7
Henry, die met zijn ontdekkingen vaak zijn tijd vooruit was, had in het vroege voorjaar van 1882 in een verhandeling voor de Royal Society naar voren gebracht dat twee factoren bijdragen tot het stollen van bloed. De ene factor was calcium en de andere noemde hij ‘tromboplastase’. Hij vergiste zich, maar hij zocht het in de goede richting. Er zouden nog twintig jaar verstrijken voordat de theorie van de vier factoren en twee producten opkwam, en nog vele jaren voordat de medische wetenschap begreep dat de factoren die bij de activering van protrombine door tromboplastine een rol spelen twaalf in getal waren. Die factoren zouden uiteindelijk de Romeinse cijfers i tot en met xii krijgen.
Dit alles is niet echt interessant voor een biografie, maar het moet er wel in, want de lezers moeten begrijpen dat Henry ernaar streefde een pionier op zijn terrein te zijn. Het saaie gecombineerd met het opwindende, het ruwe met het gladde. Hij schijnt hard te hebben gewerkt en zich met hart en ziel op zijn studie en praktische werk te hebben gestort, maar hij schijnt ook te hebben geweten dat afwisseling en rust van groot belang voor hem waren. Zijn wandelvakanties waren een hoogtepunt van zijn jaar. De buitenlandse reis die hij in de laatste week van april 1882 maakte, begon in Chur – Cuera in het Reto-Romaans – de oudste stad van Zwitserland, tegenwoordig een wintersportplaats, in de zuidoostelijke hoek van het land. Misschien was het voor hem bekend terrein, want hij was al van de Alpen gaan houden toen hij aan de universiteit van Wenen studeerde.
Vanuit Chur schijnt hij over de bergpaden van het Hinterrein te zijn gewandeld. Er was deze keer geen Richard Hamilton om hem te vergezellen en geen Hamilton om brieven aan te schrijven. Miste hij Hamilton, zijn metgezel op zoveel wandeltochten in het verleden? Dat moest wel, misschien zelfs heel erg. Vanuit een dorp hoog in de bergen, waar hij een kamer had gehuurd in het huis van de familie Schiele, schreef hij aan die andere vriend die hij kennelijk had leren kennen in het St. Bartholomew, Lewis Fetter:
Beste Fetter,
Dit is net zo’n afgelegen plaats als ze me hadden verteld, een stuk of wat huizen op de zuidoostelijke grashellingen van de Graubünden. Erg mooi, als je van schilderachtig houdt. De communicatie tussen deze huizen en de buitenwereld verloopt over ruige, gevaarlijke stukken land. Er is geen weg waarover je kunt rijden. Gelukkig ben ik, zoals je weet, altijd een wandelaar geweest en laat ik me niet afschrikken door het vooruitzicht dat ik een aantal kilometer te voet moet afleggen. Het bleek dat ik een tocht van zes uur moest maken om hier vanuit Versam te komen, een afstand die ik op niet minder dan dertig kilometer inschat. Je zult me wel geloven als ik zeg dat ik erg blij was toen ik het eigenaardige, schilderachtige huis van de goede Schieles bereikte, waar een maaltijd van gebraden vlees, aardappelen en een soort fruitpap op me te wachten stond. Na het eten was er rust in een comfortabel bed in een schone, luchtige kamer.
De sneeuw is weg, behalve op de hoogste toppen, en de alpenweiden zijn glorieus tot bloei gekomen. Dit dorp is sterk blootgesteld aan het weer, maar het zonlicht en de droge atmosfeer maken het een gezond oord. Behalve, volgens V en G, zoals je weet, in één opzicht. Maar dat ligt nu allemaal in het verleden. Momenteel bestaat de bevolking uit ongeveer honderdvijftig personen, voor het merendeel gezonde en stevig gebouwde mensen. Maar pleuris, longontsteking en artritis komen hier veel voor. Scheurbuik en purpura zijn onbekend en ftisis is zeldzaam.
De rest van de brief bestaat uit complimenten aan Fetters familie, vragen naar zijn eigen gezondheid en de verzekering dat hij, Henry, op 12 mei in Wimpole Street terug zal zijn. In het briefhoofd vermeldt hij als plaats van afzender Safiental, Graubünden. Wie zijn of waren V en G? Gemeenschappelijke vrienden van Henry en Fetter? Of konden het autoriteiten op het gebied van de volksgezondheid uit die tijd zijn? Kon V de dokter Vickersley zijn die in september een van de gasten op het diner bij Henry thuis was?
Als Henry ook aan Olivia Batho of Jimmy Ashworth schreef, zijn die brieven verdwenen, maar zo langzamerhand ken ik hem een beetje en ben ik geneigd te denken dat hij geen van beiden schreef. Henry behoorde tot de Byron-school en zou hebben beaamd dat ‘de liefde van een man losstaat van het leven van een man’.
Ik ging die avond niet met Stanley Farrow naar zijn huis in Hammersmith. Ik ging met Jude uit eten. Onderweg naar huis kocht ik ergens rode rozen, omdat ze die zo mooi vindt. Later nodigde Stanley me opnieuw uit. Hij schijnt zijn rol en functie als Hogerhuislid zo licht op te vatten als wel meer lords doen: hij komt voor het vragenuurtje en verdwijnt voordat de beproeving van het stemmen begint, en vaak komt hij helemaal niet. Natuurlijk kan hij er geweest zijn op de paar dagen dat ik er niet was. Het was al een heel eind in februari toen we elkaar weer ontmoetten. Ik dronk een kop thee in de bisschopsbalie, toen hij naar me toe kwam en zei dat Vi ernaar ‘hunkerde’ me te ontmoeten, en wilde ik mijn vrouw meenemen voor een diner? Ik weigerde zo stuntelig dat hij de indruk moet hebben gekregen dat ik een slecht huwelijk had en dat Jude en ik allebei een volkomen eigen leven leidden. Uiteindelijk zei ik dat ik in mijn eentje zou komen, maar voor een drankje, niet een diner.
De dag waarop ik ging, ontving ik een pakje met de brieven die Henry aan Barnabus Couch schreef. Ik vond het nogal schokkend dat de bezitter van die brieven ze per post had verstuurd, al was het aangetekend. De afzender, een zekere mevrouw Deborah Couch, weduwe van de achterkleinzoon van Henry’s vriend, kon natuurlijk niet weten dat Henry afschriften maakte van elke brief die hij ooit schreef. Toen ze na de dood van haar man de zolder opruimde van de oude pastorie waar ze hadden gewoond, had ze de brieven verpakt in krantenpapier (de Times , gedateerd ergens in augustus 1906) gevonden. Het waren twaalf brieven tussen honderden andere. Couch had een uitgebreide correspondentie gevoerd en blijkbaar alle brieven bewaard die hij ooit had ontvangen. Kort voor zijn dood had hij, volgens mevrouw Couch, zijn ongetrouwde dochter opdracht gegeven ‘ze allemaal te bewaren, of anders, bij God, dan kom ik bij je spoken’. Het is vreemd, maar ik heb vaak gemerkt hoeveel indruk zo’n dreigement maakt, zelfs op mensen die over het algemeen erg rationeel zijn ingesteld.
Ik ging om ongeveer vier uur naar het Hogerhuis, ontmoette Stanley en ging om halfzes naar zijn huis in Queen Caroline Grove. Lady Farrow was ongeveer zoals ik me Laura Kimball had voorgesteld, dik, moederlijk, met wit haar – misschien had ik haar in gedachten gehad? Ze hielp Stanley uit zijn jas en zou mij uit de mijne hebben geholpen als ik dat had toegestaan. We gingen naar een huiskamer waar de inrichting en siervoorwerpen nog alles over wijlen mevrouw Farrow vertelden. Die was blijkbaar de oorspronkelijke eigenares van het dressoir en de eettafel van gekalkt eikenhout geweest, en van de ‘haardstoelen’, de schemerlampen waarop zich slanke, marmeren maagden bevonden, naakt maar ijzig kuis, die op hun uitgestrekte armen perkamenten kappen omhooghielden. De onzichtbare aanwezigheid van Farrows moeder was tastbaar. Ik moest denken aan iets wat een goedbedoelende vriend tegen mijn moeder zei toen mijn vader was gestorven: ‘Hij is niet weg, Sonia. Hij is hier bij jou in deze kamer.’ Mevrouw Farrow was hier in deze kamer bij haar zoon en schoondochter. Vooral bij haar schoondochter. Het werd me al gauw duidelijk dat lady Farrows geestesprocessen, haar hart en ziel als je het zo wilt noemen, niet alleen door haar schoonmoeder maar ook door de moeder van haar schoonmoeder werden beheerst. Die twee vrouwen waren op een vreemde manier met elkaar vermengd en verstrengeld, zodat ze bijna één moederlijk personage vormden.
Stanley haalde sherry. Die werd niet aangeboden maar was er opeens, die minst acceptabele sherry (voor mij) die zo bleek is als Sauvignon en waarvan je verwacht dat hij droog is, maar die je aan het schrikken maakt wanneer je je eerste slokje neemt, want hij is weeïg zoet. Ik probeerde geen verbazing te tonen. De foto’s kwamen tegelijk met de zoutjes op tafel. Een biograaf die op mijn manier te werk gaat, die dus om bijdragen van alle mogelijke bronnen vraagt, wordt al gauw overspoeld met foto’s. Maar ik klaag niet. Het is erg handig als je een beeld in je hoofd hebt van de mensen over wie je schrijft, en nog meer als je die gezichten voor je op tafel hebt liggen. Ik zag Olivia weer in het soort gewaad dat klassieke standbeelden dragen, met haar dochtertje in haar armen. De foto’s die ik nog niet had gezien, waren van Olivia op haar bruiloft, Olivia met haar zoons, Olivia met diezelfde dochter maar dan vijf jaar later, het jaar van het Sargent-portret.
‘Hoe heette ze?’ vroeg ik.
Dat zette de sluisdeuren open. ‘Violet,’ zei lady Farrow. ‘Violet – net als ik. Een mooie, bloemrijke naam, nietwaar? En ze was zo’n mooie vrouw. Via haar hebben Stanley en ik elkaar ontmoet; ik was haar beste vriendin, dus het leek voorbestemd dat wij bij elkaar zouden komen.’
Ze waren dus nog maar vijftien jaar getrouwd, die twee. Stanley was nooit wees geworden, want toen zijn moeder stervende was, gaf ze hem een moeder om haar plaats in te nemen. Een echtgenote die toevallig ook nog dezelfde voornaam had.
Blijkbaar las ze mijn gedachten. ‘O, ik ben niet Violet gedóópt. Mijn doopnaam is Jean. Jean Smith. Maar Stanley mag zich graag voorstellen dat ik de naam van zijn moeder heb, en nu lijkt het of ik die naam altijd heb gehad. Je zou kunnen zeggen dat ik veel meer Violet ben dan Jean. De tweede Violet Farrow, zeg ik altijd.’
Stanley keurde dat blijkbaar goed. Hij glimlachte voldaan. Lady Farrow pakte een foto op, zuchtte en legde hem weer neer. ‘Ze had een tragisch leven. Eerst die afschuwelijke kinderjaren zonder moeder, toen een eenzame jeugd. Caspar wilde niet dat ze haar ontmoette, weet je. Hij was zo’n wrede man, zo onverbiddelijk. Want wat wilde hij nu eigenlijk? Hij had zijn kinderen, hij had zijn plaats in de samenleving. Iedereen had respect voor hem. Maar zij was veroordeeld tot volslagen eenzaamheid...’
‘Neemt u mij niet kwalijk,’ zei ik. ‘Maar over wie hebben we het, Olivia of Violet?’
Lady Farrow legde haar vinger op haar voorhoofd, alsof ze daar een pijn aanwees. ‘Violet. Ja, Violet. Mijn vriendin. Ik verwar ze vaak met elkaar. Dat is misschien ook wel te begrijpen. Moeder en dochter, allebei zo ongelukkig, allebei slachtoffer van de wreedheid van een man.’
‘Maak je niet van streek, schat.’ Stanley legde zijn hand over de hare. ‘Laat me je nog wat sherry inschenken.’
‘Dank je. Ja, dat is goed. Ze was nog maar vijf, weet je, toen haar moeder vluchtte. Ik zeg “vluchtte” omdat Caspar haar natuurlijk tot het uiterste dreef. Er hoefde alleen maar iemand langs te komen die een klein beetje aardiger was, en ze werd al de afgrond ingetrokken...’ Lady Farrow ging nog een tijdje zo door, terwijl ik me afvroeg hoe ik die stroom kon indammen en haar aan het praten kon krijgen over wat me werkelijk interesseerde.
Ten slotte zei ik: ‘Lady Farrow, dit is allemaal erg interessant.’
‘Violet. Noem me Violet.’
‘Violet, dit is allemaal erg interessant, maar ik zou eigenlijk graag over de jonge jaren van Olivia willen horen.’ Ik besloot haar te vleien. ‘Je bent uniek, omdat je uit de eerste hand – of eigenlijk uit de derde hand – weet wat voor leven dat was. Wat haar gevoelens waren, wat voor iemand ze was.’
Gelukkig voor mij voelde Violet Farrow, geboren Jean Smith, zich niet beledigd. Ze glimlachte weemoedig en schudde haar hoofd om die glimlach af te zwakken. Het was vrij licht in de kamer, maar ze stak haar hand uit en drukte op de schakelaar tussen de voeten van een malachieten dame die een lampenkap met een meanderrand omhooghield. ‘Zo, dat is beter. Nu kan ik je beter zien.’ Woorden die degene tot wie ze gericht zijn altijd een onbehaaglijk gevoel geven. ‘Olivia werd van het begin af slecht behandeld. Sommige mensen zeiden dat hun karakters onverenigbaar waren, maar daarmee bedoelden ze in werkelijkheid dat Caspar een bullebak was en dat Olivia het niet gewend was om gecommandeerd te worden. Zoals begrijpelijk was bij een mooi meisje dat in zo’n beschermd milieu was opgegroeid, was ze gewend haar zin te krijgen. Haastig trouwen, langzaam spijt hebben, zeggen ze dan, en die arme Olivia was haastig getrouwd.’
En Stanley en Violet de Tweede waren natuurlijk langzaam getrouwd. Waarschijnlijk hadden ze er zo’n twintig jaar over gedaan om tot een beslissing te komen – of toestemming van zijn moeder te krijgen. ‘Waarom haastig?’ zei ik.
‘Zoiets was het niet,’ zei lady Farrow een beetje gekwetst. Ik moest bijna lachen. Ik had dat ook helemaal niet gedacht, niet in de betere standen in 1888. Bij Jimmy Ashworth en Len Dawson lag het anders. ‘Violet zei dat Olivia getrouwd wilde zijn. Ze was zevenentwintig, weet je. Dat was nogal oud om alleen te zijn. Caspar was de eerste man die haar vroeg en die ze bij zich kon dulden, dat wil zeggen, afgezien van je overgrootvader – het was toch je overgrootvader? Ze heeft me verteld dat Henry Nanther de grote liefde van haar leven was.’
‘Je bedoelt dat mevrouw Farrow je dat heeft verteld?’
‘Dat klopt. Heb ik dat niet gezegd? Háár moeder heeft tegen haar gezegd dat ze smoorverliefd was op Henry Nanther. Het was een vreselijke teleurstelling toen dat niets werd. Hij liet haar zitten, weet je. Ik vind het jammer dat ik je dit over je overgrootvader moet vertellen, en ik hoop echt dat je je niet gekwetst voelt. Hij zal heus wel een groot man en een goede dokter en zo zijn geweest, maar hij gaf mijn... Hij liet Olivia zitten.’
‘Ze waren niet echt verloofd, schat,’ merkte Stanley op.
‘Volgens háár wel. Ze zei dat ze het met elkaar eens waren. Haar vader en moeder wisten er alles van en gingen akkoord. Henry Nanther was op zoek naar een huis voor hen; hij bekeek een aantal huizen in Mayfair.’ Dat was waar. En plotseling werd het geloofwaardig wat ze zei. Het was niet allemaal fantasie en vervormde herinnering. ‘Olivia wilde in Park Lane wonen. Je kunt je dat nu niet meer voorstellen, hè – iemand die denkt in Park Lane te kunnen wonen? Dan zou ze dicht bij haar familie zijn geweest, weet je. Die woonden op Grosvenor Square. Violet mocht graag denken dat ze woonden waar nu de Amerikaanse ambassade staat, maar ik weet niet of dat zo is.’
Ik pakte een foto van Olivia, haar ouders en haar zuster Constance op, met een soort zomerhuisje op de achtergrond, waarschijnlijk in de tuin van het huis aan Grosvenor Square. Hadden ze een eigen tuin? Of was dit het plantsoen van het plein? ‘Wat gebeurde er?’ vroeg ik.
‘Niets,’ zei ze met een sombere triomf. ‘Helemaal niets. Hij verdween gewoon uit het leven van de Batho’s. Het was de zomer van 1883. Die arme Olivia had de data in haar geheugen. Op 14 juni, dat was een donderdag, werd hij uitgenodigd om in Grosvenor Square te komen dineren, en ’s middags zegde hij de uitnodiging af. Er waren toen natuurlijk nog geen telefoons – nou, die waren net op komst. Henry Nanther, dókter Nanther, moet ik zeggen – ik wil niet beledigend overkomen, en toen was hij trouwens ook al sir Henry – stuurde een boodschapper met een briefje dat hij niet kon komen, hij was onwel. Dat schreef hij. Olivia zei dat ze dat woord “onwel” later nooit meer kon zien of horen zonder de vreselijkste pijn te voelen.’
‘Maar dat kan ze toen nog niet hebben geweten, Vi,’ zei Stanley. ‘Ze kan geen idee hebben gehad dat hij haar zou laten zitten.’
‘Ze had een voorgevoel dat het niet goed was. En ze had gelijk. Ze heeft nooit meer een woord van hem vernomen. “Onwel,” zei ze steeds weer, “onwel. Hij was niet onwel, maar onwillig.”’
Ik had het opgegeven om lady Farrow te vragen hoe ze die dingen wist, hoe een moeder een dochter zulke dingen kon vertellen. Op dat moment wilde ik het liefst thuis zijn, met het dagboek voor me, om te kijken of er een pentagram bij de notitie van 14 juni 1883 stond.
‘Haar vader wilde hem aanklagen wegens het verbreken van een huwelijksbelofte, weet je. Dat deden ze toen nog. Ze zetten advertenties in de kranten om andere ouders te waarschuwen voor mannen die hun dochters zoiets ergs konden aandoen.’
‘Maar dat deed sir John Batho niet?’ zei ik.
‘Olivia weerhield hem ervan. Haar trots verzette zich ertegen. “Ze zat”,’ citeerde lady Farrow verrassend uit Shakespeare, ‘“als geduld op een monument, glimlachend om verdriet.” Zo stelde Violet het. Mooi, hè? Ze was erg begaafd, ze schreef prachtige poëzie. Als je sommige van deze foto’s voor je boek wilt gebruiken, kun je gerust je gang gaan.’
‘Met alle genoegen,’ zei Stanley.
‘Natuurlijk op voorwaarde dat we ze allemaal ongeschonden terugkrijgen. En Stanley heeft alle brieven voor je gefotokopieerd.’
In elk geval kreeg ik geen proeven van de poëzie aangeboden. Ik was al in de hal toen ze allebei nog even naar de huiskamer teruggingen en fluisterend met elkaar overlegden. Lady Farrow kwam weer tevoorschijn, haalde mijn jas en stond erop me erin te helpen.
‘O ja, ik hoop dat je dat niet serieus nam, wat Stanley zei over... eh, nou, die besmettelijke ziekte die Olivia had opgelopen. Natuurlijk bedoelde hij dat niet, hè, schat?’
Stanley, die achter haar stond, zei: ‘Beslist niet, schat. Beslist niet.’ Hij verbaasde me door theatraal naar me te knipogen.
‘Hij dacht aan iemand anders.’
Pas toen ik door de straat naar het metrostation liep, herinnerde ik me dat ‘besmettelijk’ het eufemisme van de Victorianen was voor wat we tegenwoordig een seksueel overdraagbare ziekte noemen en wat minder fijngevoelige mensen, en trouwens Stanley zelf ook, syfilis noemen.
Hoeveel van dat alles kon ik geloven? Niet alles, dat zeker niet. Toen ik thuiskwam, was Jude naar een boekpresentatie. Ik ging naar de studeerkamer, legde de twee foto’s die ik had geleend bij de rest en vond het dagboek van 1883, een boek van groen leer, octavoformaat. Henry schreef met een typisch Victoriaans handschrift: schuin, spichtig, conventioneel, de bovenlussen hoog, de benedenlussen diep. Voor donderdag 14 juni had hij alleen geschreven: ‘Audiëntie bij Hare Majesteit om elf uur. Voelde me niet goed, heb mijn avondafspraak afgezegd.’ Hij vertelde niet wat of waar die avondafspraak was, geen woord over de Batho’s. En ook geen pentagram. Het volgende pentagram verschijnt op maandag 18 juni. In die tijd, februari, wist ik niet van Mary Dawson, had ik Laura Kimball nog niet ontmoet, maar nu wel. Nu ik zit waar ik twee maanden geleden zat, in het licht van mijn nieuwe kennis, kijk ik naar mei, de maand waarin Jimmy zwanger werd van haar dochter Mary Dawson, en er zijn die maand drie pentagrammen, een op de 11e (de dag nadat Henry uit het Lake District was teruggekomen), een op de 17e en een op de 29e. Aangezien Mary op 21 februari 1884 is geboren, lijkt het me waarschijnlijk dat de conceptie op 13 of 17 mei heeft plaatsgevonden. Natuurlijk kun je zoiets nooit met absolute zekerheid zeggen. Ik denk even aan Jude, die graag zulke berekeningen voor zichzelf zou willen maken.
Ongetwijfeld twee totaal verschillende vrouwen, Mary Dawson en Violet Raven. Het is duidelijk genoeg wat er met Violet gebeurd is: een huwelijk met een man beneden de stand van haar vader, waarschijnlijk een redelijk gelukkig leven in een villa in het toen nog half-landelijke Hammersmith. Eén kind, Stanley, voor wie ze een toegewijde en dominante moeder was. Wat zou Olivia ervan hebben gevonden als ze had geweten dat haar kleinzoon in de voetsporen van ‘de grote liefde van haar leven’ zou treden en zitting zou nemen in het Hogerhuis? Ik heb wat research naar hem gedaan en heb ontdekt dat hij jarenlang voorzitter van de gemeenteraad van Hammersmith was. Van Mary Dawson weet ik alleen dat ze de moeder van Laura Kimball was. En natuurlijk mijn half-oudtante. Ik ben nieuwsgierig, dus als ik Laura een brief schrijf om haar om de ansichtkaart met Jimmy Ashworth te vragen, vraag ik ook om informatie over Mary, al ben ik bang dat ze die ook zal willen schoonwassen.
En nu ben ik weer terug bij de vraag van het waarom. Wat is het antwoord? Dat is de vraag, zoals Henry in zijn eerste toespraak in het Hogerhuis zei. Hoe kon het dat Henry, die blijkbaar zo dol was op Olivia, die naar een huis uitkeek waarin ze aan hun huwelijksleven konden beginnen, die regelmatig bij de Batho’s dineerde, die uit rijden ging met lady Batho en haar dochters, die bij drie afzonderlijke gelegenheden in Grassingham Hall logeerde (volgens het dagboek) – hoe kon het dat hij haar zo kil en gevoelloos aan de kant zette? Misschien kun je niet zeggen dat hij haar liet zitten, want dan hadden ze verloofd moeten zijn, maar hij had haar laten geloven dat hij met haar wilde trouwen en toen had hij haar zonder enige voorafgaande waarschuwing laten vallen. Plotseling schiet me te binnen dat de zwangerschap van Jimmy Ashworth de reden zou kunnen zijn. Daar pleit tegen dat als Mary pas op 13 mei verwekt was, Henry pas op 14 juni kan hebben geweten dat Jimmy zwanger was, want in die tijd waren er nog geen zwangerschapstests. En daarvoor kon hij haar niet zwanger hebben gemaakt, want hij was van de laatste week van april tot 12 mei in het Lake District. Kon Jimmy het hebben geweten als Mary op 17 mei was verwekt? Het zou kunnen, als ze een regelmatige cyclus had. Maar waarom zou het feit dat Jimmy zwanger was geworden voor Henry aanleiding zijn geweest om Olivia aan de kant te zetten? Het is erg onwaarschijnlijk dat Jimmy hem wilde chanteren. De gevolgen van zo’n poging zouden voor haar oneindig veel erger zijn dan voor hem. Het is uitgesloten dat Henry erover dacht om met haar te trouwen – of zou dat toch kunnen? Ik vraag me af of hij al in 1883 een kind, een erfgenaam, wilde. Het was wel eens gebeurd dat mannen van zijn stand en positie met hun maîtresse trouwden. Soms. Een heel enkele keer.
Ze schijnt het type te zijn geweest waaraan hij de voorkeur gaf: donker haar, witte huid, donkere ogen, voluptueus, zachte trekken, met een kleine neus en volle lippen. Maar Olivia behoorde ook tot dat type. En Olivia had een fortuin van dertigduizend pond. Er is nog een krachtig argument dat ertegen pleit dat Jimmy’s zwangerschap voor Henry aanleiding was om Olivia te laten vallen: hij is niet met Jimmy getrouwd. En het staat wel vast dat ze ja zou hebben gezegd als hij het haar had gevraagd. Een gentleman als echtgenoot, een vader voor het kind dat ze verwachtte. Ze zou die kans met beide handen hebben aangegrepen. Ze zou in de zevende hemel zijn geweest.
Dus waarom?