30

Het is als een nachtkaars uitgegaan. Niet met een klap of zelfs een gesis. Twee weken geleden had Jude drie embryo’s in haar lichaam en nu is er niets. Ze zijn in bloed verdwenen, en zelfs daar was niet veel van. De test had gewoon een negatief resultaat, geen blauwe lijn. Is ze zo ongelukkig, zo verpletterd, als bij eerdere gelegenheden? Ik weet het niet. Ik kan het niet zien. Een hele dag was ze stil en teruggetrokken, een schim van een vrouw. Ze staarde niet voor zich uit, huilde niet, maakte zich niet kwaad, maar las in stilte een manuscript dat ze mee naar huis had genomen. Anders dan ik van haar gewend ben, praatte ze er niet over, sprak ze geen oordeel uit, en toen ze op de laatste bladzijde was gekomen, sloot ze het en legde het weg.

Natuurlijk zal ze het opnieuw proberen. Toen ze haar stilzwijgen verbrak, zei ze dat. Het was het eerste wat ze zei. Ik verwachtte het; het zou me hebben verbaasd als ze iets anders had gezegd. De hoop diende zich aan, natuurlijk, de hoop stak zijn lelijke kop op en fluisterde me in dat ze er misschien genoeg van had, dat ze zich erbij had neergelegd dat ze kinderloos zou blijven, dat ze tot het besef was gekomen dat er meer, of tenminste iets anders, in het leven zat dan kinderen krijgen. Ze had er genoeg van om met haar benen omhoog op tafels te liggen, om in zich te laten porren. Maar de realist in mij die zich tegen de hoop verzet, zei dat ik me volwassen moest gedragen en mijn verstand moest gebruiken. En toen ze het zei, knikte en glimlachte ik en legde ik mijn hand over de hare. Ik kuste haar. Ik zei dat ik wist dat het haar op een dag zou lukken. Ik zweer dat ik er niet aan dacht dat ik weer bij dat pornoblaadje zou moeten masturberen, maar ik dacht wel aan het geld. Weer tweeënhalfduizend pond naar de knoppen – dat dacht ik. En toen zei ze iets geweldigs, maar dat zei ze pas de volgende dag; het was zo lief en zo verdomde áárdig dat ik wel kon janken.

‘Zullen we eerst naar Zwitserland gaan?’

Ik kijk haar alleen maar aan. Dan vraag ik haar hoe ze wist dat ik daarheen wilde.

‘David heeft het me verteld. O, aan de telefoon, voordat ik niet meer zwanger was. Hij zei dat jij in mei naar Zwitserland wilde gaan, als de sneeuw weg was, en of ik je wilde vragen of hij met je mee kan gaan.’

‘God verhoede dat.’

‘Sorry, ik ben vergeten je die boodschap door te geven.’

‘Je had andere dingen aan je hoofd,’ zeg ik.

En dus gaan we, Jude en ik. Als we terugkomen, doen we dat van het eitje en sperma weer. We gaan op 5 mei, een vrijdag. We vliegen naar Zürich en gaan vandaar met de trein naar Chur. Jude zegt dat de alpenweiden in bloei zullen staan. Ze wil de verzameling kostbare stenen in de raadszaal van Chur zien. Voor het eerst in maanden zie ik dat ze enthousiast over iets is, en hoewel ik weet dat ze zich vooral zo voordoet om mij een plezier te doen, stemt dat me des te dankbaarder. Als Paul ’s avonds onverwachts komt, liggen overal landkaarten die ik bij Daunt’s ben wezen kopen. Ik heb ook in mijn Baedeker van Zwitserland gekeken, de nakomeling van de Baedeker die Henry meenam toen hij in de jaren zeventig van de negentiende eeuw zijn Alpenreizen maakte.

Ik zie geen enkele reden waarom ze het hem niet zou vertellen. Ik zou gewoon liever willen dat ze het niet deed. Hij is gek op teleurstellingen, op mislukkingen, op ondernemingen die op niets uitlopen.

‘Hoe doen ze het?’ zegt hij. Hij doelt op de procedure van de pre-implantatiediagnostiek.

Ik begin hem al te vragen waarom we het daarover moeten hebben, een fatale opmerking die zijn lippen laat trillen, maar Jude geeft hem antwoord, en deze ene keer is hij blijkbaar in verlegenheid gebracht. Dat komt niet door het verwijderen van haar eicellen, maar door het idee dat zijn vader sperma moet produceren. Zoals iedereen van zijn generatie neemt hij automatisch aan dat we zo’n behandeling vergoed krijgen, en als hij dat niet aanneemt, zegt hij niets over de kosten. In tegenstelling tot hen of velen van hen, is hij niet geïnteresseerd in geld. Hij werkt ervoor als hij het nodig heeft en vraagt nooit om een lening.

‘Gaan jullie het opnieuw proberen?’

‘Als we uit Zwitserland terugkomen,’ zeg ik tegen hem, en hij vraagt waarom we gaan.

Niemand in zijn wereld gaat ooit naar Zwitserland. Ze gaan naar Centraal-Afrika of Thailand of Cuba. Ik kan het hem niet uitleggen, want ik weet het zelf niet precies. Ik vind het ontoereikend om te zeggen dat ik het dorp wil zien waar de overgrootmoeder van mijn grootmoeder vandaan kwam, en trouwens, ik weet niet eens of ik de juiste voorouder te pakken heb. Haar genen zijn in bijna tweehonderd jaar sterk verdund. Ik denk dat ik naar Zwitserland wil omdat ik een wereldschokkende of biografieschokkende openbaring verwacht. Ik vertel hem vaag dat het voor Henry-research is en hij accepteert dat zonder me tegen te spreken. Hij komt iets drinken voordat hij een stel vrienden ontmoet in een club in Tottenham Court Road, al zou ik hebben gedacht dat wat er ook aan die club mag mankeren het in elk geval geen drank is. Terwijl we drinken, hij een gin-tonic en Jude en ik wijn, zegt hij op die dreigende toon waarop hij soms kan praten dat hij misschien een paar dagen komt logeren, als de paasvakantie voorbij is en hij nog een paar dagen over heeft voordat hij naar Bristol teruggaat. Jude en ik zeggen enthousiast dat we dat erg leuk zouden vinden, en hij krijgt dat raadselachtige glimlachje weer op zijn gezicht.

Zijn er vaders die ongedwongen met een zoon van zijn leeftijd omgaan?

Henry noteerde na Georges dood niets meer in zijn dagboek. Als hij brieven schreef, zijn die niet bewaard gebleven. Hij schijnt het huis bijna niet meer te hebben verlaten. Zijn tweede dochter Mary, altijd bezig met haar liefdadigheid, de lessen die ze op de zondagsschool gaf, haar handwerk voor de kerkbazaar, schreef in juli aan haar getrouwde zuster Elizabeth Kirkford:

Georges dood heeft onze arme vader diep getroffen. Moeder is altijd zo dapper en sterk. Ze komt er al aardig bovenop. Ze gaat regelmatig met me naar de ochtenddienst en heeft een paar bezoeken afgelegd en begint weer te fotograferen, maar vader is nog even zwaar door de slag getroffen als op de dag dat die zich voordeed. We weten allemaal dat hij niet zo’n gemakkelijke man was. Toen ik nog jonger was, was ik altijd jaloers op meisjes met ouders die aardiger en toegeeflijker waren, en ik weet dat jij dat ook was, Lizzie, maar als je hier nu was, zou je ook geroerd zijn door zijn ellende, zijn vreselijke verdriet. Clara vroeg me laatst of ik dacht dat hij net zo terneergeslagen zou zijn als het een van ons was geweest die was overleden. Je weet hoe bot en tactloos ze is. Natuurlijk zei ik tegen haar dat ze niet zo’n vraag moet stellen, maar ik vroeg het me zelf ook af. Vader is in februari tweeënzeventig geworden, maar hij lijkt tien jaar ouder. Moeder lijkt onverstoord. Ze zorgt voor hem zoals ze altijd heeft gedaan, maar voorzover ik kan nagaan, schenkt ze hem geen extra aandacht.

Henry stierf in januari van het jaar daarop. Er is uit die periode tot aan zijn dood nog maar één brief over zijn gezondheid overgebleven, maar op de een of andere manier geloof ik niet dat hij opleefde of zich weer aan zijn vroegere interesses wijdde. Hij stierf enkele weken voor zijn drieënzeventigste verjaardag. De meeste mensen zouden het liefst in bed sterven als ze de keuze hadden, al heeft dat tot gevolg dat hun man of vrouw de volgende morgen bij het wakker worden een lijk naast zich aantreft. Het schijnt dat Henry niet meer naar bed ging. Mary schrijft in oktober:

Ik wist niet dat moeder en vader niet meer in één kamer slapen, totdat ik vanmorgen om drie uur wakker werd van een geluid op de gang. Het was een geluid van een zwaar voorwerp dat viel en het leek uit vaders studeerkamer te komen. Zoals je weet, ben ik na jouw huwelijk in jouw kamer getrokken, en die grenst aan de studeerkamer. Ik wist niet goed wat ik moest doen, maar ik trok mijn ochtendjas aan en ging op onderzoek uit. Stel je mijn verbazing voor toen ik vader daar aantrof, niet volledig gekleed en ook niet in zijn nachtkleding, maar met een huisjasje dat ik nooit eerder heb gezien over zijn broek en overhemd. Hij zat achter zijn bureau en staarde naar de inktpot, die hij op de een of andere manier op de vloer moet hebben gegooid. Je kunt je die inktpot nog wel herinneren; het is die van blauw glas met een zilveren voet die het University College Hospital hem bij een of andere gelegenheid heeft gegeven, misschien op zijn zestigste verjaardag. Gelukkig zat er geen inkt in; hij stond al een hele tijd droog – iets waaruit blijkt dat vader al minstens een jaar niet meer tot werken in staat is. Hij vroeg me – heel vriendelijk voor zijn doen – wat ik deed en ik zei dat ik een geluid had gehoord. Wil je dat voor me oprapen, vroeg hij met diezelfde zachte, beleefde stem. En ga nu maar weer naar bed. Welterusten.

Ik wenste hem ook welterusten, en de volgende morgen vroeg ik moeder of hij de nacht vaak in de studeerkamer doorbrengt. Al zes maanden, zei ze met die koele, onverstoorbare houding van haar. Hij kan niet slapen en hij wil mij niet storen. Wat moet hij stil zijn geweest, al die nachten. Lizzie, wat stil, want ik ben er nooit wakker van geworden...

Het was in de studeerkamer dat Edith hem op de ochtend van 21 januari 1909 dood aantrof. Het was halftien. Ze ging naar hem op zoek omdat hij niet naar hun kamer was gekomen om zich aan te kleden en ook niet aan de ontbijttafel was verschenen. Alles wat ik over Henry’s gedrag in de maanden voor zijn dood weet, heb ik uit Mary’s brieven, en opnieuw ben ik dankbaar voor de gewoonte van de zussen om alles te bewaren. Zodra haar moeder het haar en haar zussen Helena en Clara had verteld, stuurde Mary telegrammen naar Elizabeth in Yorkshire en Alexander op Harrow. Later die dag schreef ze aan Elizabeth:

Je zult inmiddels wel hebben gehoord dat die arme vader vannacht of in de vroege ochtend is overleden. De oorzaak was een zware hartaanval, zegt dokter Starkey. Nou, Lizzie, een hartaanval mag dan de laatste slag zijn geweest, maar hij stierf van verdriet. Misschien weet moeder dat ook, want ze zegt telkens maar weer dat het een genadige verlossing is. Ze bedoelt daar vast niet mee dat hij van lichamelijke pijn en ziekte is verlost, want hoewel hij hartklachten had, waren die nooit erg ernstig.

Natuurlijk zul je niet naar de begrafenis gaan. Niemand van ons vrouwen gaat daarheen, en voor jou in jouw conditie zou het wel erg onverstandig zijn.

Dat kan betekenen dat Elizabeth zwanger was, en misschien was ze dat inderdaad, maar dan moet ze wel een miskraam hebben gehad, want Kenneth, haar eerste kind, werd pas in juli 1910 geboren en Henry stierf in januari 1909. Kenneth zou Henry’s tweede nakomeling met hemofilie zijn, en zijn moeder was voorzover bekend de eerste draagster in haar generatie. Dat was misschien ook een aspect van de genadige verlossing waarvan Henry nooit iets zou weten. Had hij er in die laatste droevige weken van zijn leven, toen zijn dochter zwanger was, een vermoeden van? Dat moet wel.

Hij had in tien jaar niets geschreven. Of beter gezegd, de pogingen die hij deed om zijn definitieve werk, zijn magnum opus, te schrijven, liepen op niets uit, of misschien heeft hij alles vernietigd. Ik denk dat het zoiets is geweest, want ik heb er in die kisten naar gezocht toen ik op zoek ging naar het notitieboek – het misschien helemaal niet bestaande notitieboek – en heb niets gevonden. Het einde van zijn leven werd verwoest door de ziekte van zijn jongste zoon. In de kisten liggen schriften van George, die zijn vader bewaarde, vermoedelijk opdat een latere generatie ze zou zien. Het was duidelijk een intelligente, begaafde jongen die meer had geleerd dan welk kind in onze tijd ook. Nee, zo is het niet helemaal. Ik kan beter zeggen dat hij dingen had geleerd die geen enkel kind uit onze tijd op zo’n jonge leeftijd zou leren, en dat hij daartegen opgewassen bleek te zijn. Caesars beschrijving van de invasie van Brittannië, waar ik me op twaalfjarige leeftijd met moeite doorheen heb geworsteld, las en begreep George al toen hij zeven was. Een jaar voordat hij stierf, was hij Grieks aan het lezen. Hij schijnt alle stukken van Shakespeare – in gekuiste versies – te hebben gelezen, en ook Paradise Lost en veel van Browning en Tennyson. Twee jaar voor het Grieks leerde hij algebra en daar had hij blijkbaar veel plezier in.

Henry’s liefde voor zijn zoon moet zijn toegenomen en versterkt door Georges intelligentie. Die vijand van mij, de hoop, die lelijke vrouw op het schilderij die met een handdoek om haar hoofd boven op de wereld zit, zal in Henry’s dromen zijn binnengedrongen om hem te laten geloven dat George, met de beste zorg en waakzaamheid, een kans maakte om op te groeien, om zijn mogelijkheden te verwezenlijken, om een veeleisend beroep uit te oefenen. Misschien zou er in de komende jaren zelfs een remedie worden gevonden. Niet door hem, helaas, daar was het te laat voor, maar door een andere medicus die over de verworvenheden van de moderne wetenschap kon beschikken. Dat was het soort hoop dat de tsarina had en dat prinses Beatrice had. Ze waren gedoemd de bitterste teleurstelling te ondergaan die er is.

Op de foto’s van zijn moeder zien we dat George een knappe jongen was, als je voorbij de ziekte en het lijden kijkt. Hij zou een aantrekkelijker man dan Alexander zijn geworden. En hoe kon een vader niet van een zoon houden die hem aan zijn zuster als ‘de liefste en aardigste’ beschrijft, als ‘de beste vader van de wereld’?

Henry’s begrafenisdienst werd gehouden in de St. Mark, Hamilton Terrace, en hij werd in Kensal Green naast George begraven. Nu ik daaraan denk, vraag ik me weer af wie die bloemen – nog steeds, terwijl alle naaste verwanten dood zijn – op het graf met de beenderen van vader en zoon zet.

Verborgen nalatenschap
titlepage.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_0.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_1.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_2.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_3.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_4.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_5.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_6.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_7.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_8.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_9.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_10.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_11.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_12.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_13.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_14.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_15.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_16.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_17.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_18.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_19.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_20.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_21.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_22.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_23.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_24.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_25.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_26.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_27.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_28.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_29.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_30.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_31.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_32.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_33.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_34.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_35.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_36.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_37.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_38.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_39.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_40.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_41.xhtml