5
In haar huis aan Campden Hill Square stond Nerissa Nash op het punt om naar haar ouders te gaan en bij hen te eten. Als ze alleen naar haar moeder zou zijn gegaan, bijvoorbeeld omdat haar vader op zijn werk was, zou ze een spijkerbroek en laarzen hebben aangetrokken, en een oude trui onder haar schaapsvachtjas. Maar haar vader mocht haar graag mooi aangekleed zien; hij was zo trots op haar.
Hoewel ze daar zelf geen idee van had, leidde ze een leven waar haar ouders helemaal niets van begrepen. Niet iedereen kon zo’n leven leiden, maar iedereen zou het wel willen, dacht ze. Haar leven werd bepaald door haar lichaam en haar gezicht, haar haar – veel haar op haar hoofd en verder nergens – kleding, cosmetica, schoonheidsmiddeltjes, homeopathie, training, massage, koolzuurhoudend water, sla, vitaminesupplementen, alternatieve geneeskunde, astrologie en waarzeggerij, de beelden en activiteiten van andere beroemdheden, haar vader en moeder en haar broers. Van muziek wist ze erg weinig, van schilderijen, boeken, opera, ballet, wetenschappelijke ontdekkingen en politiek wist ze niets en ze was er ook niet in geïnteresseerd. Voor modeshows was ze in alle grote steden van de wereld geweest, maar ze had alleen de ateliers en kleedkamers van ontwerpers gezien, de interieurs van clubs en sportscholen, de werkruimten van masseurs en haar eigen gezicht in de spiegel van schoonheidsspecialistes. Op één gebrek in haar leven na, was ze buitengewoon gelukkig.
Van haar beide ouders had ze een zonnige levenshouding geërfd, het talent om van eenvoudige dingen te genieten, en een goedaardig karakter. Mensen zeiden over haar dat Nerissa er alles voor overhad om haar vrienden te helpen. Ze genoot van bijna alles wat ze deed. Ze vond het vooral heerlijk om aan haar grote kaptafel te zitten, met een witte katoenen cape over haar Versace-broekpak, haar lange haar naar achteren, en dan haar gezicht op te maken. Op de cd-speler zong Johnny Cash haar favoriete nummer, dat ze zo mooi vond omdat haar vader het verreweg het mooiste nummer vond dat er bestond, dat nummer over het tienerkoninginnetje, het mooiste meisje dat ze ooit hadden gezien en dat van de buurjongen hield, die in de snoepwinkel werkte. Nerissa kon zich in de meeste opzichten met die succesvolle schoonheid identificeren.
Haar vader vond het ook mooi dat ze haar haar los liet hangen, en dus liet ze het zo. Als het koud was geweest, had ze haar nieuwe jas van imitatiebont kunnen dragen, waardoor ze eruitzag als een poolvos. Echt bont zou ze nooit dragen; daarvoor hield ze te veel van dieren. Ze huiverde alleen al bij de gedachte. Maar nee, ze kon beters iets duns en zijdezachts kiezen. Ze liet de cape op de vloer vallen en veegde per ongeluk het deksel van een potje en drie oorhangers van de kaptafel. Wat zou ze voor haar ouders meebrengen? Ze had iets moeten kopen, maar ze was het grootste deel van de dag aan het werk geweest en was er niet aan toe gekomen. Geen probleem. Er kwamen twee flessen champagne uit de drankkast, en daar viel ook een bakje met cocktailsticks uit, die alle kanten op vlogen. Dan die grote doos bonbons die Rodney haar had gegeven. Hij was zo aardig, maar hij moest wel gek zijn als hij dacht dat ze zelfs maar een blik op een bonbon zou werpen.
Nerissa liet een spoor van rommel in het hele huis achter. Zelfs de bloemen vielen uit de vazen. Tijdschriften vielen uit het rek, handenvol papieren zakdoekjes kwamen op en onder tafels terecht, lampen vielen om, glazen gingen aan diggelen en er glinsterden allerlei stukjes van sieraden in het hoogpolig tapijt en op de vensterbanken. Lynette, de werkster, werd zo goed betaald dat ze het niet erg vond. Ze ging het hele huis door, raapte alles op, bekeek hier een ring, daar een flesje parfum, en als Nerissa thuiskwam, kreeg ze alles van haar cadeau.
Het regende, de zware slagregen van de zomer. Nerissa trok haar glimmende witte regenjas over haar zijden hemdje aan en sprong met haar champagne en haar bonbons in de auto. Haar natte paraplu – nat en met een afbeelding van de boulevard van Nice – gooide ze op de achterbank. Ze parkeerde in Holland Park langs een dubbele gele streep om bloemen te kopen voor haar moeder, orchideeën en witte aronskelken, rozen en grappige groene dingen waarvan de bloemist de naam niet wist. Het geluk was met haar, zoals gewoonlijk. Alle parkeerwachters zaten thuis naar Casualty op de tv te kijken. Ze zou wat later komen, zoals altijd, maar haar vader zou het niet erg vinden. Hij at liever om negen dan om acht uur.
Ze woonden in Acton in een straat met halfvrijstaande huizen in quasi-tudorstijl, en ze hadden een extra slaapkamer boven de garage. Nerissa en haar broers waren daar opgegroeid. Ze gingen daar naar school, naar de bioscoop en naar de winkels. Haar beide broers waren ouder dan zij en ze waren nu allebei getrouwd. Toen ze veel geld begon te verdienen, had ze een huis voor haar ouders willen kopen in de buurt van haar eigen huis, misschien een leuk huisje in de modieuze Pottery Lane, maar daar wilden ze niets van weten. Ze hielden van Acton. Ze hielden van hun buren en de buurt en hun grote tuin. Al hun vrienden woonden daar en ze bleven waar ze zaten. Trouwens, haar vader had drie vijvers in zijn tuin gemaakt, een aan de voorkant en twee aan de achterkant, en hield daar goudvissen in. Waar in Pottery Lane zou hij drie vijvers met goudvissen kunnen hebben, of zelfs maar één? En de goudvissen waren vanavond erg actief; ze genoten van de regen.
Haar vader deed open. Nerissa sloeg haar armen om hem heen, en toen om haar moeder heen, en gaf de geschenken die ze had meegebracht. Zoals altijd werden die enthousiast ontvangen. Ze dronk geen druppel alcohol, alleen mineraalwater, maar nu accepteerde ze graag een grote kop Yorkshire-thee. Je kon meer dan genoeg krijgen van water, als je het overal aangeboden kreeg. Haar moeder vertelde altijd op dezelfde manier dat het eten klaar was; ze deed dat in het Frans met een gruwelijk accent. Als ze van die gewoonte was afgeweken, zou Nerissa zich meteen hebben afgevraagd wat er aan de hand was.
‘ Mademoiselle est servie .’
Ze at dit soort voedsel alleen als ze bij haar ouders was. De rest van de tijd nam ze thuis een beetje grapefruit en Japanse rijstwafels, of groene salade in restaurants. Het was een wonder, dacht ze soms, dat haar ingewanden nog zo goed bestand waren tegen dikke soep, broodjes met boter, gebraden vlees en aardappelen, pudding en spruitjes. Haar moeder dacht dat ze altijd zo at.
‘Mijn dochter kan net zoveel eten als ze wil,’ zei ze tegen vriendinnen. ‘Ze komt nooit een grammetje aan.’
Toen ze aan de appelcharlotte en de omelet sibérienne toe waren, vroeg Nerissa haar moeder naar hun buren. Die mensen waren goede vrienden, bijna familie.
‘Goed, denk ik,’ zei haar moeder. ‘Ik heb hen de afgelopen dagen niet veel gezien. Sheila heeft een nieuwe baan, dat weet ik wel. O ja, en Bill heeft goed nieuws gekregen van het ziekenhuis.’
‘Dat is mooi,’ zei Nerissa voorzichtig. ‘En hun zoon? Die woont nog thuis?’
‘Darel?’ zei haar vader. ‘Zo’n aardige, goedgemanierde jongen. Hij is nog thuis, maar Sheila heeft me verteld dat hij een appartement in de Docklands koopt. Tijd om verder te gaan, zegt hij.’
Nerissa wist niet goed of dat goed nieuws voor haar was of niet. Als ze bij haar ouders zat te eten, hoopte ze altijd dat Darel Jones aan de deur zou komen om een paar theezakjes te lenen of een geleend boek terug te brengen. Hij had dat nooit gedaan, al liepen de Jonesen en zij ‘bij elkaar in en uit’, als je haar moeder moest geloven. Ze stelde zich voor dat hij nu met zijn ouders naar de televisie zat te kijken of misschien ergens heen was met een ander meisje. Dat laatste was erg waarschijnlijk voor een bijzonder aantrekkelijke en charmante jongeman van achtentwintig. Ze zuchtte en lachte even om te voorkomen dat haar ouders het merkten.
Gwendolen had bijna nooit last van schuldgevoelens. In haar eigen ogen leidde ze een onberispelijk, volkomen integer leven. Ze vond dat ze als verhuurster het recht had om in de kamers van de huurder te komen snuffelen, en als ze daarvan genoot, was dat des te beter. Er was wel het nadeel dat ze tussen de trappen even moest blijven staan om op adem te komen.
Wat dronk hij veel! Sinds de vorige keer dat ze hier boven was geweest, had hij een lege ginfles en een fles waar wodka in had gezeten en vier wijnflessen in de glasbox gezet. Blijkbaar at hij niet vaak thuis; de koelkast was weer bijna leeg en rook naar een antiseptisch middel. Op de salontafel lag een groot, in leer gebonden boek. Omdat ze nauwelijks een boek voorbij kon lopen zonder erin te kijken, maakte Gwendolen het open. Er zaten alleen maar foto’s in van een zwart meisje in een badpak of met een erg korte rok aan. Misschien was dit nou wat ze pornografie noemden; ze had dat nooit echt geweten.
Naast het boek lag een Daily Telegraph van de vorige dag. Gwendolen was nogal op die krant gesteld en zou hem zelf hebben gekocht als hij niet zo vreselijk duur was. Het verbaasde haar dat Cellini hem had gekocht. Hij leek haar meer iemand voor een sensatiekrant, en als ze gehoord zou hebben dat hij deze Telegraph had gekregen, zou het haar niet hebben verbaasd. Ed had er een artikel in zien staan over fitnessmachines waarin Fiterama werd genoemd, en hij had de krant aan Mix doorgegeven.
Zoals ze geen boek voorbij kon lopen zonder erin te kijken, zo was het voor Gwendolen ook onmogelijk om het gedrukte woord te zien zonder het te lezen. Tenminste, een deel ervan. Ze sloeg het artikel over de fitnessmachine over en las de voorpagina, en daarna de volgende pagina. Het lukte haar vrij goed, maar ze wilde dat ze haar vergrootglas bij zich had. Toen ze bij de geboorten, huwelijken en sterfgevallen was aangekomen, legde ze de krant neer en ging naar de deur om te luisteren. Hij kwam bijna nooit midden op de dag terug, maar je kon nooit voorzichtig genoeg zijn. Wat was het hier netjes! Ze vond het een grappig idee dat van hen tweeën híj met zijn netheid en precieze gewoonten door veel mensen een oud wijf zou zijn genoemd, terwijl iedereen haar juist beschaafd en wellevend zou vinden, dus in feite mannelijker.
Ze interesseerde zich niet erg voor huwelijken en geboorten, dat was altijd al zo geweest, maar ze liet haar blik – moeizaam turend – over de overlijdensberichten gaan. Mensen hadden geen uithoudingsvermogen meer. Elke dag stierven er velen die jonger waren dan zijzelf. Anderson, Arbuthnot, Beresford, Brewster, Brown, Carstairs – ze had eens een mevrouw Carstairs gekend die in de straat woonde, maar die was het niet, die heette Diana, niet Madeleine. Davis, Edwards, Egan, Fitch, Graham, Kureishi. Er waren drie Nolans, dat was erg vreemd, zo vaak kwam die naam niet voor. Palmer, Pritchard, Rawlings, Reeves… Reeves!
Wat buitengewoon en wat een toeval. Het was de eerste keer in maanden dat ze in de Daily Telegraph keek en wat trof ze aan? Het bericht dat zijn vrouw was overleden. Want het was beslist zijn vrouw.
Op vijftien juni, thuis, Eileen Margaret, 78 jaar, geliefde echtgenote van Stephen Reeves, arts, in Woodstock, Oxon. Uitvaart 21 juni in de St Bede’s-kerk in Woodstock. Geen bloemen. Donaties voor kankeronderzoek.
Die kleine lettertjes waren vreselijk moeilijk te lezen, maar het leed geen enkele twijfel. Zou hij het merken als ze dit uit de krant knipte? Misschien, maar wat kon hij eraan doen? Nu, een schaar. Die van haarzelf lag misschien in de badkamerkast of in de oven – die werd bijna nooit gebruikt en vormde een nuttige bergruimte – of ergens op de boekenplanken, maar een oud wijf als hij had die van hem natuurlijk netjes in een la liggen, bij dingen als aardappelschilmesjes of flesopeners. Hij had er vast wel meer dan een.
Gwendolen rommelde in Mix’ keuken en schonk vooral veel aandacht aan de magnetron, die een raadsel voor haar was. Kwam daar toast uit of muziek? Misschien was het zelfs een heel kleine wasmachine. Ze vond de schaar precies op de plaats waar ze hem verwachtte en knipte het bericht over de dood van dokter Reeves’ vrouw uit. Eenmaal beneden zou ze het op haar gemak met haar vergrootglas kunnen bestuderen.
Ze was maar net op tijd. Toen ze de onderste trap afging, kwam hij juist door de voordeur naar binnen.
‘Goedenavond, meneer Cellini.’
‘Hallo,’ zei Mix, die eraan dacht dat ze zwanger was geworden en Reggie om hulp had gevraagd. ‘Hoe gaat het ermee? Goed?’
Toen hij naar de fitnessclub belde, zei het meisje dat Danila heette tegen hem dat madam Shoshana ermee akkoord ging dat hij de machines zou onderhouden. Misschien wilde hij eens komen en een van zijn contracten meenemen. Mix zette een contract in elkaar met mix onderhoud erboven – hij was daar nogal trots op – en drukte twee exemplaren af.
Naarmate de tijd verstreek, werd zijn angst niet kleiner maar juist groter. Hij had de gestalte op de trap nooit meer gezien, al verbeeldde hij zich soms dat hij geluiden hoorde die er niet zouden moeten zijn, voetstappen in de lange gang, een merkwaardig ritselend geluid als van iemand die papierproppen uit zakken haalt of ze daarin doet, één keer een flard muziek, al kon die ook van buiten zijn gekomen. ‘s Avonds moest hij al zijn moed verzamelen om naar binnen te kunnen gaan. En die trap, waaraan hij altijd zo’n hekel had gehad, was nog erger geworden.
Toen hij bij St Blaise House aankwam, moest hij zich dwingen om de sleutel in het slot te steken en de hal binnen te gaan. Het zwakke licht ging aan. Probeer er niet aan te denken, zei hij tegen zichzelf terwijl hij naar boven ging, denk aan Nerissa, en dat je fit wilt worden, zoals zij graag zou willen dat je was. Waarom koop je geen hometrainer? Die kun je bij Fiterama tegen kostprijs krijgen. Hij kon wandelingen maken, gewichtheffen. Hij zei altijd tegen klanten dat ze fysiek sterk vooruit zouden gaan als ze die machines gebruikten. Zeg dat dan ook tegen jezelf, dacht hij. En probeer blij te zijn met deze trap. Traplopen is ook een goede oefening.
Dit werkte als een soort therapie, tot hij bij de overloop boven de betegelde trap kwam. Zwak licht, gefilterd door boomtakken en gebladerte en het vuil op de ruit, sijpelde door het Isabella-raam naar binnen en wierp vlekjes van kleur op hem toen hij naar boven ging. Het licht lag als een half uitgewiste krijttekening op de vloer, roerloos op deze windstille avond. Er kwamen twee lange, zwarte gangen op de overloop uit, leeg en stil, alle deuren dicht. Hij deed het licht weer aan en keek angstig in de linkergang, waar de kat uit een deur kwam die uit zichzelf open- en dichtging. De groene ogen van de kat glinsterden toen hij nonchalant naar hem toe kwam. Hij siste toen hij Mix voorbijliep naar de trap.
Wie of wat had die deur opengemaakt? Hij ging vlug zijn appartement in en kon van de zenuwen het lichtknopje niet meteen vinden. Toen hij het vond, schrok hij van het licht en liet zijn adem in een lange, opgeluchte zucht ontsnappen. Hij had gehoord van katten die leerden deuren open te maken, al hadden de deuren in het appartement knoppen, geen handgrepen. Misschien was het daar op de gang anders. Er was geen sprake van dat hij ging kijken. De deur in kwestie moest een handgreep hebben en Otto, een rotkat maar wel een slimme, had geleerd op zijn achterpoten te staan en druk uit te oefenen met zijn poot. Wie had de deur dichtgedaan? Deuren gaan vanzelf dicht, zei hij tegen zichzelf. Dat is niets bijzonders.
Een luchtige film op de televisie, een niet zo oude Hollywood-musical, een kop warme chocolademelk met een drupje whisky erin en drie Maryland-koekjes, en hij voelde zich weer gerustgesteld. Evengoed zou aan al dat eten en drinken een eind moeten komen als hij eenmaal aan zijn lichaam begon te werken. Het was warm in het appartement, maar niet te warm, zevenentwintig graden. Dat was het soort temperatuur waar hij van hield. Warmte, lekker eten dat goed vulde, een dik, zacht matras, een beetje lui liggen, niets doen; waarom waren al die prettige dingen slecht voor je?
De kat en zijn ogen waren uit zijn gedachten verdwenen zolang de musical duurde. Boven zijn hoofd, buiten zijn voordeur, hoorde hij geen geluid, en toen de televisie uit was, werd de stilte alleen verstoord door het suizen van verkeer op de Westway. Hij voelde zich beter. Hij feliciteerde zichzelf met zijn – wat was het woord? – veerkracht. Maar toen hij in bed lag, met de lamp op het nachtkastje uit, dacht hij weer aan de kat en de deur, en hoewel er niets te zien was, hield hij zijn ogen stijf dicht in het donker.