel in Groot-Brittannië en een biografie van Bonar Law. De twee recensies zullen me duizend pond of iets minder opleveren. Op de terugweg, in het vliegtuig, heb ik niet aan Henry gedacht maar aan geld.

Jude heeft haar baan niet opgezegd. Helaas hoefde ze dat niet te doen. Ik heb zelf ooit in het uitgeversvak gezeten, totdat ik wegging omdat mijn eerste biografie meteen zo’n daverend succes was. Mijn laatste haalt niet eens een pocketeditie en de research neemt zoveel tijd in beslag dat ik waarschijnlijk pas op z’n vroegst aan het eind van volgend jaar aan het schrijven van het boek over Henry kan beginnen. In het vliegtuig was me iets te binnen geschoten wat me nog niet eerder was opgevallen, al zal het ongetwijfeld allang zijn doorgedrongen tot velen die slimmer zijn dan ik. Als ik uit het Hogerhuis word gegooid, raak ik mijn onkostenvergoeding kwijt. Een lord die vier keer per week naar de vergaderzaal gaat, en vijf keer als het Huis ook zitting heeft op vrijdag, mag meer dan tienduizend pond per jaar declareren, en dat is belastingvrij. Ik zou een baan kunnen nemen – als dat me lukt. Ik kan me niet door mijn vrouw laten onderhouden. Trouwens, hoe moet het met die baby? De baby die nooit is gekomen, maar misschien toch nog komt.

Charles Lamb schreef een essay, Droomkinderen , over het gezin dat hij nooit had. Het is sentimenteel, maar er zitten mooie passages in. Geestkinderen komen bijeen om te luisteren naar zijn verhalen over de mensen die hun voorouders hadden kunnen zijn als ze ooit geboren waren. Ze willen ‘verhalen over hun mooie overleden moeder’, maar ten slotte zakken ze treurend weg, met de woorden: ‘Wij zijn niets, minder dan niets, en dromen. Wij zijn alleen wat had kunnen zijn en moeten nog miljoenen eeuwen op de troosteloze oevers van de Lethe wachten tot we een bestaan en een naam hebben.’

Ik weet niet of Jude dat essay kent. Natuurlijk heb ik liever van niet. Wat mij betreft, is er geen tweede mogelijkheid: ik moet willen dat ze een kind krijgt, ik moet voorkomen dat het nog langer op de troosteloze oevers van de Lethe wacht, ik moet mezelf leren het net zo graag te willen als zij, want dat is de enige manier waarop we samen verder kunnen gaan. Ik moet niet meer opgelucht zijn als er weer een dag is verstreken zonder dat ze het gevreesde woord heeft gebruikt. Sterker nog, ik moet het zelf ook gaan gebruiken, ik moet enthousiasme tonen voor datgene wat me juist zo bedrukt, moet een verlangen voorwenden dat ik niet heb. Zelfs dat moet veranderen. Ik moet me niet meer bedrukt voelen en mijn hele houding ten opzichte van ons leven moet veranderen. Ik moet mezelf in de Henry-de-vader-modus brengen, moet eraan denken hoe hij naar een tweede zoon verlangde, hoewel hij al vier dochters en een zoon had. Het zou ook beter zijn als ik niet de hele tijd tegen mezelf zei dat hij makkelijk praten had, hij had een vrouw thuis en kindermeisjes voor zijn kinderen, en als ik me herinnerde hoe hij zich betrokken voelde bij George, de jongste, de zieke jongen, het kind wiens gehuil zo’n bron van ellende voor hem was.

Maar wil ik die ellende? Wil ik dat er iemand in mijn leven komt die me verdriet doet? Plotseling herinner ik me dat Paul kroep had toen hij een jaar oud was en dat we in vliegende vaart met hem naar het ziekenhuis reden en dat daar op het allerlaatste moment een tracheotomie werd uitgevoerd. Die ellende krijg ik opnieuw, of iets wat er heel sterk op lijkt, als Jude krijgt wat ze wil. Toch moet ik mezelf dwingen het ook te willen. Want ik zal van dat kind houden. Ik zal het aanbidden, en dat is juist het erge. Maar als ze niet krijgt wat ze wil, is het nog erger.

Het is nu september, een zondagmorgen, en David en Georgie zijn op bezoek geweest. Ze hebben de Heilige Graal meegebracht. Blijkbaar zijn ze tot de conclusie gekomen dat er grenzen aan tact zijn. Hij is de grootste baby van tien weken die ik ooit heb gezien – niet dat ik veel ervaring in die dingen heb. Hij ziet eruit als het soort baby dat renaissanceschilders als model voor hun putti gebruikten, vermoedelijk omdat dat het ideaal was en maar weinig vijftiende-eeuwse Florentijnse zuigelingen werkelijk zoveel vet op hun botten hadden. Ik bewonder hem zo buitensporig dat Jude, op wie ik met mijn gedoe juist indruk wil maken, argwanend naar me kijkt. Terwijl zij en Georgie over baby’s, voedingsmethoden en het onuitputtelijke onderwerp van Georgies overvloedige melktoevoer praten, vertelt David me dat zijn moeder op de 20e een week komt logeren. Komen wij bij hen eten als zij bij hen is? Ik kan dat niet echt afwijzen, al zou ik dat graag doen, maar ik zeg er meteen bij dat ik ook het gesprek onder vier ogen met Veronica wil hebben waarop ze in haar brief zinspeelt. Ik wil ons gesprek op band opnemen, want ik heb het gevoel dat het erg nuttig kan zijn. Ik overleg even met Jude, onderbreek daarvoor een minilezing van Georgie over efficiënte methoden om melk af te kolven, borstpompjes enzovoort, en we spreken af dat we op zaterdag 25 september komen eten. De Croft-Jones’ beschouwen zich inmiddels als onze vrienden.

‘Onze neef en nicht die ook onze vrienden zijn’, zoals David het tot mijn schrik stelt.

Ik kom in de verleiding om hem te vragen of hij ideeën heeft over Henry’s motivatie om met de Hendersons in contact te komen. Per slot van rekening is hij net zo goed zijn achterkleinzoon als ik. Maar iets weerhoudt me en ik moet bijna hardop lachen als ik besef wat het is. Ik heb hetzelfde soort remming als Laura Kimball had toen het over Jimmy Ashworth ging. Ik wil niet dat het algemeen bekend wordt dat mijn beroemde en vooraanstaande overgrootvader aan een misdadig complot deelnam, dat hij een schurk betaalde om een onschuldige man aan te vallen. Het mag dan honderdzestien jaar geleden zijn gebeurd, hij was mijn overgrootvader en het was een schandelijke daad. Als de Croft-Jones’ weg zijn, wil Jude weten waarom ik zo grijnsde. Ik vertel het haar en dan moet zij ook lachen.

‘Dat heet empathie,’ zegt ze.

Maar wat voorspelt dat voor mijn biografie van Henry? Als ik het mijn achterneef, of achterachterneef of wat hij ook is, niet wil vertellen, zal ik het de hele wereld zeker niet vertellen. Of tenminste, de wereldbewoners die mijn boek zullen lezen. Daar heb ik nooit eerder aan gedacht. Ik ging er natuurlijk van uit dat Henry’s leven smetteloos zou zijn. In zekere zin sta ik nu natuurlijk voor een keuze: een saaie (en onwaarachtige) biografie die weinig mensen willen lezen, of een opwindende, waarheidsgetrouwe biografie die goed zal verkopen. Er is eigenlijk geen keuze. Het moet het laatste zijn – of het boek moet helemaal niet verschijnen.

Ik heb een schema voor mezelf gemaakt, ongeveer zoals de lijsten met aanwijzingen die rechercheurs in ouderwetse detectiveverhalen samenstellen. Aan de ene kant staat alles wat ik over de Hendersons weet, zoals hoe ze in 1883 leefden, en aan de andere kant staat alles wat ik over Henry’s betrokkenheid bij de familie Dawson-Brewer weet. Sinds onze terugkeer uit Griekenland heb ik elke dag naar die lijstjes gekeken en ik begrijp nog steeds niet waarom Henry met de Hendersons in contact wilde komen en wat zij hadden dat hij ergens anders niet kon vinden. Ik heb me op de zoon Lionel geconcentreerd en me zelfs afgevraagd of Henry homoseksueel was, of hij daarom bevriend was met Richard Hamilton, en of hij Lionel ergens had gezien en verliefd op hem was geworden. Maar gezien de aantallen kinderen die hij en Lionel later hadden, en de afwezigheid van elke indicatie van homoseksualiteit bij een van hen beiden, om van Jimmy Ashworth nog maar te zwijgen, heb ik dat opgegeven. Ik heb me zelfs afgevraagd of er iets in het huis in Keppel Street was wat Henry wilde, of daar iets verborgen was waar hij van wist maar waar de Hendersons niets van wisten. Ook dat zou typisch iets voor ouderwetse (erg ouderwetse) detectiveverhalen zijn. Was de oude William Quendon in het bezit van informatie die Henry nodig had? Dat valt eigenlijk in dezelfde categorie als de vorige veronderstelling.

Ik kijk vandaag weer naar de twee lijsten van mijn schema. We gaan lunchen, ergens waar we buiten kunnen eten, en ik zit achter mijn bureau en staar naar het schema terwijl Jude zich aan het omkleden is. En plotseling zie ik het. Het is zo eenvoudig en het ligt zo voor de hand dat ik me schaam omdat ik het niet eerder in de gaten heb gehad. Hij had Eleanor ergens gezien, was verliefd geworden en had besloten met haar te trouwen.

‘Op zijn leeftijd?’ zegt Jude als we naar Blenheim Terrace lopen.

‘Ik werd op het eerste gezicht verliefd op jou,’ zeg ik, en dat is waar. Ik zag haar aan het andere eind van de kamer op het feest van een uitgeverij.

‘Jij was geen zevenenveertig,’ zegt ze.

‘Nee, ik was tien jaar jonger. Maar oud genoeg om beter te weten, alleen zou het net zomin beter zijn geweest als het voor Henry zou zijn geweest.’

Die warrige redenering hoort ze terecht in stilte aan. Maar als ik haar hand vastpak, geeft ze een kneepje in de mijne. ‘Ik kan me niet voorstellen dat jij iemand inhuurt om mijn vader op zijn kop te slaan omdat je met mij in contact wilt komen.’

Ik zeg dat we tegenwoordig niet zulke dingen hoeven te doen. Ik ging op dat feest naar Jude toe, ik vond niet eens iemand om ons aan elkaar voor te stellen, ik vroeg alleen of ik nog iets te drinken voor haar kon halen, en we raakten aan de praat, en toen het acht uur werd, vroeg ik haar of ze met me wilde dineren. ‘Dat kon je in 1883 niet doen,’ zeg ik. ‘Meisjes gingen niet in hun eentje naar een feest; ze hadden chaperonnes. En trouwens, zij en Henry zouden niet naar dezelfde feesten zijn gegaan. Hij kon haar niet op straat benaderen. Hij kon niet op de deur kloppen en vragen of hij met haar mocht praten. Ik kan me voorstellen dat hij dit als enige mogelijkheid zag.’

Ze knikt, maar kijkt peinzend. Ik weet dat ik haar niet heb overtuigd. Maar ik heb mezelf bijna overtuigd. Henry had genoeg van Jimmy Ashworth en ook van Olivia. Waarom niet? Als hij op een dag naar het ziekenhuis in Gower Street gaat, ziet hij een mooi meisje met een prachtige blonde haardos, een meisje met een mooi figuur en de houding van een dame. Hij kan haar niet uit zijn hoofd zetten en hij neemt een privé-detective in de arm – misschien zelfs Brewer – om uit te zoeken wie ze is en waar ze vandaan komt.

‘Als het waar is wat je zegt,’ zegt Jude als we naar de ingang van het restaurant lopen, ‘hoe kan het dan dat hij na Eleanors dood zijn gevoelens op Edith overdroeg?’

‘Om de redenen die we al hebben besproken. Ze hadden hun liefde voor Eleanor met elkaar gemeen, ze praatten veel, ze waren vaak alleen samen. Trouwens, tegen die tijd was Henry vastbesloten om te trouwen. Hij was zevenenveertig, bijna achtenveertig, en hij had geen tijd te verspillen, en ik denk niet dat hij veel jonge vrouwen ontmoette.’

‘Nee, en hij kon niet steeds weer oude mannen op straat in elkaar laten slaan om ze te ontmoeten.’

We worden naar onze tafel gebracht – buiten, zoals we hebben gevraagd – en de serveerster heeft ons ieder een glas met onverwacht goed gekoelde witte wijn gebracht. Het doet me goed om Jude die wijn te zien drinken. Blijkbaar houdt ze zich niet meer aan dat treurige dieet waaraan ze was begonnen voordat we weggingen. ‘Waarom ging hij niet naar Olivia terug?’ zegt ze. ‘Als hij een vrouw wilde, bedoel ik. Volgens haar zuster had ze hem wel willen hebben. Waarom moest hij een Henderson hebben?’

Dat is een vreemde manier om het te stellen, zeg ik.

‘O ja? Het lijkt mij redelijk. Ik heb memoires gelezen – in manuscript, bedoel ik, op mijn werk. Het gaat over een stel aristocraten die allemaal bevriend waren met Edward vii. Er ging een verhaal dat zijn oudste zoon, die Albert Victor heette, Jack the Ripper was, maar dat is een ander verhaal. Hoe dan ook, Albert Victor was verloofd met prinses Mary van Teck, die altijd May werd genoemd, maar hij ging dood en prinses May droeg haar genegenheid over op zijn broer. Ze trouwden en werden koning George V en koningin Mary.’

‘Ja, maar dat waren dynastieke overwegingen,’ zeg ik. ‘Ze kreeg waarschijnlijk te horen dat het haar lot was om niet met de man om de man te trouwen, maar met de toekomstige koning. Dat was haar plicht.’

‘Het was in elk geval niet Henry’s plicht,’ zegt Jude. Voor iemand die zo slank is heeft ze een buitengewone voorliefde voor pizza’s, en ze is nu enthousiast op een margarita aangevallen. Ik begin wat serieuzer aan mijn caesarsalade. ‘Het was zijn keuze,’ zegt ze. ‘Hij moest een Henderson hebben, zoals prinses Mary een toekomstige koning moest hebben. Ik wed dat het ook haar eigen keuze was. Stel je voor: je bent de dochter van een hertog van een klein Duits hertogdom, al was je overgrootvader een koning, en je verloofde, die koning van Engeland zal worden, sterft aan longontsteking – dat moet een grote teleurstelling zijn, zelfs wanneer je niet van hem houdt. Je zou blij zijn met de kans om met de nieuwe kroonprins te trouwen.’

Ik zeg tegen haar dat de vergelijking niet opgaat en dat het met de minuut minder Henry’s geval wordt. George V was een grote vangst voor iedereen. Edith niet. Het enige wat ze mee had, was dat ze er leuk uitzag. Jude zegt dat ze het niet weet, ze kan Henry niet doorgronden, maar ze durft er veel onder te verwedden dat hij niet veel goeds in de zin had. We zitten in de zon, drinken nogal veel wijn en voelen ons alsof we ergens aan de Middellandse Zee zijn. Jude zegt dat ze weet dat je zoiets niet mag zeggen, maar als dit het broeikaseffect is, is ze daar helemaal voor. Thuis kijk ik, in lichtelijk aangeschoten staat, weer in Henry’s dagboek voor het jaar 1883, vooral naar de notities aan het eind van de zomer, toen hij zich met Eleanor verloofde, en in de herfst, toen ze was gestorven.

Er is daar geen enkel mysterie te vinden. Het enige wat je in die notities tegenkomt, is een gevoelloze, meedogenloze persoonlijkheid, en ook de vastbeslotenheid om in dat dagboek niets te vermelden wat iemand anders niet zou mogen lezen. Op donderdag 14 juni breekt hij met de Batho’s. ‘Voelde me niet goed, heb mijn avondafspraak afgezegd.’ Twee dagen later lees ik: ‘Belde om naar Hendersons gezondheid te informeren’, en op de 20e: ‘Gedineerd met de heer en mevrouw Henderson.’ Dan komen er nog meer bezoeken aan Keppel Street, maar de enige notitie die een lichte nieuwsgierigheid opwekt, is die van 27 juli: ‘Consult mevrouw Henderson.’ Waarover consulteerde ze hem? De hele familie schijnt gezond te zijn geweest. Ik neem aan dat het over Samuel Henderson ging, die misschien last had van hoofdpijn en duizeligheid nadat hij door Joseph Brewer was mishandeld. Louisa Henderson, die goede echtgenote, maakte zich natuurlijk zorgen om hem. Ik lijk al mijn eigen vragen te hebben beantwoord en zou tevreden moeten zijn, maar dat ben ik niet.

Later stelt Jude de vraag waarvan ik bang was dat Georgie Croft-Jones hem zou stellen toen we die avond in het Huis zaten te dineren. ‘Nu je hebt ontdekt dat Henry in staat was tot misdadige complotten en de aanval op die arme oude Samuel heeft gearrangeerd, is het je nu ook door het hoofd gegaan dat hij misschien achter de moord op Eleanor zat?’

‘Je bedoelt dat hij Bightford heeft betaald om het te doen en dat hij Bightford later heeft laten ophangen?’

‘Eh... ja. Bightford zou toch zijn opgehangen, hij pleegde de moord, maar misschien had Henry naast hem moeten hangen.’

Ik zeg dat, als onze theorie dat Henry verliefd werd op Eleanor nadat hij haar op straat had gezien juist is, hij met haar had willen trouwen. In dat geval zou hij haar niet dood willen hebben. Trouwens, niets wijst op een verband tussen Bightford en Henry.

‘Niets wees ook op een verband tussen Brewer en Henry, totdat jij het ontdekte.’

Bightford zou het tegen de politie hebben gezegd, zeg ik tegen haar. Hij had niets te verliezen. Terwijl hij in Exeter in de cel zat, zou hij met het hele verhaal naar voren zijn gekomen, als er een verhaal was. Ik kan het niet geloven; het klinkt niet alsof het echt zo is gegaan. Henry was niet met Eleanor getróúwd, hij was niet onherroepelijk aan haar gebonden. Als hij haar kwijt had gewild, had hij haar aan de kant kunnen zetten. Per slot van rekening had hij dat ook al min of meer met Olivia gedaan.

‘Het was maar een idee,’ zegt ze.

Terwijl ze naar haar favoriete televisieserie op zondagavond kijkt, denk ik nog wat na over haar theorie. Stel nu eens dat het mysterieuze ‘consult’ helemaal niet over Samuel en zijn hoofdpijn ging. Stel nu eens dat Louisa Henderson in alle vertrouwen aan Henry had verteld dat haar dochter Eleanor een ziekte of gebrek had. Ze was bijvoorbeeld als kind gewond geraakt en zou nooit kinderen kunnen krijgen. Maar dat zou niet werken, want Henry was op 27 juli, toen het consult plaatsvond, niet met Eleanor verloofd; hij deed haar pas zijn aanzoek toen augustus al een heel eind was gevorderd. Als Louisa Henderson hem had verteld dat Eleanor geen kinderen kon krijgen of in enig opzicht gebrekkig was – bijvoorbeeld dat ze geen vagina had, wat soms voorkomt, zij het heel zelden – zou Henry haar gewoon hebben verlaten, zoals zijn gewoonte was. Hij had al twee vrouwen gedumpt, dus waarom geen derde? Trouwens, waarom zou Louisa zoiets zeggen tegen een vooraanstaande arts die ze nog maar zo’n zes weken kende? Ze had geen enkele reden om te geloven dat Henry aan een huwelijk dacht.

Of toch wel? Had Henry in zo’n vroeg stadium misschien al beide ouders om toestemming gevraagd om hun dochter het hof te maken, of hoe ze dat in die tijd ook noemden? En pas daarna vroeg mevrouw Henderson of ze hem onder vier ogen kon spreken en legde ze hem de onaangename waarheid voor. Zelfs als dat het geval was, kon hij zich nog terugtrekken. Daarom vertelde ze het hem juist! Dus ik weet het niet, en misschien zal ik het ook nooit weten.

Veronica Croft-Jones is het soort vrouw van wie mensen zeggen dat ze er geweldig uitziet voor iemand van drieëntachtig. Ze is lang en statig, en haar kortgeknipte haar heeft een egaal lichtblonde kleur en zit als een clochehoed van goudfluweel om haar hoofd. Haar huid is als verkreukeld vloeipapier en ze heeft erg donkerrode lipstick die in de lijnen rond haar mond is ‘gebloed’. Blijkbaar is ze trots op haar benen, die er nog erg goed uitzien, want ze gaat in zodanige houdingen zitten dat je ze goed kunt zien, bijvoorbeeld door haar benen over elkaar te slaan en haar voet, waaraan ze een schoen met een absurd hoge hak draagt, provocatief heen en weer te zwaaien. Haar stem klinkt erg bekakt.

Geen enkele van die richtlijnen voor schoonmoeders, met name het advies om je er niet mee te bemoeien en geen kritiek uit te oefenen, is tot haar doorgedrongen. Ze zegt tegen Georgie dat ze hoopt dat ze David het eten voorzet dat hij lekker vindt en hem niet verwaarloost nu ze Galahad heeft. Dan wil ze weten waarom de groenten in dit huishouden gekookt worden en niet gestoomd. Wat is er van de Chinese stoompan geworden die ze Georgie met Kerstmis heeft gegeven? Galahads naam is blijkbaar niet goed bij haar gevallen – geen wonder – en als ze hem uitspreekt, zie je de aanhalingstekens als het ware in de lucht hangen. Hij is te dik, iets wat Veronica niet begrijpt, want baby’s die borstvoeding krijgen zijn nooit te dik. Georgie zal hem wel iets extra’s toestoppen.

Tot mijn verbazing blijft Georgie er heel rustig onder en beantwoordt ze vragen bijvoorbeeld met: ‘Ik denk dat je gelijk hebt’, of: ‘Daar zal ik iets aan moeten doen.’ David is enig kind – laat geboren, toen zijn ouders al veertien jaar getrouwd waren – en zoals Veronica me nog eens duidelijk maakt (alsof ik het zelf niet kon zien): ze zijn ‘dol’ op elkaar. Van tijd tot tijd wisselen ze een veelbetekenend glimlachje. En David kiest misschien niet echt partij voor zijn moeder, maar hij steunt Georgie ook niet. Jude en ik volgen het allemaal gretig. We weten hoe leuk het is om het later allemaal te analyseren.

Veronica tempert mijn verwachtingen enigszins door te zeggen dat als we ons ‘tête-à-tête’ hebben ik hopelijk geen familiegeheimen verwacht, want die zijn er niet. Toch kan ik er wel een bedenken. Als het zover is, zal ik haar de brief van Patricia Agnew voorleggen. We eten. Georgie kan goed koken en het eten is heerlijk. De enige wanklank onder de maaltijd is Veronica’s vraag of haar schoondochter is vergeten dat ze allergisch is voor asperges en ook nooit boter gebruikt. Ze drinkt nogal veel. Niet alleen voor een vrouw van haar leeftijd, maar voor iedereen. Veel gin-tonic voor het eten, wijn onder het eten, likeur na afloop en whisky met water om de avond door te komen.

Als ze met haar drankje is gaan zitten, verwacht ik dat ze een sigaret opsteekt en ik vraag me af wat Georgie daarvan zal zeggen, maar ze doet het niet. Ze maakt aan iedereen die het wil weten bekend dat ze drie jaar geleden gestopt is met roken, niet om haar longen of haar hart, maar omdat ze heeft gelezen dat je van sigarettenrook rimpels krijgt. Dan zegt ze tegen mij: ‘Ik heb mijn grootvader nooit gekend, weet je. Hij stierf een eeuwigheid voordat ik geboren werd.’

Acht jaar, zeg ik tegen haar. Dat weet ik.

‘Hij schijnt een vreselijk saaie kerel te zijn geweest. Ik kan me niet voorstellen dat je een boek over zijn leven wilt schrijven.’

‘Ik denk niet dat hij saai was,’ zeg ik. ‘Hij was eigenaardig, een buitengewone man.’

‘Nou ja, chacun à son goût ,’ zegt ze, en dan brengt Georgie de Heilige Graal binnen. Ik ben Georgie gunstiger gezind dan ooit tevoren, waarschijnlijk omdat ik sympathie voor haar als underdog heb, en zeg tegen haar dat de baby prachtig is en dat ze wel erg trots op hem zal zijn.

‘Ik hoop dat je dat niet in het openbaar gaat doen,’ zegt Veronica. Vermoedelijk denkt ze dat Georgie de baby de borst gaat geven. Maar Georgie zegt gedwee dat ze dat al heeft gedaan, dat was de reden waarom ze even weg was. Het afgelopen halfuur heeft ze Galahad de borst gegeven.

Veronica zegt, zo grof dat ik even mijn adem inhoud: ‘Mensen merken je afwezigheid niet altijd op, weet je. Je kunt niet de hele tijd in het middelpunt van de belangstelling staan.’

We spreken af dat we met elkaar praten voordat ze weer uit Londen vertrekt. Als we op weg naar huis zijn – we lopen, want het is een mooie avond – zegt Jude dat ze niet jaloers is op iemand die met Veronica Croft-Jones alleen zal zijn, maar ik zeg haar dat er één lichtpuntje is: daarna hoeven we haar nooit meer te zien.

Verborgen nalatenschap
titlepage.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_0.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_1.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_2.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_3.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_4.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_5.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_6.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_7.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_8.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_9.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_10.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_11.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_12.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_13.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_14.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_15.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_16.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_17.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_18.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_19.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_20.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_21.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_22.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_23.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_24.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_25.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_26.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_27.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_28.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_29.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_30.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_31.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_32.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_33.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_34.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_35.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_36.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_37.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_38.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_39.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_40.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_41.xhtml