13

‘Nieuwerwets’ was een woord dat veel voorkwam in Gwendolens vocabulaire. Ze paste het toe op de meeste dingen die, ook een favoriete frase van haar, ‘op het toneel waren verschenen’ sinds de jaren zestig. Computers waren nieuwerwets, evenals cd’s en de apparaten om ze in af te spelen, mobiele telefoons, antwoordapparaten, parkeermeters en wielklemmen (al vond ze het prachtig om een klem op een fout geparkeerde auto te zien zitten), kleurenfoto’s in kranten, calorieën en diëten, de verdwijning van telegrammen en natuurlijk het internet. Meestal deed ze gewoon of die moderne dingen niet bestonden. Maar de Gouden Gids was een boek, en boeken, wat voor boeken ook, waren haar vertrouwd. Papa zei altijd dat als hij op een afgelegen plaats zou zijn, zonder gezelschap en met alleen het telefoonboek te lezen, hij dat zou lezen. Gwendolen wilde niet zo ver gaan, maar ze vond de beroepengids niet zo nieuwerwets en onbegrijpelijk als ze had gevreesd.

Hele pagina’s waren gewijd aan firma’s die houtworm bestreden. Het was moeilijk om er een te kiezen. In elk geval niet een met een ongepast grappige naam, zoals Zingy Zappers (Laat Zingy Zappers uw houtworm en huiszwam wegzappen) of iets commercieels of industrieels. Uiteindelijk koos ze voor Woodrid, vooral omdat het dicht in de buurt was in Kensal Green. Niettemin bleek het bijna ondoenlijk te zijn om een menselijke stem aan de telefoon te krijgen. Ze moest op toets 1 drukken, toen op 2, deed het verkeerd en moest helemaal opnieuw beginnen. Nadat ze die moeilijkheden had overwonnen, werd haar gevraagd op iets te drukken wat een ‘hekje’ was en moest ze om uitleg vragen. Toen ze geen antwoord van de geautomatiseerde stem kreeg, redeneerde ze dat het, omdat het geen cijfer of een ster was, dat ding moest zijn dat er als een scheef valhekje uitzag. Dat was het inderdaad. Ze wachtte en wachtte terwijl er muziek werd gespeeld, het soort nieuwerwetse muziek dat uit auto’s stampte waarmee jongemannen op zaterdagavond door haar straat reden. Ten slotte had ze verbinding, maar kreeg ze tot haar ontzetting te horen dat een ‘vertegenwoordiger zal komen en een onderzoek zal instellen’. Dat zou over twee weken en vier ‘werkdagen’ gebeuren.

Het telefoongesprek had haar moe gemaakt en ze moest in de salon gaan liggen om wat uit te rusten en een halfuur in On the Origin of Species te lezen. Olive zou met haar nichtje op de thee komen. Ze had gezegd dat ze allebei op dieet waren, maar Gwendolen wist hoe serieus ze dat moest nemen. Het maakte de dingen alleen maar moeilijker, want ze zouden niet alleen thee willen drinken maar ook calorievrij knäckebröd verwachten, en koekjes met een laag vetgehalte en meer van die nieuwerwetse onzin. Trouwens, Gwendolen, die nooit aankwam hoeveel ze ook at, had zelf graag iets stevigs bij haar thee. Die mensen stonden er nooit bij stil hoeveel moeilijkheden ze anderen bezorgden.

Stephen Reeves en zij hadden zoveel met elkaar gemeen. Er was geen enkele reden om aan te nemen waarom zijn smaak was veranderd. Gwendolen geloofde dat mensen erg weinig veranderden en alleen maar deden alsof. Stephen had van zijn theemaaltijden gehouden, met sandwiches en zelfgebakken koekjes, vooral haar biscuitgebak. Als ze elkaar weer ontmoetten, zou ze dan biscuitgebak voor hem kunnen maken? Maar de brief moest nog worden geschreven, zo niet vandaag, dan toch wel morgen of de dag daarna. Hoe meer ze erover nadacht dat ze hem van een indruk moest afhelpen die hij van haar had gekregen, des te moeilijker leek het haar om een man uit te leggen dat ze geen abortus had gehad maar met iemand was meegegaan die er bijna een had gehad. Dat zou in zijn ogen misschien ook al laakbaar zijn.

Misschien kon ze een subtiele manier bedenken om het te doen. Ze kon eerst wat oefenen en nam weer pen en papier. Geachte dokter Reeves… Waarom zou ze zelfs maar de woorden ‘illegale operatie’ hoeven te gebruiken? Geachte dokter Reeves, Ik herinnerde me iets over onze genegenheid – nee, dat was niet goed, het was meer wat ze tegenwoordig een ‘relatie’ noemden – ik herinnerde me iets over onze relatie, die van u en mij, nadat ik mijn vorige brief had gepost. Dat zou kunnen, maar het was nog niet helemaal goed. En toen ze elkaar voor het laatst zagen, noemde ze hem al een hele tijd geen dokter Reeves meer. Beste Stephen, Toen ik mijn vorige brief had gepost, herinnerde ik me iets over onze relatie, die van jou en mij, wat me tijdelijk was ontschoten. De dag voordat wij elkaar in jouw praktijk ontmoetten, waar ik heen ging om je over een lichte kwaal te raadplegen… Moest ze de datum van die ontmoeting vermelden? Misschien niet … heb ik niets gezegd over het feit dat we elkaar de dag daarvoor hadden gezien. Ze kon niet weten dat hij haar had gezien, net zomin als zij hem had gezien, misschien was hij wel kilometers ver weg geweest en had hij een heel andere reden gehad om haar te verlaten. Maar nee, dat kon niet. Hij had van haar gehouden, dat wist ze, en hij was ongetwijfeld van haar blijven houden maar vond dat ze, onder die omstandigheden, geen geschikte vrouw voor een arts zou zijn. En daar zou hij gelijk in hebben gehad, als ze echt had gedaan wat hij dacht.

Ze keek hoe laat het was en schrok. Olive zou hier, met of zonder nichtje, over een uur zijn en ze had het gebak nog niet eens gekocht. Ze wist niet eens zeker of ze genoeg melk had. Die brief zou tot later moeten wachten, of zelfs tot ze antwoord op de eerste brief had gekregen.

Ondanks alles wat Olive over de hartstochtelijke liefde van haar nichtje voor oude Londense huizen had gezegd, toonde Hazel Akwaa weinig belangstelling voor St Blaise House. Ze bleek een van die stille, welgemanierde vrouwen te zijn en ze dronk haar thee en at een gewoon biscuittje, terwijl Olive maar doorbabbelde. Olive droeg een zwarte broek met wijd uitlopende pijpen en een rode trui met een patroon van sparren en skiënde mensen, geschikter voor iemand van een derde van haar leeftijd, maar haar nichtje droeg een grijze wollen jurk met een kostbaar uitziend gouden halssnoer. Toen Olive haar voorstelde, moest Gwendolen haar eerst vragen haar achternaam te herhalen, en toen hem te spellen, zo exotisch klonk het, bijna Afrikaans. Gwendolen had in haar jeugd de boeken van Rider Haggard gelezen en meende zich een personage uit Zij of De mijnen van koning Salomo te herinneren dat Akwaa heette. Hazel hoe-heette-ze-ook-weer zou toch niet met een Afrikaan zijn getrouwd?

‘Wilt u het huis zien?’ vroeg Gwendolen na de thee. ‘Er zijn nogal veel trappen.’

Ze verwachtte dat de vrouw zou zeggen dat ze zich niet door een klein obstakel als een paar trappen zou laten weerhouden, maar mevrouw Akwaa keek verre van enthousiast. ‘Nee, liever niet, als u het niet erg vindt.’

‘O, ík vind het niet erg. Ik kan natuurlijk naar boven gaan wanneer ik maar wil. Ik vroeg het omdat u het misschien zou willen, mevrouw Akwaa.’

‘Zegt u maar Hazel. Ik kan vanhier uit deze prachtige kamer zien en geloof niet dat de rest van het huis mooier kan zijn dan dit.’

Gwendolen werd mild gestemd door die gracieuze opmerking. Ze besloot wat vriendelijker te worden. ‘En waar woont u?’

‘Ik? O, in Acton.’

‘O ja? Ik geloof niet dat ik daar ooit ben geweest. En hoe komt u nu thuis?’ Als je Gwendolen zo hoorde, woonde haar bezoekster in Cornwall en wilde ze haar zo gauw mogelijk kwijt zijn. ‘Toch niet met een metrotrein, mag ik hopen? Wie daarmee gaat, zet zijn leven op het spel.’

‘Mijn dochter zei dat ze ons om halfzes zou komen afhalen. We gaan allemaal naar mijn huis terug voor het avondeten.’

‘Wat leuk. En is dat het toonbeeld van deugd over wie uw tante me altijd vertelt?’

‘Ik weet niet of ze zo’n toonbeeld is,’ zei Hazel Akwaa met een bijna even kille stem als die van Gwendolen. ‘Ik heb alleen die ene dochter. Haar vader en ik vinden haar erg bijzonder, maar wij zijn natuurlijk haar ouders. Wilt u me vertellen waar uw toilet is?’

Gwendolen lachte haar vage lachje. ‘Op de eerste verdieping, de deur tegenover u als u de eerste trap bent opgegaan.’

Toen Hazel Akwaa weg was, besloot ze Olive over de houtworm te vertellen. ‘Ik ben net nog naar boven geweest om het opnieuw te onderzoeken. Ik heb Woodrid gebeld, maar net als al die firma’s van tegenwoordig willen ze me veertien dagen laten wachten voordat ze komen. Ik denk niet dat de vloer in veertien dagen zal bezwijken.’ Ze liet een humorloos lachje horen. ‘Weet jij toevallig of houtworm rúíkt?’

‘Ik weet het echt niet, Gwen. Ik heb nooit gehoord dat het rook.’

‘Misschien heb ik het me maar verbeeld. Ik zou anders met je naar boven zijn gegaan om het je te laten zien, maar dat achternichtje van je is er over vijf minuten.’

Hazel kwam terug, gevolgd door Otto. ‘Uw mooie kat wreef zich tegen me aan, en toen ik hem aaide, liep hij achter me aan naar beneden.’

‘Ja, hij vindt sommige mensen sympathiek,’ zei Gwendolen met een stem alsof ze wilde suggereren dat over smaak niet te twisten viel.

Mix stond op Campden Hill Square geparkeerd en keek naar Nerissa’s huis. Hij werd beloond toen ze kort na halfvier naar buiten kwam en in haar auto stapte. Ditmaal was ze elegant gekleed in een honingkleurig broekpak. Ze droeg een grote, goudkleurige hoed die ze afzette en op de passagiersplaats legde. Ze reed hem voorbij de helling af, maar ging langzamer rijden en keek even naar hem opzij. Hij was blij. Ze zal me herkennen, dacht hij.

Hij moest nog naar één adres voordat hij naar huis ging. Het was een huis in Pembroke Villas. Daar woonde een van die zeldzame cliënten die een loopband bezaten en hem ook echt gebruikten, zo niet dagelijks, dan toch wel drie of vier keer per week. De riem van de machine was te ver op zijn rollers naar links geschoven en mevrouw Plymdale was ondanks al haar trainingen niet sterk genoeg om hem met een stuk gereedschap recht te trekken.

Haar huis had een oprijlaan waar hij kon parkeren. Hij feliciteerde haar met haar standvastige trainingsregime, stelde de riem bij en oliede de machine. Maar de riem was echt aan vervanging toe en hij raadde haar aan om meteen een nieuwe te bestellen. Het bezoek nam niet meer dan een kwartier in beslag en hij was de rest van de dag vrij. Hij reed via Portobello Road, Ladbroke Grove en Oxford Gardens naar huis en kocht onderweg een halve fles gin, een fles rode wijn en een diepvriesportie kip massala. Het was in de loop van de middag erg warm geworden en er stond nauwelijks nog wind. Ik vraag me af of ze al naar dat meisje zoeken, die Danila, dacht hij, er staat niets over in de kranten, dus niemand heeft de politie gebeld. Hij was bang om erover te lezen, maar was tegelijk nieuwsgierig. Misschien kon het die mensen bij Shoshana’s Fitnessclub niet schelen, maar de mensen van wie ze die kamer huurde zouden zich toch wel afvragen waar ze was? Hij sloeg St Blaise Avenue in. Voor het huis waar hij woonde stond langs een enkele gele streep een goudkleurige Jaguar geparkeerd. Vreemd, op deze afstand leek die auto net die van Nerissa. Maar ja, de ene Jaguar leek sterk op de andere, al waren het nog zulke geweldige auto’s. De zuur kijkende parkeerwachter die hij om de hoek had gezien, zou zich straks gretig op de eigenaar van die Jaguar storten.

Hij wilde dat hij het nummer van Nerissa’s auto had onthouden, maar dat had hij niet gedaan. Het had hem zinloos geleken. Hij zette zijn eigen auto op een bewonersplaats, sloot hem af en stak de straat over naar de Jaguar. Haar grote goudkleurige hoed lag op de passagiersplaats. Dus het wás haar auto. Hij keek op, draaide zich om en stond oog in oog met haar. Hij kon niet dromen, dit moest echt zijn…

‘Nerissa,’ zei hij. ‘Wat geweldig dat ik je eindelijk ontmoet.’

Ze keek hem met haar grote zwarte ogen aan, maar zei niets. Ze bleef onbeweeglijk staan, alsof ze hevig was geschrokken.

‘Je staat langs een gele streep geparkeerd, Nerissa,’ zei hij. ‘De parkeerwachter krijgt je te pakken. Laat me de auto voor je verplaatsen, Nerissa.’

‘Voor u is ze mevrouw Nash,’ zei een stem achter haar. Hij had alleen oog voor haar gehad en de twee andere vrouwen niet gezien. Ze waren van het soort dat net zo goed onzichtbaar zou kunnen zijn; hem zouden ze nooit zijn opgevallen. Degene die had gesproken, zei: ‘Mijn dochter rijdt zelf in haar auto. Dat gaat ze nu dadelijk doen.’

Nerissa glimlachte naar hem. Het was zo’n stralende glimlach, vriendelijk en toegeeflijk, dat hij bijna voor haar op zijn knieën ging. ‘Dat was erg attent van u,’ zei ze. Ze stapte in de auto en gaf de hoed aan de vrouw op de achterbank. Het raampje was naar beneden gedraaid. ‘Daag.’

De auto verdween om de hoek, net op het moment dat de parkeerwachter met een papier in zijn hand de hoek om kwam, bijna rennend. Mix bleef even op de heilige grond staan waar de Jaguar had gestaan. Die ruimte werd nu in beslag genomen door een leeg bierblikje, een lap met olievlekken en een Magnum-wikkel.

De parkeerwachter beschouwde zichzelf als een humorist. ‘Als u daar blijft staan, krijgt u een wielklem, meneer.’

‘Ha, ha,’ zei Mix.

Hij liep naar het huis. Er overkwamen hem tegenwoordig zoveel dingen die op een droom leken. Die dromen waren glorieus, zoals deze laatste, of regelrechte nachtmerries. Waar was de werkelijkheid gebleven? Nou, hij had werkelijk tegen Nerissa gesproken – wonder boven wonder – zij had ook tegen hem gesproken. En ze was zo aardig geweest, zo charmant. Ze had hem attent genoemd. Als die oude vrouw die zei dat ze haar moeder was zich er niet mee had bemoeid, had ze hem waarschijnlijk de auto laten verplaatsen. Misschien zou ze zelfs bij hem zijn ingestapt om zich door hem naar huis te laten rijden. Maar de oude vrouw hád zich ermee bemoeid. Mix had zin om haar tegen de grond te slaan en te vertrappen. Hoe kon ze Nerissa’s moeder zijn, met dat rossige grijze haar en dat bleke hondengezicht?

Het was altijd stil in het huis, maar deze middag leek het hem ongewoon. Hij ging de trap op. Nerissa zou hem een volgende keer herkennen. Ze zou naar hem toe komen en met hem praten, hem misschien zelfs voor een kop koffie uitnodigen. Als dat gebeurde, zou hij de kans krijgen om haar te vragen met hem uit te gaan. Hij zou met haar naar dat Italiaanse restaurant met die grappige dubbele naam gaan dat vorig jaar tot Italiaans `restaurant van het jaar’ was uitgeroepen. Gelukkig had hij een beetje kunnen sparen. Hij had het aan een tv met een plasmascherm willen uitgeven, maar Nerissa was veel belangrijker.

Toen hij de bovenste trap bereikte, verdreven zoals altijd de gedachten aan Reggie en zijn geest al het andere. Zelfs Nerissa had niet genoeg macht over hem om daar iets aan te veranderen. Het was natuurlijk nog vroeg, maar het was al schemerig en de gangen hier waren altijd donker. Soms dacht hij erover om zijn ogen dicht te doen als hij boven aankwam en blind zijn appartement binnen te gaan, maar hij was bang dat hij dan opeens een hand op zijn schouder zou voelen of een stem in zijn oor zou horen fluisteren. Hij kon zijn ogen dus maar beter openhouden. Er was daar niemand; er was niets. Alles was zoals het moest zijn. Of niet? Mix bleef staan, probeerde het zich te herinneren. Hij was er bijna zeker van dat hij de deur van de kamer waar Danila onder de vloerplanken lag, had dichtgedaan. Hij wíst dat hij dat had gedaan, want hij deed het altijd. In al de tijd dat hij hier woonde, had die deur nooit op een kier gestaan.

Om de een of andere reden liep hij op zijn tenen naar de deur toe. Hij dacht dat hij hem het beste in één keer kon opengooien, maar maakte hem toch heel voorzichtig open. De kamer was leeg en het was daar erg warm. De zon brandde op de ruiten. Een geur, niet erg sterk maar wel erg onaangenaam, kwam blijkbaar door het open raam naar binnen, alleen stond het raam niet open. Hij liep erheen en probeerde het omhoog te schuiven, maar dat bleek niet te kunnen, de raamkoorden waren kapot, een ervan hing los. Sommige geuren hier in Londen waren onnaspeurbaar en het leek wel of ze zich door de barsten van een huis naar binnen wisten te werken. Hij keek uit het raam. De parelhoenders van de Aziatische man zaten bij elkaar op het dak van een laag schuurtje, gadegeslagen door Otto de kat.

Mix deed de deur achter zich dicht en stak zijn sleutel in zijn eigen slot. Niet alleen een vreemde geur, maar ook vreemde muziek. Die moest begonnen zijn terwijl hij in die kamer was, het soort muziek dat hij nooit had kunnen volgen of begrijpen, terwijl sommige mensen er blijkbaar toch van hielden. Hij vermoedde dat ze er niet echt van hielden maar dat ze dat alleen maar zeiden om intelligent te willen lijken. Een piano, misschien twee piano’s, tinkelden terwijl iemand op een viool zaagde. Waar kwam dat vandaan? Natuurlijk uit de slaapkamer van het oude wijf. Hij ging het appartement binnen en dacht aan dat meisje onder de vloerplanken.

Zou hij haar daar laten liggen? Hij was dat eerst niet van plan geweest. Die kamer zou alleen maar een tijdelijke rustplaats zijn. Hij was van plan geweest het lichaam in de kofferbak van zijn auto te leggen en zich er ergens van te ontdoen. Reggie was nooit zo ver gegaan. Zijn slachtoffers waren allemaal in het huis of in de tuin begraven, maar Reggie had geen auto gehad, die had toen bijna niemand. Natuurlijk was zijn eigen ervaring heel anders dan die van Reggie. De necrofiel had al die vrouwen vermoord om seks met hen te hebben terwijl ze lagen te sterven of net dood waren, terwijl hij, Mix, iemand uit zelfverdediging had gedood omdat ze zulke verschrikkelijke dingen tegen hem zei. Wat hij had gedaan, was hooguit doodslag.

In Reggies tijd waren forensisch deskundigen nog lang niet zo ver als nu. Mix wist daar alles van, zoals iedereen die televisie keek. Tegenwoordig konden ze nagaan of hij het lichaam van een meisje in zijn auto had gehad, en dankzij dna -onderzoek zouden ze weten wie ze was. Reggie had die lichamen voor zijn vrouw moeten verbergen, totdat zij ook een slachtoffer van hem werd. Hij kon niets anders doen dan ze begraven. Hij zou vast veel minder gevaar lopen als hij Danila liet liggen waar ze lag, op een plaats waar niemand ooit zou komen. Maar wie was er vandaag in die kamer geweest? Waarschijnlijk de ouwe Chawcer, op jacht naar nog meer rommel uit de laden in die kast.

Als het nu eens Reggies geest was geweest, aangetrokken doordat iemand anders een lijk had verborgen? Als Reggie nu eens over hem waakte, in plaats van hem te achtervolgen om hem bang te maken? Hij zou het daar minder moeilijk mee hebben als hij bij madam Shoshana terug was geweest en had gehoord wat zij erover te zeggen had.

Maar een geest bleef angstaanjagend, dacht hij, of hij je nu bedreigde of beschermde. Door het feit dat hij een geest was, keek je op een andere manier tegen de wereld aan. Hij huiverde en dacht dat het misschien niet te vroeg was om een Boot Camp te mixen.