25
Het viel nog niet mee om een plastic zak te kopen die groot en stevig genoeg was. Er was niets te krijgen dat zo stevig was als de zak die hij uit het magazijn van de firma had meegenomen – hoe had hij ook zo dom kunnen zijn om die in stukken te snijden en weg te gooien? – en hij moest zich tevreden stellen met een matrashoes die volgens de fabrikant geen urine doorliet. In de bus naar huis dacht hij steeds weer aan de stank van Danila’s lichaam, toen dat begon te rotten. Het was weer warmer geworden. Op sommige dagen kwam de temperatuur boven de twintig graden. Evengoed wist hij dat hij Gwendolens lichaam niet in de tuin kon begraven. Toen hij door de doe-het-zelfzaak liep, had hij weer pijnscheuten gevoeld, kleine steken, alsof er messen in zijn ruggengraat prikten. Als hij probeerde een schop in die keiharde klei te steken, dacht hij, maakte hij zichzelf misschien wel voor het leven invalide.
Hij had het lichaam in een van haar eigen versleten lakens verpakt. Het lag in zijn halletje. Hij haalde de matrashoes uit de verpakking en zag meteen dat die niet goed genoeg was. Hij was te dun en – hij huiverde – te doorzichtig. Als hij hem gebruikte, zou hij in dezelfde problemen komen als de vorige keer, erger nog, want uiteindelijk zouden ze op zoek gaan naar de ouwe Chawcer. Het enige wat hij kon doen, was tot de volgende dag wachten en dan proberen een sterkere, dikkere zak te vinden.
De pijn in zijn rug was teruggekomen. Hij had dat veel zwaardere lichaam niet al die trappen op moeten sjouwen. Maar wat had hij anders kunnen doen? En hij zou het nog verder moeten slepen, voor het geval hij niet kon voorkomen dat iemand het appartement binnenging. Naast de pijn in zijn rug had hij nu ook een zere enkel, doordat die kat hem had gekrabd. De huid was daar helemaal rood en opgezwollen en hij vroeg zich af of Otto een gemene bacterie op zijn klauwen had. Maar zijn leven was belangrijker dan pijn, dacht hij, en hij sleepte het lichaam naar de huiskamer, waar hij het in een hoek legde en het cocktailkastje ervoor zette om het te verbergen.
De aanwezigheid van dat lichaam zat hem dwars en hij ging eerst in de keuken zitten en ging toen naar de slaapkamer. Hoe kon je je ontspannen in een kamer waar een lijk, hoe goed verpakt ook, in een hoek lag? In de slaapkamer was het beter, iets beter. Hij ging op zijn bed liggen en dacht: morgen vind ik een zaak waar ik een dikkere, sterkere zak kan kopen en dan doe ik haar daarin en leg ik haar onder de vloerplanken. Daarna zet ik het uit mijn hoofd. Dan denk ik er niet meer aan.
Nerissa was uit met haar vader. Ze was zijn enige dochter en zijn jongste kind, en al zou hij nooit zeggen dat hij meer van haar hield dan van zijn zoons, hield hij op een andere manier van haar, deels omdat ze het meisje was waarnaar hij had verlangd en deels omdat haar huid bijna net zo donker was als die van hem. Zijn zoons hadden de trekken van hun moeder, en ook een huid die lichter was dan die van hem. Ze waren lang en knap en succesvol in wat ze deden en hij was trots op hen, maar ze leken geen leden van zijn stam – de vrouwen daarvan stonden bekend om hun schoonheid – zoals Nerissa en zijn oude moeder dat wel leken. En zo nam hij, niet om een religieuze of ritualistische reden maar omdat ze het altijd deden, deze dag vrij en gingen hij en Nerissa naar de aanleunwoning in Greenford waar zijn moeder woonde. En ook om geen bijzondere reden maar omdat ze het altijd deden, namen ze een bloeiende plant uit Afrika mee, en de beste mango’s die ze konden vinden (helaas niet in de zon gerijpt en niet met goudkleurig vruchtvlees waar het sap uit droop), en een bos roze en rode en goudkleurige banksia’s van de Kaap. Dat was niet haar deel van dat continent, maar ze konden niets beters vinden.
Toen ze erheen reden, wond Nerissa een prachtige witte, roze en smaragdgroene tulband om haar hoofd, want oma vond nu eenmaal dat vrouwen die uitgingen er een moesten dragen. Verder droeg ze een smaragdgroene kaftan met een robijnrode rand. Ze zag eruit als de vrouw van een stamhoofd. Toen ze Toms moeder blij hadden gemaakt en in haar gezelschap allerlei dingen hadden gegeten en gedronken waarvan Nerissa wist dat ze die zou moeten compenseren door een paar dagen honger te lijden, stapten ze weer in de auto en reden naar de plaats die ze deze keer hadden uitgekozen. Ze gingen elk jaar ergens anders heen. De vorige keer waren ze naar de Thames Barrier en het Maritiem Museum in Greenwich geweest, en deze keer gingen ze naar Hampton Court Palace. Voordat ze daar aankwamen, zette Nerissa de tulband af, maakte ze weer een paardenstaart van haar haar en zette ze een grote zonnebril op om niet herkend te worden. De kaftan hield ze aan.
Terwijl ze daar rondliepen en dingen bekeken, genietend van de warme, zonnige dag, zei Nerissa tegen haar vader dat ze verliefd was geworden op Darel Jones. De woorden kwamen er nogal haastig uit.
‘Maar je kent hem toch niet zo goed?’ zei Tom.
‘Misschien niet. Ik heb hem niet meer ontmoet sinds we met zijn allen bij hem gingen eten. Maar ik weet het. Ik weet dat ik al jaren en jaren verliefd op hem ben. Sinds ze naast ons kwamen wonen.’
‘Is hij ook verliefd op jou?’
‘Ik denk het niet, pa. Beslist niet. Als hij verliefd was, zou hij iets ondernemen. Dan zou hij me niet alleen maar te eten vragen met jullie allemaal erbij.’
Ze lunchten in een Italiaans restaurant in Hampton, ontdekt door Tom, die goed was in restaurants. Terwijl ze hun zabaglione aten – of terwijl Tom de zijne at en Nerissa deed alsof ze die van haar niet op kon – zei hij tegen haar dat haar uiterlijk of haar karakter niet de oorzaak kon zijn van Darels onverschilligheid. Ze was mooi en Tom persoonlijk vond haar ook heel aardig.
‘Misschien is het gewoon een geval als dokter Fell,’ zei Tom.
‘Wie is dokter Fell?’
‘“Ik hou niet van u, dokter Fell,
Ik weet niet waarom, dokter Fell,
Maar één ding weet ik wel,
Ik hou niet van u, dokter Fell.”’
‘Ik hoop van niet,’ zei Nerissa, ‘want als dat zo is, komt het niet meer goed.’
‘Liefde is vreemd. Je moeder was mooi, maar toch zou ik niet weten waarom ik verliefd op haar ben geworden en god mag weten waarom ze verliefd werd op mij. Je oma zei dat het veel gemakkelijker was wanneer de vrijer en de ouders van het meisje het huwelijk arrangeerden en de kerel een kudde geiten en een partij maïs bij zijn bruid cadeau kreeg.’
‘Darel kan geen geiten hebben in de Docklands,’ zei Nerissa, ‘en hij zou vast niet weten wat hij met een partij maïs moest doen. Hij zei wel dat als ik weer last had van die stalker ik hem kon bellen, dan zou hij komen. Op alle uren van de dag of de nacht, zei hij.’
‘Is er iemand die je lastigvalt?’ Tom klonk bezorgd.
‘Eigenlijk niet. Ik heb hem al een week niet gezien.’
‘Nou, als je hem ziet, bel je gewoon Darel. Dan sla je twee vliegen in één klap.’
Nerissa dacht daarover na. ‘Ik wil me er eigenlijk niet op verheugen dat die kerel terugkomt.’
‘Denk nog eens na,’ zei Tom. ‘Misschien wil je dat toch wel.’
De volgende morgen kwamen Queenie en Olive in alle vroegte naar St Blaise House om daar te overleggen. Ze waren allebei verontwaardigd omdat Gwendolen was weggegaan zonder iets tegen hen te zeggen. Ze zaten in de salon, nadat ze eerst twee schone servetten over de zitting van de bank hadden gelegd, dronken instantkoffie die Olive had gemaakt en aten koekjes uit een doos die Queenie had meegebracht. Ze hadden geen van beiden veel trek in voedsel dat uit Gwendolens keuken kwam.
‘Deze kamer is smerig,’ zei Olive. ‘Dit hele huis is smerig.’ Ze had de kopjes met kokend water en Dettol gesteriliseerd voordat ze er koffie in had gedaan.
‘Nou, meid, dat wéten we, maar wij hoeven hier niet te wonen, gelukkig niet, en als je erover denkt om het hele huis te gaan schoonmaken terwijl die arme Gwendolen weg is, zou ik dat maar niet doen. Je weet hoe ze reageerde toen we haar keuken opruimden. Ik vind dat we ons met onze eigen zaken moeten bemoeien.’
‘Ik kan niet begrijpen dat ze zomaar is weggegaan. In al die jaren dat ik haar ken, is ze nooit weggegaan.’
‘En ze heeft het nooit over vrienden in Cambridge gehad.’
‘Nee, maar misschien kende de professor daar mensen. Dat is zelfs waarschijnlijk.’
‘Dat kan wel zijn,’ zei Queenie, ‘maar waarom heeft ze daar nooit iets over gezegd? En je weet, mensen van haar leeftijd…’ Gwendolen was tien jaar ouder dan zij en twaalf jaar ouder dan Olive. ‘… doen er een eeuwigheid over om zich op een reis voor te bereiden. Ik weet nog dat mijn moeder in de tachtig was en minstens veertien dagen nodig had om zich voor te bereiden, en dan ging ze alleen maar naar mijn broer. En bovendien praatte ze in die dagen over niets anders. Moest ze ‘s morgens of ‘s middags vertrekken? Welke trein moest ze nemen? Kon ze mijn broer vragen haar af te halen of zou hij dat toch al doen? Dat soort dingen. En Gwendolen zou precies hetzelfde zijn. Nee, ze zou nog erger zijn.’
‘Nou, ik weet het niet. Drink je koffie op voordat hij koud wordt.’
‘Sorry, Olive, maar dat kan ik niet. Hij smaakt naar ontsmettingsmiddel. Denk je dat ze hier ergens een adressenboekje heeft liggen? Daar kunnen we in kijken. Ze moet ergens iets hebben waarin ze adressen van mensen opschrijft.’
Ze liepen door de kamer, maakten opmerkingen over het vuil en de spinnenwebben en pakten boeken uit de kast en bliezen het stof daarvan af toen Mix de hal in kwam. Hij was op weg naar beneden geweest om weer op zoek te gaan naar een stevige plastic zak toen hij hen had horen binnenkomen. Eerst had hij zich in zijn eigen appartement teruggetrokken, maar later leek het hem beter de confrontatie met hun aan te gaan en hun vooral te vragen de huissleutels terug te geven.
Enkele ogenblikken voordat hij de salon binnenkwam had Olive het oude adressenboekje van Gwendolen gevonden. Het lag in een la tussen stukjes papier, potloden met afgebroken punt, veiligheidsspelden, elastiekjes, antieke elektrische stekkers van 15 ampère en ongeveer vijftig gebruikte chequeboekjes waarvan alleen de strookjes waren overgebleven. Toen Mix binnenkwam, keek ze op van de namen onder de B, want zo ver was ze gekomen. Nogal onvriendelijk zei ze: ‘O, goedemorgen, meneer Cellini.’
‘Hallo,’ zei Mix.
‘We vroegen ons net af of u toevallig de naam weet van de vrienden bij wie mevrouw Chawcer logeert.’
‘Nee. Die heeft ze niet genoemd.’
‘We willen het erg graag weten,’ zei Queenie. ‘Het is helemaal niets voor haar om weg te gaan zonder iets te zeggen.’ Maar ze keek Mix aan met een van haar glimlachjes die zo hartveroverend waren geweest toen ze achttien was, en legde haar hand op zijn arm. Per slot van rekening wás hij een man. ‘We dachten dat ze u misschien in vertrouwen had genomen.’
Hij gaf geen antwoord. ‘Mag ik de sleutel terug?’
‘Welke sleutel?’ vroeg Olive op scherpe toon.
‘De sleutel van dit huis. Nu ze is hersteld, hebt u die niet meer nodig.’
‘Toch wel. We moeten een beetje op het huis passen terwijl ze weg is. En dan nog iets. Ik geef deze sleutel aan mevrouw Chawcer en aan niemand anders. Is dat duidelijk?’
‘Oké, rustig maar.’ Mix draaide zich om en zei over zijn schouder: ‘Ik zou op uw leeftijd maar op uw bloeddruk letten.’
Dat was onverstandig van hem, al leek het of Olive er helemaal niet op reageerde. Ze zei niets tegen hem of tegen Queenie, zelfs niet toen ze de voordeur achter hem dicht hoorde gaan, maar ging op de bank met de servetten zitten, legde Gwendolens adressenboekje op de tafel en sloeg de bladzijden om.
‘Wat is hij toch vreselijk onbehouwen,’ zei Queenie.
‘Ja. Er staat niet één adres in Cambridge in dit boekje, Queenie.’
‘Misschien kent ze het zo goed dat ze het niet hoeft op te schrijven.’
‘Op haar leeftijd vergeet je je eigen náám als je hem niet opschrijft.’
Olive sloot het adressenboekje. ‘Wat gaan we doen? We kunnen het er niet zomaar bij laten zitten.’ Toen ik hier zondag was, vond ik dat Gwendolen er heel slecht uitzag. Ze zag eruit alsof ze in bed zou moeten liggen. En het volgende dat we horen, is dat ze de volgende morgen is vertrokken om bij mensen in Cambridge te gaan logeren waar niemand ooit van heeft gehoord. Met een taxi? Wanneer ging Gwendolen ooit ergens met een taxi naartoe, gesteld al dat ze wist hoe ze er een moest bestellen?’
‘Weet je, ik vertrouw die Cellini voor geen cent.’
‘Waarom grijnsde en flirtte je dan zo tegen hem?’
Hij zou naar buiten moeten gaan, naar bouwmarkten en doe-het-zelfzaken, maar hij durfde die twee oude wijven niet in het huis achter te laten. Reken maar dat ze het gingen doorzoeken. En als de ouwe Chawcer nu eens een sleutel van zijn appartement had bewaard? Hij had daar nooit naar gevraagd en voorzover hij wist was ze daar nooit geweest terwijl hij uit was. Aan de andere kant had hij haar ook nooit gevraagd of ze een sleutel had. Als ze er een had, zouden die twee hem vast en zeker vinden. Het was te riskant voor hem om het huis te verlaten.
Hij ging voor zijn appartement op de bovenste tree van de betegelde trap zitten en luisterde. Hij hoorde hen uit de salon komen. Hij hoorde hun stemmen, die schelle kwetterstemmen. Als roofvogels, dacht hij, raven of wat het ook maar voor vogels waren die je langs de kant van de snelweg in dode dingen zag pikken. Dode dingen… die vergelijking herinnerde hem aan het lijk dat slecht verpakt achter het cocktailkastje lag, een paar meter van hem vandaan. Het was erg warm in het appartement. Hij herinnerde zich wat er met Danila’s lichaam was gebeurd toen het warm werd en liep door zijn appartement om ramen open te zetten.
Blijkbaar waren de twee vrouwen naar de keuken gegaan. Hij sloop een verdieping omlaag, met trillende pijnscheuten in zijn rug. Nu kon hij hen in de keuken en het washok horen rondstommelen. Waar zochten ze naar? Ze kwamen de hal weer in en hij ging halverwege de bovenste trap op. Niet dat er veel kans was dat ze hem zagen of hoorden. Daarvoor kwamen ze te log de trap op, puffend en hijgend. Ze moesten telkens even rust nemen en klampten zich aan de leuningen vast, nam hij aan. Ze waren natuurlijk op weg naar de slaapkamer van de ouwe Chawcer, en hun aanwezigheid daar zat hem helemaal niet lekker. Vanaf de bovenste overloop kon hij door de spijlen van de leuning zien dat ze die kamer binnengingen. Tot zijn opluchting deden ze de deur niet dicht. Hij hoorde hen daar rondlopen, kleine meubelen verplaatsen, siervoorwerpen oppakken. Een van hen hoestte, ongetwijfeld van het stof dat vrijkwam wanneer een gordijn opzij werd getrokken of dingen van een plank werden genomen.
Hij vond het helemaal niet prettig dat ze daar waren. Daar had hij haar gedood en hij vroeg zich nog steeds af of er sporen van zijn aanwezigheid of zijn activiteiten waren achtergebleven. Toen herinnerde hij zich dat hij het bovenlaken van haar bed had genomen om haar erin te verpakken. Een verhit gevoel trok als een golf door hem heen. Oude vrouwen zouden dat vast en zeker opmerken; dat was nou net iets waar ze op letten. Hij merkte dat zijn hele lichaam trilde. Zijn handen beefden onbedaarlijk.
Maar ze kwamen na ongeveer tien minuten de kamer uit en toen ze de trap afgingen, hoorde hij opoe Fordyce zeggen: ‘Ik heb het gevoel dat ons iets is ontgaan, Queenie. Het is maar een gevoel.’
‘Dat heb ik ook. Er is iets in huis dat we alleen maar hoeven te vinden en het zou ons meteen vertellen waar ze is en wat ze doet.’
‘Daar ben ik niet zo zeker van.’
De rest van wat opoe Fordyce zei kon hij niet meer horen. Inmiddels was ze in de hal en hoorde hij alleen het gekwetter van hun stemmen. Hij wachtte tot de voordeur open en dicht zou gaan.
Queenie trok haar jas aan en zei dat het weer warm werd. Dat was beslist onnatuurlijk, vond Olive dat ook niet?
‘Broeikaseffect,’ zei Olive. ‘Ik denk dat de aarde opbrandt, maar in elk geval zijn wij er dan niet meer bij.’
‘Is dat niet een beetje morbide?’
‘Ik ben alleen maar realistisch. Ik moet steeds aan dat laken denken dat er niet was. Gwen is zo vreemd. Misschien gebruikte ze nooit een bovenlaken, alleen een deken en een dekbed.’
‘O nee, meid. Ik bedoel niet dat ze niet vreemd is. Dat ben ik helemaal met je eens. Maar ik weet dat ze wel degelijk een bovenlaken gebruikte. Ik herinner me duidelijk dat ik er een heb gezien toen we naar haar slaapkamer gingen voordat ze naar het ziekenhuis ging. Het was erg groezelig.’
‘Waar is het dan?’ zei Olive, toen ze de voordeur achter zich dicht deden en over het pad naar St Blaise Avenue liepen.
Pas in de loop van de middag slaagde Mix erin een plastic zak te kopen die groot en stevig genoeg was. De pijn in zijn rug, die ‘s morgens een beetje minder erg was geworden, kwam nu met felle steken terug, en ook met een erg onaangenaam soort kriebels, alsof er roodhete naalden over zijn wervels op en neer werden getrokken. Zodra hij zijn voornaamste taak had volbracht, wilde hij naar het arbeidsbureau gaan, maar hij merkte dat hij nauwelijks rechtop kon lopen en dat zelfs het lichte gewicht van die plastic zak al bijna te veel voor hem was. Als hij in deze conditie naar het arbeidsbureau ging, zouden ze denken dat hij een wao -uitkering kwam aanvragen. Als het zo doorging, zou dat er misschien nog van komen…
Toen hij weer thuis was en zich een beetje moed had ingedronken met een grote Boot Camp – hij had geen gin meer – besloot hij het lichaam uit het dunne plastic te halen en in de nieuwe zak te stoppen. Hij kroop er op handen en voeten naartoe, maar toen hij zich overeind hees door zich aan het cocktailkastje vast te houden, wist hij dat hij zelfs een zo licht meubelstuk niet zou kunnen verplaatsen zonder rugletsel op te lopen dat misschien wel ongeneeslijk zou zijn, en er was geen andere manier om het lichaam daar weg te krijgen, want de twee achterste hoeken van het kastje stonden dicht tegen de muur aan.
De paniek diende zich aan. De tranen sprongen in zijn ogen en hij trommelde met zijn vuisten op de vloer. Hij deed zijn best om zich te beheersen en kroop na een tijdje naar de keuken, waar hij zich weer overeind hees, vier sterke ibuprofens nam en ze doorslikte met het laatste restje Boot Camp.
Enkele uren later kwam Olive naar St Blaise House terug. Ze had haar nichtje Hazel Akwaa bij zich, want ze had het gevoel dat ze de steun van een verstandige, jongere persoon nodig had. Toen de twee vrouwen de tuin ingingen, stond de zon al laag en verspreidde het vuurrode licht zich over de lucht boven Shepherd’s Bush en Acton. Aan de andere kant van de muur, waar de sprookjesachtig verlichte palm de zonsondergang naar de kroon stak, strooide Singh handenvol maïs voor zijn ganzen.
Hij zei: ‘Goedenavond, dames,’ met een verfijnde beleefdheid.
‘Wat hebt u een mooie boom,’ zei Hazel. ‘Hij is prachtig.’
‘Dat is erg aardig van u. Bij ontstentenis van een tuinman waren mijn vrouw en ik van mening dat enige verfraaiing noodzakelijk was. Hoe gaat het met mevrouw Chawcer?’
‘Ze schijnt te zijn vertrokken om bij vrienden te herstellen.’
‘Buiten de stad, mag ik hopen? Dat zal haar goeddoen.’
Olive keek of ze Otto ergens zag. ‘Weet u,’ zei ze, ‘ik heb die kat sinds eergisteren niet meer gezien.’
‘Nu u het zegt,’ zei Singh, ‘ik ook niet. Niet dat ik dat betreur, moet ik u zeggen. Het is zo’n roofdier dat ik vrees dat mijn arme ganzen hetzelfde lot ten deel zal vallen als mijn parelhoenders.’
Hij strooide een laatste handvol maïs, maakte een hoffelijke buiging voor Olive en Hazel en ging zijn huis weer in. De ganzen gakten en schransten.
‘Moet je dat bloembed zien,’ zei Hazel. ‘Lijkt het niet net of iemand daar een graf heeft gegraven?’
‘Jij hebt te veel fantasie, Hazel.’
‘Misschien, maar dan komt dat ook doordat dit huis me altijd aan die moordenaar Christie doet denken. Die woonde op een steenworp afstand. Ik was nog maar een klein kind toen het gebeurde, maar toen we kinderen waren, gingen we altijd naar Rillington Place en keken naar zijn huis.’
‘Ik kan het me nog goed herinneren,’ zei Olive. ‘Ze hebben die straat eerst een andere naam gegeven en toen hebben ze alles gesloopt. Ik weet niet of dat ooit ergens anders is gebeurd waar een moordenaar heeft gewoond.’
‘Het was net zoiets als wat de Romeinen met Carthago deden. Ze maakten het met de grond gelijk, zei Tom, en toen gingen ze met een ploeg over de grond heen. Christie had een aantal van die vrouwen in zijn tuin begraven.’
‘Nou, niemand heeft Gwendolen begraven. Die grond is al een tijdje geleden omgespit. Er komen al distels op. Toch vraag ik me af waar die kat gebleven is. Gwendolen mag zeggen wat ze wil, volgens mij is ze gek op die kat, en als hij verdwenen is wanneer ze terugkomt uit waar ze ook maar is, mag je driemaal raden wie de schuld krijgen.’
Ze verlieten het huis en liepen langzaam in de zon naar Olives huis. Daarbij keken ze nerveus om zich heen, bang dat ze Otto’s lichaam ergens in de goot zouden zien liggen.
Misschien kwam het door de tabletten of door de alcohol, of door beide, maar toen Mix een tijdje had geslapen, werd hij duizelig wakker. De pijn was er nog, maar zwak, als de herinnering aan veel ergere pijn of het voorteken van pijn die nog zou komen. Toen hij pas was gaan liggen en zijn ogen dicht had gedaan, had hij het onbehaaglijke gevoel gehad dat er eerder iets was gebeurd dat van vitaal belang was maar dat hij om de een of andere reden niet had opgemerkt. Het knaagde aan hem, maar zakte weg toen de slaap kwam. Nu nam zijn duizeligheid af en kreeg hij weer wat helderheid in zijn hoofd. Hij wist wat er eerder was gebeurd en begreep heel goed wat hij daaruit had moeten afleiden als hij helder had nagedacht.
Opoe Winthrop had met één vinger zijn arm aangeraakt, zijn blote arm. Dat had ze gedaan toen ze hem vroeg of ouwe Chawcer hem in vertrouwen had genomen. Haar vinger had hem aangeraakt en die was warm geweest, zo warm als zijn eigen huid. En toen had hij moeten weten wat hij nu opeens wist: oude mensen voelden niet koud aan, hun lichaamstemperatuur was dezelfde als die van jongere mensen. Dus als de ouwe Chawcer ijskoud was geweest, was dat omdat ze al dood was!
Ze was al dood geweest voordat hij de kamer binnenkwam, voordat hij naar haar keek en haar aanraakte. Daarom had haar huid als ijs aangevoeld en daarom had ze zich niet verzet toen hij dat kussen over haar gezicht drukte. Het zweet brak hem uit op zijn gezicht en zijn handpalmen, en toch ging er tegelijk een koude rilling door hem heen. Hij had een dode vrouw vermoord. Het leek hem iets afschuwelijks, en ook erg stom. Hij had iemand gedood die al dood was.
In zekere zin was het zoiets als wat Reggie had gedaan. Geen wonder dat de geest hem blijkbaar welgezind was. Natuurlijk had hij haar niet aangeraakt zoals Reggie had gedaan. Bij die gruwelijke gedachte brak het zweet hem weer uit. Maar er waren overeenkomsten geweest. Stond hij soms onder invloed van Reggie? Had de geest hem geleid?
Hij stond op en liep door de kamer naar het lichaam. Hij legde zijn handen op het cocktailkastje en leunde erop. Geleidelijk drong tot hem door dat als hij het had geweten, als hij het had beseft, hij niets anders had hoeven te doen dan naar haar te kijken, die koude huid aan te raken en weg te gaan. Ze had niets tegen de politie kunnen zeggen. Ze was dood. In plaats daarvan had hij een kussen over haar gezicht gedrukt en tot vijfhonderd geteld. Hij had een laken van haar bed getrokken en daar een vrouw in verpakt die al uren dood was. Het moest uren hebben geduurd voordat het lichaam zo koud was.
Door dat te doen had hij zich schuldig gemaakt, want wie zou nu nog geloven dat ze een natuurlijke dood was gestorven? Hij had haar lichaam weggehaald en het verborgen, hij had een laken van haar bed gehaald, misschien ook wat van zijn dna op haar huid achtergelaten – hij wist niet precies hoe dat zat – en tegen die twee oude vrouwen gezegd dat ze was weggegaan en dat hij haar op een taxi had zien wachten. En nu had hij haar lichaam hier boven. Zou de politie kunnen achterhalen dat ze een natuurlijke dood was gestorven? Of een lijkschouwer? Zover moest het niet komen.
Welke gevolgen het ook voor zijn rug zou hebben, al maakte het hem kreupel voor het leven, hij moest het lichaam deze zelfde avond nog in de zak stoppen en onder de vloerplanken leggen. Zijn enkel deed meer pijn dan ooit, een pulserende pijn onder de gespannen, blauwpaarse huid.