15

Olive was in de keuken geweest, waar ze een zwart uitgeslagen ketel op het gas had gezet, en ze had een blik in de salon geworpen. Nu hees ze zich de trap op om met thee op een dienblad naar Gwendolens slaapkamer te gaan. Toen ze was aangekomen, had ze aangebeld en was die Cellini naar beneden gekomen, zij het niet erg vriendelijk. Hij had nogal nors tegenover haar in de deuropening gestaan. Toen ze door de telefoon met hem sprak, had ze geen idee gehad dat het dezelfde man was die het lef had gehad om die lieve Nerissa op het trottoir aan te spreken. Het was nogal een schok geweest toen hij de deur opendeed. Natuurlijk was zij zelf ook niet erg tegemoetkomend geweest.

De hitte was hier verschrikkelijk. Alsof ze in India waren, in het warmste seizoen, ergens in een achterbuurt, stoffig en stinkend. Op de een of andere manier moest ze het voor elkaar krijgen om ramen open te zetten. Dit raam, hier in de keuken, wilde niet in beweging komen. Als ze Gwen had verzorgd, moest ze die in de salon proberen.

Gwens deur stond op een kier. Olive vond dat ze er helemaal niet goed uitzag, dat vervallen witte gezicht, die zwakke handen die slap op de sprei lagen. Toen Gwen met een krakende stem begon te spreken, moest ze zichzelf onderbreken om hijgerig te hoesten.

‘We moeten de dokter bellen, Gwen. Echt waar.’

‘Ja. Dat doe ik.’ Nog meer gehoest. ‘Dokter Reeves. Dokter Reeves komt als ik het hem vraag, hij komt altijd.’

‘Ik ken hier in de buurt geen dokter Reeves, Gwen. Is hij nieuw?’

‘Papa zei dat we bij dokter Odess weg moesten gaan en de jonge dokter moesten proberen, en dat hebben we gedaan.’

Het leek Olive beter geen vragen meer te stellen. Als die arme Gwen antwoord gaf, moest ze zo vreselijk hoesten. ‘Drink je thee nou maar op, dan ga ik op zoek naar je dokter en bel ik zijn praktijk. Het nummer zal wel in je adresboekje staan.’

Ze sleepte de rolveger met zich mee naar beneden. Die had zo lang voor de haard gestaan dat er een dikke laag stof op zat. Ze zocht naar het adresboekje en vond het uiteindelijk op een oeroude teil in het washok. Er stond geen Reeves in, maar wel een dokter Margaret Smithers. Olive zou nooit hebben gedacht dat Gwen een vrouwelijke huisarts had, maar misschien had ze nergens anders terecht gekund. Het was een schandaal, en dat werd nog erger, vond Olive, toen de assistente van dokter Smithers zei dat de dokter pas de volgende dag kon komen want dat ze op dit moment haar middagvisites aflegde.

‘Als ze dan maar komt,’ zei Olive op scherpe toon.

Gwendolens gehoest was beneden nog te horen. Olive ging weer naar boven, zich vastklampend aan de trapleuning. Het zou voor Gwen, op haar leeftijd, veel verstandiger zijn om in een flat te gaan wonen. ‘De dokter komt morgen.’

‘Ik doe mijn nieuwe blauwe jurk aan.’

‘Nee, dat doe je niet, Gwen. Je blijft in bed. Ik zal je een kan water en een glas brengen. Je moet veel drinken. Het is beter als je niet eet. Ik heb Queenie verteld dat je ziek bent en ze komt vanmiddag. Waar is je huissleutel?’ Gwendolen antwoordde niet. Ze hoestte te veel. ‘Laat maar. Ik vind hem wel.’ En ze vond hem, na tien minuten zoeken.

Een van de boodschappen op Mix’ mobieltje kwam van de afdelingschef, die hem vertelde dat hij woensdag om twee uur ‘s middags een afspraak bij de bedrijfsarts had. Het andere kwam van een zekere Kayleigh Rivers, die hem eraan herinnerde dat hij een contract met de fitnessclub had, en of hij zo gauw mogelijk wilde komen, want een hometrainer en een crosstrainer waren er allebei mee opgehouden.

De fitnessclub was wel de laatste plaats waar hij in de buurt wilde komen. Een van de klanten zou zich kunnen herinneren dat hij Danila aan het opvrijen was. Trouwens, hij had een ondefinieerbare algehele afkeer van die club. Hij wist dat hij zich beroerd zou voelen zodra hij daar een voet over de drempel zette. Hij zou nu gewoon afwachten, en later zou hij proberen dat stomme contract te beëindigen. Naar die dokter zou hij wel moeten gaan. Die zou wel zeggen dat er iets met hem aan de hand was, dat zeiden dokters altijd, en dat zou in zijn voordeel werken, een kant-en-klaar excuus om telefoontjes te vergeten en werk te verwaarlozen. Niet dat hij zich altijd aan werk wilde ontrekken, hij kon het op het moment gewoon niet aan, niet met dat lijk en die stank en vrouwen die op alle uren van de dag het huis in- en uitliepen; en Nerissa.

Hij was nu een eindje van haar huis vandaan; daar was hij al sinds negen uur. Het was een soort therapie voor hem. Toen ze om elf uur nog steeds niet naar buiten was gekomen, gaf hij het voorlopig maar op. Hij reed naar Pembridge Road, naar de winkel met tweedehands boeken daar, en vond een nieuw boek, Misdaden uit de jaren veertig , waar hij nog nooit van had gehoord. Hij kocht het omdat er een hoofdstuk over Reggie in voorkwam.

Terug in Campden Hill Square sloeg hij het boek open en constateerde dat er nog minder over de moorden in Rillington Place vermeld werd dan hij eerst had gedacht. Een beetje geldverspilling. Evengoed waren de foto’s de beste die hij tot dan toe had gezien. Vooral die op het titelblad was erg goed, een grote foto van Reggie die naar de rechtbank werd gereden. Mix keek naar het gezicht, dat er vrij goed uitzag, met een smalle mond en grote neus, een bril met hoornen montuur. Wat zou jij in mijn positie doen? vroeg hij aan de foto. Wat zou jij doen?

Nerissa zag hem door een bovenraam en vroeg zich af of ze iets moest doen. Bijvoorbeeld de politie bellen. Maar hij deed geen kwaad. Hij zou wel genoeg krijgen van het wachten, hij had vast wel werk te doen, en ze zou pas ‘s middags naar buiten gaan. Ze had eigenlijk nog willen joggen, maar dat kon niet als hij daar was.

De vorige avond was ze er zeker van geweest dat Darel Jones haar zou bellen. Hij kon haar telefoonnummer gemakkelijk van zijn moeder krijgen, die het aan Nerissa’s moeder kon vragen. Ze was de hele avond thuisgebleven omdat hij misschien zou bellen. Ze had zelfs bij de telefoon gezeten, voor het geval het toestel zou overgaan en ze er niet op tijd bij kon komen. Als een tienermeisje. Alsof ze vijftien was, met haar eerste vriendje. Toen het tien uur was geworden, wist ze dat het niet zou gebeuren. Veel mannen belden na tien uur, zelfs na elf uur, maar Darel niet. Op de een of andere manier wist ze dat. Teleurgesteld was ze vroeg naar bed gegaan.

Sommige vrouwen zouden niet wachten, maar zelf bellen. Waarom kon zij dat niet? Dat wist ze niet; het zou wel iets te maken hebben met de opvoeding die ze van haar moeder had gekregen. De volgende dag zouden ze aan de opnamen voor dat tijdschriftomslag en het bijbehorende artikel beginnen, en kort daarna begon de London Fashion Fair. Naomi en Christy en zij zouden over de catwalk lopen. Dit waren haar laatste vrije dagen, maar in plaats van zich te amuseren stond ze hier voor het raam naar een man te kijken die naar haar keek. De prijs van de roem, had haar agent tegen haar gezegd, en daarna had hij haar aangeraden de politie te bellen. Ze voelde daar niet veel voor. Misschien zou ze haar moed verzamelen en in de auto stappen, zonder in zijn richting te kijken, en naar haar schoonzus rijden om de baby te bekijken. Of misschien zou ze een tijdje wachten, hem een halfuur de tijd geven. Eerst madam Shoshana, de stenen of de kaarten en de nieuwste aflevering van haar toekomstvoorspelling. Als die kerel nou maar eens wegging.

Ze nam een douche, bestoof zich met Jo Malones Gardenia en liet per ongeluk de dop van het flesje op de vloer vallen, trok een combatbroek aan en een kanariegeel sweatshirt. Een moeilijke tint, zei haar moeder, al gaf ze toe dat zij, met haar huidskleur, hem kon dragen. Ze liet het trainingspak dat ze had gedragen vallen, en met achterlating van een spoor van zakdoekjes, watttenbolletjes en nagelvijltjes ging ze opnieuw naar het raam van haar slaapkamer. Hij was er nog. Had dit huis maar een andere uitgang, een vluchtroute naar een achterstraatje, zoals sommige huizen in Notting Hill. Daar had ze aan moeten denken voordat ze het kocht.

Als ze niet opschoot, kwam ze te laat op haar afspraak. Ze ging naar beneden, besloot het erop te wagen en spitsroeden te lopen, wat dat ook mocht betekenen, maar toen ze nog een laatste keer keek, was hij weg. Ze voelde een enorme opluchting. Misschien kwam hij niet terug; misschien had hij er genoeg van.

Het hele eind naar Shoshana verwachtte ze de auto plotseling uit een zijstraat te zien komen – een kleine blauwe Honda met een nummer dat met lco begon – maar blijkbaar was hij weg. Hij zou wel ergens werken. Ze kwam tien minuten te laat, dankzij hem. Toen ze de trap opging, herinnerde ze zich opeens dat ze een keer naar beneden ging en toen een jong meisje tegenkwam dat naar boven ging, een donker meisje met scherpe trekken dat haar aan foto’s van vrouwen in die oorlog in Bosnië deed denken. Gek dat ik aan haar moet denken, dacht ze. Shoshana had haar verteld (toen ze ernaar vroeg) dat het meisje in de fitnessclub werkte, en ze heette… Was het Danielle?

Zoals altijd was het donker in de kamer en rook het daar naar wierook, maar vandaag was Shoshana in zwarte zijde gehuld, met manen en geringde planeten op haar gewaad. Er hing een sluier over haar haar, en die werd op zijn plaats gehouden met een soort tiara.

‘Ik neem de kaarten, niet de stenen,’ zei Nerissa vastbesloten.

Shoshana vond het niet prettig om instructies te krijgen, maar ze vond het geld wel prettig en Nerissa was een goede klant. ‘Zoals je wilt.’ De implicatie van die woorden was: op je eigen verantwoording. ‘Trek een kaart.’

De eerste kaart die Nerissa trok, was hartenvrouw, en de tweede en derde ook. ‘Er wordt je veel geluk in de liefde beloofd,’ zei Shoshana, die zich afvroeg hoe ze kans had gezien drie vrouwen achter elkaar te trekken. Nu maar hopen dat de volgende een schoppenaas was. Maar dat was niet zo. Nerissa glimlachte tevreden.

‘Ik heb nog nooit zo enorm veel geluk meegemaakt,’ zei Shoshana, die inwendig siste en vloekte. Ze had een voorkeur voor onheilspellende prognoses, maar ze kon moeilijk een negatieve toekomst bedenken, want Nerissa wist heel goed wat de hartenvrouw betekende. ‘Trek een laatste kaart.’

Dat moest wel een schoppenaas zijn, en dat was het ook. Shoshana verborg haar plezier. ‘Een sterfgeval, natuurlijk.’ Ze stak haar handen in het zakje met stenen, haalde de lapis en de rozenkwarts eruit en rolde ze tussen haar handpalmen. ‘Jijzelf niet en ook niet iemand uit je omgeving. Het is al gebeurd.’

‘Misschien mijn oudtante Laetitia. Die is vorige week gestorven.’

Shoshana hield niet van cliënten die met hun eigen interpretaties kwamen. ‘Nee, ik denk van niet. Deze persoon is jong. Een meisje. Meer kan ik niet zien. De woorden stonden geschreven, maar ze zijn verduisterd door wolken. Dat is alles.’

De kaarten werden weggelegd en de stenen gingen weer in hun zakje. Nerissa vond het altijd verontrustend dat de tovenaar leek te bewegen als de kaarsen flakkerden. De witte uil hield zijn amberkleurige ogen strak op haar gericht. ‘Vijfenveertig pond, alsjeblieft,’ zei Shoshana.

‘Dat meisje dat ik een keer op de trap ontmoette, ze leek me aardig. Danielle, heette ze toch?’

‘Wat is er met haar?’

‘Dat weet ik niet. Ik dacht gewoon aan haar.’

‘Ze is weggegaan,’ zei Shoshana, en ze maakte de deur open om Nerissa uit te laten.

Twee politiemannen gingen naar Reza en toen naar Shoshana’s Fitnessclub. Toen ze op beide plaatsen hoorden dat Danila Kovic niet meer naar haar kamer en haar werk was gekomen, zonder iets tegen haar huisbaas of werkgever te zeggen, namen ze de zaak serieus. Hun persbericht kwam te laat voor de Evening Standard, maar op tijd voor het vroege avondnieuws van de bbc , waar het bijna, maar niet echt, voorrang kreeg boven het verhaal over de ‘heetste dag sinds het weer wordt bijgehouden’.

Nerissa hoorde het nieuws terwijl ze aan het babysitten was voor haar broer, maar omdat er geen foto bij was, herkende ze de vermiste persoon niet als het meisje dat ze op de trap had gezien. Mix zag het nieuws ook. Hij dacht dat hij zich genoeg zorgen had gemaakt, maar nu besefte hij dat hij zichzelf iets had wijsgemaakt toen hij bleef geloven datDanila’s verdwijning nooit zou worden opgemerkt. Hij had weer een slechte dag gehad, te beginnen met zijn mislukte poging om Nerissa te zien, gevolgd door een vreselijke ruzie met Colette Gilbert-Bamber, die had gedreigd zich bij de firma over zijn slordigheden te beklagen als het nog een keer gebeurde. Toen hij haar huis verliet zonder lunch of zelfs maar een glas wijn te hebben gehad, moest hij regelrecht naar de bedrijfsarts.

Sinds hij had geweten dat de afspraak was gemaakt, was hij er zonder meer van uitgegaan dat hij kerngezond was, jong en fit. De dokter was het daar niet mee eens. Hij stond erop dat hij zijn bloed liet prikken om de cholesterolwaarde te bepalen. Dat wilde hij op grond van Mix’ bloeddruk, die zoiets als 130 bij 40 zou moeten zijn maar in plaats daarvan 170 bij 60 was.

‘Rookt u?’

‘Nee,’ zei Mix deugdzaam.

‘Drinkt u?’

‘Niet veel. Misschien vier of vijf eenheden per week.’

Dat zou weinig meer dan een enkele fles wijn zijn geweest. De dokter keek hem argwanend aan. Hij schreef Mix lichaamsbeweging, een vetvrij dieet en medicijnen voor. Hij mocht ook geen zout meer hebben.

‘Komt u over veertien dagen bij me terug. U wilt toch geen diabetes hebben als u veertig bent?’

Bloeddruk kon door spanningen omhooggaan, had Mix ergens gelezen. Nou, spanningen had hij de laatste tijd genoeg. De vermaningen van de dokter hadden hem hoofdpijn en een misselijk gevoel bezorgd. Hij zou naar het hoofdkantoor bellen, zeggen dat hij zich niet goed voelde en naar huis gaan. Misschien had hij de griep van ouwe Chawcer opgelopen. De zon scheen vandaag oogverblindend fel, zodat er eindelijk wat licht kwam in dat sombere huis. Daardoor zag je des te beter hoeveel stof er overal lag, en de spinnenwebben die aan niet meer gebruikte lampen hingen, en het begin van schimmel op de plafonds. Iemand had het benedenraam opengezet en alle gordijnen opzijgetrokken. Hij maakte een deur open die hij nooit eerder had aangeraakt en keek in een enorme kamer met een eettafel in het midden en twaalf stoelen daaromheen. Aan de muren hingen olieverfschilderijen van dode herten en konijnen, lelijke oude vrouwen in hoepelrokken en koeien in de wei.

Op de eerste overloop kwam hij een vrouw tegen die hij niet eerder had gezien en van wie hij onmiddellijk dacht dat zij degene moest zijn die Reggie niet had kunnen wegmaken, de dochter van ouwe Chawcer. Maar daar was ze te oud voor en ze stelde zich voor als Queenie Winthrop. Ze glimlachte, en om de een of andere reden fladderde ze met haar wimpers.

‘Die lieve arme Gwendolen is er heel slecht aan toe, meneer Cellini. Ze heeft meer dan honderd graden koorts. En die dokter komt pas vanmiddag. Ik vind het een schande.’

Mix, die zijn hele leven al in graden Celsius had gemeten, dacht dat ze zich had vergist. Wat kon je ook anders verwachten op haar leeftijd? ‘Jammer,’ zei hij.

‘Zegt u dat wel. Die dokters zouden zich moeten schamen. Nou, als u morgenvroeg een kop thee voor haar wilt zetten, dan kom ik om halfnegen, of misschien mevrouw Fordyce. We hebben een sleutel.’

‘Ik?’ zei Mix zwakjes.

‘Ja. Als u zo goed zou willen zijn. Ik weet niet wie die vermaledijde dokter moet binnenlaten, maar het zal een van ons wel lukken.’

‘Nou, ik kan niet,’ zei Mix. Hij vluchtte naar boven en vergat deze ene keer om naar Reggie uit te kijken.

Hij snoof. Hij had de indruk dat hij het hier op de gang nu ook kon ruiken. Dat zou ook in zijn hoofd kunnen zitten. Hoe wist je welke dingen echt waren en welke je je maar verbeeldde? Toch zou hij daar vanavond niet heen gaan. Hij zou nadenken, een plan maken. Even na acht uur belde Ed. Mix wilde dat hij niet had opgenomen, want Ed zou natuurlijk weer beginnen te klagen en te zaniken. Maar in plaats daarvan vroeg hij of ze hun ruzie konden bijleggen. Hij had zich niet zo kwaad moeten maken. Als excuus voerde hij aan dat hij nog niet helemaal hersteld was van zijn griep en zich nog steeds niet lekker voelde.

‘Het heerst nogal,’ zei Mix, denkend aan ouwe Chawcer.

‘Ja, en dat niet alleen. Steph en ik hebben moeite om een hypotheek te krijgen.’

Hij praatte maar door over het appartement dat ze hoopten te kopen, met uitweidingen over hun gezamenlijke inkomens, Stephs kansen op promotie en wat er zou gebeuren als ze zwanger werd.

‘Dan moet je zorgen dat ze dat niet wordt.’ Mix had het altijd moeilijk, zo niet onmogelijk, gevonden om zijn excuses aan te bieden. Toegeven dat hij fout was geweest, was voor hem de ultieme vernedering. Hij kon niet zeggen dat het hem speet, maar hij moest toch iets zeggen. ‘Zullen we ergens iets gaan drinken?’ probeerde hij. ‘Vanavond misschien?’

‘Ja, nou, ik kan vanavond niet. Morgenavond om acht uur in de Sun in Splendour? En nog een goede raad, Mix. Ze zijn niet zo blij met je op het hoofdkantoor. Het is maar een hint.’

De volgende morgen vergat Mix bijna ouwe Chawcers thee. Hij dronk het spul zelf bijna nooit, maar hij had altijd wel een doosje theezakjes naast de koffiepot staan en toen hij dat zag, dacht hij er weer aan. Hij zou de suiker ook maar meenemen, voor het geval ze die in haar thee wilde.

Dat wilde ze niet. Dat was het eerste wat ze tegen hem zei toen hij had aangeklopt en naar binnen was gegaan. ‘Dat had u niet hoeven meebrengen, meneer Cellini. Ik doe geen suiker in mijn thee.’ Niets over zijn behulpzaamheid. Nee. ‘Goedemorgen.’ Haar stem was zwak en ze hoestte nog steeds. Toen ze moeizaam overeind ging zitten, zag hij grote natte zweetplekken op haar nachthemd. ‘Welke dag is het?’

Geërgerd gaf hij haar antwoord.

‘Dan moeten morgen de houtwormmensen komen. Ze komen kijken naar de houtworm in de kamer naast uw appartement. Ik weet niet meer hoe ze heten, maar dat doet er ook niet toe.’ Ze kreeg weer een hoestbui. ‘O, lieve help, ik kan bijna niet praten. Een van mijn vriendinnen laat hen wel binnen. Ik denk dat ze die vloerplanken gaan optrekken om uit te zoeken waar die afschuwelijke stank vandaan komt…’ Er lagen overal oude kleren in de slaapkamer. Ze had toch op zijn minst de as uit de haard kunnen halen. Ze was niet altijd ziek geweest. De lucht was te benauwd om in te ademen en ook enorm, tastbaar heet. Er waren overal vliegen. Ze zwermden rond in de stoffige bundel zonlicht.

‘Zal ik een raam openzetten?’

Ze was niet te ziek om hem fel aan te kijken. ‘Nee, doet u dat niet, tenzij u wilt dat ik doodvries. Laat ze maar dicht.’ Hoest, hoest, hoest…