28

‘Je bedoelt dat ik de hele dag bij het raam moet blijven zitten voor het geval dat die man voorbijkomt? Dat kun je niet menen, Kayleigh.’

‘Dat meen ik wel, Ab. Als hij het is en als hij Danila heeft gegijzeld en ergens heeft opgesloten, vastgebonden en met handboeien en zo, kun jij niet meer met jezelf leven als je niet naar de politie gaat. Ik wed dat hij hier vaak langskomt. Ik wed dat hij hier in de buurt woont.’

‘Kayleigh,’ zei Abbas op de toon van iemand aan wie op de weg naar Damascus een grote openbaring is gedaan. ‘O, Kayleigh…’

‘Wat is er? Je bent opeens zo… bleek, als je begrijpt wat ik bedoel.’

‘Kayleigh. Toen ik hem die avond op de trap had gezien, heb ik een kaartje opgeraapt dat hij had laten vallen. Hij was dronken, weet je, en het viel uit zijn zak. Ik nam het mee en…’

‘Waar is het nu, Ab?’

‘Dacht je dat ik het heb bewaard? Het visitekaartje van een vreemde?’

‘Maar je hebt gelezen wat erop stond?’

Abbas ging zitten en trok Kayleigh op zijn knieën. ‘Kom bij me zitten, mijn bloem, en help me nadenken. Ik probeer me te concentreren op wat er op dat kaartje stond.’

‘Ja, doe dat, liefste. Als je die arme Danila nu laat barsten, hoe moet onze baby dan over je denken?’

Hun baby, nu nog een erg kleine foetus in de moederschoot, hoefde er wat Abbas betrof niets over te weten en zou zich waarschijnlijk de komende vijftien jaar niet druk maken over zijn vaders geheugen, en daarna waarschijnlijk ook niet. Maar als het in zijn macht lag om de politie te helpen degene te vinden die Danila kwaad had gedaan, op welke manier dan ook, misschien zelfs door haar te vermoorden, al zou hij dat niet tegen Kayleigh zeggen want ze was nu erg kwetsbaar en zou gauw van streek raken, moest hij dat doen. Hij dacht na.

‘Ik kan me één woord van dat kaartje herinneren,’ zei hij. ‘Niet de naam of het adres van iemand…’

‘O, Abby…’

‘Wacht. Eén woord. Dat is Fiterama. Ja, Fiterama. Ik weet niet wat het betekent. Maar het stond op dat kaartje.’

Kayleigh sprong van zijn schoot. Ze was erg opgewonden. ‘Ik weet wat het betekent, Ab. Het is de naam van de firma waarvoor die man werkt die de machines in de fitnessclub onderhoudt. Dat heeft madam Shoshana me verteld. Hij kwam niet met de onderdelen terug en toen heeft ze naar dat bedrijf gebeld om te vertellen wat hij deed.’

De winkel met tweedehands misdaadboeken wilde Mix vijfentwintig pond in rekening brengen voor een boek over Christie dat veertig jaar geleden was gepubliceerd. Hij had het net van de plank genomen om naar een illustratie te kijken toen de verkoper naar hem toe kwam.

‘Dat is pure diefstal,’ zei Mix. ‘Ik hoop dat u geen koper vindt.’

‘U hoeft niet zo beledigend te zijn,’ zei de verkoper.

Toen hij van Shepherd’s Bush naar huis liep, zei Mix tegen zichzelf dat hij geen boeken meer over Christie zou kopen, hij zou niets meer over Christie lezen, dat was allemaal voorbij. Misschien zou hij zelfs zijn eigen boeken meebrengen en aan die kerel vragen of hij ze wilde kopen. Als Christie er niet was geweest, zou Danila nog in leven zijn en zou hij, Mix, nooit een dode vrouw hebben gedood. Als hij heel eerlijk was, zou hij zeggen dat Christie hen allebei zelf had gedood, zodat zijn totaal op acht was gekomen.

Voordat hij zijn eigen zaak begon, zou hij werk moeten vinden en hij voelde niets voor de banen van schoonmaker en chauffeur die hem werden aangeboden. Als hij zulk werk deed, verlaagde hij zich tot het niveau van Javy. Javy… sinds die confrontatie met Nerissa’s vechtersbaas had hij aan Javy gedacht, had hij over hem gepiekerd, zelfs van hem gedroomd. Het was dertien jaar geleden dat hij de man voor het laatst had gezien, maar zijn haat was nog even groot. Hij had gedacht dat die haat minder was geworden omdat het allemaal zo lang geleden was, maar daarin had hij zich vergist. Javy had hem een onoverwinnelijk obstakel geleken, maar nu hij met die twee vrouwen had afgerekend – dat klonk realistischer dan ‘vermoord’ – leek het hem een uitvoerbare zaak om wraak te nemen op zijn stiefvader.

Verderop zag hij de oude Volvo van de Brunswicks geparkeerd staan. Die zou hem alleen maar tot last zijn, dacht hij. Al was hij van een goed merk, een auto die zo oud was, zou het op langere ritten laten afweten en eindeloos veel onderhoud nodig hebben. Toen hij ernaar keek, zag hij dat het bordje met 300 pond achter de voorruit nu scheef hing. Op dat moment kwam Sue Brunswick naar buiten. Ze had een grote roetzwarte kat in haar handen. In de drukte van het afgelopen weekend had hij helemaal niet meer aan haar gedacht.

‘Hebt u erover nagedacht of u onze auto wilt kopen?’

‘Ik geloof niet dat ik hem wil hebben,’ zei hij.

De kat herkende hij. Als hij hem niet aan zijn kleur en grootte had herkend, zou hij de minachting en haat hebben herkend waarmee Otto hem aankeek. Die ogen als jade keken hem kil aan, en toen drukte Otto zich weer in Sue Brunswicks volle boezem en legde hij zijn kopje liefdevol tegen haar hals.

‘Ik zie dat u mijn kat mooi vindt. Is hij niet prachtig? Hij is maandag komen aanlopen en we hebben hem geadopteerd. We noemen hem Chockie, vanwege zijn kleur. Ik weet niet waar hij vandaan komt, maar hij is zo lief en aanhalig. Ik ben gek op hem.’

Dat klonk heel anders dan de Otto die hij kende. Een zwakke, pulserende pijn in zijn enkel deed Mix aan hun laatste ontmoeting denken. ‘Nou, tot ziens,’ zei hij, en hij liep door. Thuis ging hij naar de slaapkamer waar ze onder de vloerplanken lag. In geen van de boeken, geen van de rechtbankverslagen, had hij gelezen of Christie soms op de geheime bergplaatsen ging kijken waar hij zijn dode vrouw en die anderen had neergelegd. Snoof hij de lucht op zoals Mix nu deed? Ging hij voor een achterraam staan en keek hij naar de tuin van 10 Rillington Place om zich ervan te vergewissen dat de graven van Ruth Fuerst en Muriel Eady onverstoord waren?

Hij rook niets, alleen de gebruikelijke geur die overal in dit huis hing, buiten zijn appartement dan, een geur van stof en dode insecten en oud, nooit schoongemaakt textiel. De geur van een oud mens, maar niet van een dood mens. Het volgende dat hij min of meer vanzelfsprekend deed, was naar het raam gaan dat op de tuin uitkeek. Hoewel het niet had geregend, groeide er toch onkruid, groen en levenskrachtig, in de enigszins verhoogde aarde van Danila’s graf. Iemand anders dan hij zou er niets bijzonders aan zien.

Waarom ging hij niet een tijdje weg? Hij zou dat kunnen doen in de tijd tot aan de dag waarop hij weer naar Nerissa zou gaan. Hij kon zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst op vakantie was geweest. Natuurlijk zouden de meeste mensen het geen vakantie noemen als je naar Colchester ging om bij je zus te logeren, maar deze reis zou een ander doel hebben. Hij zou Shannon vragen waar Javy nu was. Heus niet meer bij de vrouw die zijn moeder was opgevolgd. Javy zou verder zijn gegaan, naar een nieuw leven, een nieuwe vriendin, een nieuwe bijstandsuitkering.

Het was gek, of zelfs ironisch, dat het familielid met wie hij het best kon opschieten, eigenlijk het enige familielid met wie hij kon opschieten, de zus was die hij volgens Javy had geprobeerd te vermoorden. En het was ook niet zo dat zij dat niet wist. Javy had het haar vaak genoeg verteld. Mix kon hem weer horen.

‘Je zou hem niet met je poppen laten spelen als je wist wat hij had gedaan. Hij probeerde je te vermoorden. Hij zou je schedel hebben ingeslagen als ik er niet op tijd bij was geweest.’

Op vrijdagmorgen gingen ze samen naar het politiebureau in Ladbroke Grove. Hazel zei dat ze haar niet nodig hadden, ze moest naar huis, maar ze moesten haar vertellen wat de politie had gezegd en wat er was gebeurd. Toen ze naar binnen gingen, kwam er een man uit het Midden-Oosten naar buiten, samen met een aantrekkelijke jonge blonde vrouw.

‘Ik vraag me af wat die daar kwamen doen,’ zei Queenie. ‘Misschien is hij een asielzoeker en gaat ze met hem trouwen om hem aan een Brits paspoort te helpen.’

‘Zo werkt dat niet meer.’ Olive keek het stel na. ‘Het is tegenwoordig veel ingewikkelder.’

Ze kregen een formulier voor Vermiste Personen, en Olive vulde het zo goed mogelijk in. ‘Is dat het?’ zei ze tegen de jonge agent.

‘Wat wilt u dat “het” is?’

‘Nou, u zou naar haar kunnen zoeken.’

Hij ging weg en kwam pas tien minuten later terug, samen met een andere agent, degene die met Abbas en Kayleigh had gepraat. Die andere agent zei: ‘Woont er een tamelijk jonge man, Michael Cellini, tot voor kort werkzaam bij Fiterama Trainingsapparatuur, op dat adres?’

‘Ik weet niets van trainingsapparatuur,’ zei Olive met een smalende stem, ‘maar hij heet inderdaad Cellini. Hoezo?’

Als ze minder naïef was geweest of vaker naar de televisie had gekeken, zou ze die vraag niet hebben gesteld. Natuurlijk kreeg ze geen antwoord.

‘Als we naar dat adres gaan, is er dan iemand die ons kan binnenlaten?’

‘Cellini, denk ik,’ zei Queenie, die het ‘meneer’ had laten vallen na Mix’ opmerking over het naaikransje. ‘Nee, u kunt niet op hem rekenen. Een van ons zal er moeten zijn.’

‘We zouden er toch al zijn.’ Olive sprak grimmig. ‘We moeten op het huis passen. Ik acht hem ertoe in staat om het in brand te steken.’

Ze gingen met een taxi terug naar St Blaise House, nadat Queenie in een patisserie aan Holland Park Avenue twee plakken citroencake en twee roomhoorntjes voor bij de thee had gekocht.

‘Zou hij daar boven zijn?’ vroeg Queenie, die bij de trap stond.

Mix was daar inderdaad. Het grootste deel van de dag was hij bezig geweest de oude cliënten te bellen die hij nog niet had overgehaald, maar uiteindelijk waren er maar zes bereid geweest hem hun klandizie te gunnen, en een van hen had nog geaarzeld ook. In het begin van de avond had hij zijn zus gebeld om te vragen of hij een paar dagen mocht komen logeren. Shannon, die niet kon begrijpen waarom iemand vrijwillig ook maar een enkele dag zou willen doorbrengen in een gemeentewoning buiten Colchester, met een vermoeide vrouw, haar vriend, haar drie kinderen en zijn twee kinderen, vroeg hem waarom.

‘Moet ik een reden hebben? Ik wilde jou en Markie en de kinderen weer eens zien. Dat is alles.’

‘Ik vind het geen enkel probleem, Mix, maar je zult wel bij de jongens moeten slapen. We hebben maar drie slaapkamers.’

‘Ik heb je in geen eeuwigheid gezien, Shan. Het moeten wel vijf jaar zijn.’

‘Zeg maar zeven,’ zei Shannon. ‘Lee was nog maar een baby. Zeg, ik moet weg. Wanneer wilde je komen?’

Morgen, zei Mix, in de loop van morgenochtend. Hij zou de trein nemen. ‘Mijn auto is in reparatie. Er moet een nieuwe carter in. Ik neem een taxi vanaf het station.’ Hij zou daar een bus nemen, maar dat hoefde hij haar niet te vertellen.

Beneden wachtten Queenie en Olive op de komst van de politie. Hoewel de agenten hadden gevraagd of er later nog iemand zou zijn, was er geen politie gekomen, en het was nu al acht uur en het begon donker te worden.

Queenie stond bij de tuindeuren en keek naar de tuin in de schemering. Ze had Singh gezien, die zijn ganzen riep om ze in hun nachthok te doen, en nu was hij naar binnen gegaan en was er niemand meer te zien. De gekleurde lichtjes in de palmboom gingen aan, uit en weer aan, helder twinkelend.

‘Die man ziet er echt heel goed uit, Olive. Gedistingeerd. Hij heeft de ruggengraat van een hoge legerofficier.’

‘Doe niet zo bespottelijk, Queenie.’ De laatste tijd merkte Olive dat ze steeds meer als Gwendolen begon te praten en ook allerlei maniertjes van haar overnam. Ze moest daarvoor op haar hoede zijn. ‘Ik bedenk net dat een van ons hier misschien moet overnachten.’

‘Nou, je hoeft mij niet aan te kijken. Ik zou doodsbang zijn als ik hier moest blijven. Heb je gezien hoe donker het hier in huis is? En het is ook niet lichter te maken. De gloeilampen zijn te zwak. We hadden wat lampen van honderd watt moeten kopen.’

‘Als jij nou even naar huis ging om ze te halen? Ik blijf hier wel tot je terug bent. Ik vind het niet erg,’ zei Olive, die het wel erg vond maar zich niet wilde laten kennen. ‘Ik bel mijn nichtje. Misschien kan ze haar man overhalen om hier te overnachten. Het is een aardige man, maar hij is ook erg groot en komt nogal angstaanjagend over.’

Queenie ging de gloeilampen halen en Olive bleef in de salon. Voor hun avondeten hadden ze roerei op toast klaargemaakt en daarna perziken uit blik gegeten. De perziken kwamen uit Gwendolens kast, maar omdat de uiterste verkoopdatum 30 november 2003 was, had Queenie het wel aangedurfd. Na een tijdje belde Olive de Akwaas. Tom zei dat hij om ongeveer halftien zou komen. Hij vond het wel interessant om in dat gekke huis te overnachten, zei hij.

Er moest slaapgelegenheid worden gemaakt voor haarzelf en Tom. Olive vond het een verschrikkelijk idee, maar het had geen zin om het uit te stellen. Ze ging moeizaam de trap op naar de eerste verdieping. Die werd voor het grootste deel in beslag genomen door Gwendolens slaapkamer en kleedkamer en badkamer, maar er waren nog twee andere kamers met ledikanten en matrassen. Ze leken wat minder vochtig dan de rest van het huis en de gordijnen voor de ramen hingen er niet in flarden bij en vielen niet uit elkaar als je eraan trok. In een kast in een van die kamers vond ze lakens en kussenslopen en dekens. De dekens waren verre van schoon en de lakens waren wel gewassen maar nooit gestreken, maar ze zouden goed genoeg moeten zijn. Voor één nacht wel. Toen ze het bed opmaakte in de kamer die het dichtst bij de trap was, vroeg Olive zich af of ze gek was geworden: de nacht doorbrengen in dit huis! En toen hoorde ze Mix Cellini’s voetstappen boven zich en begreep ze dat ze hier goed aan deed. De volgende morgen zou ze de politie bellen en vragen of ze van plan waren te komen.

Mix hoorde haar ook en vroeg zich af wat er aan de hand was. Waarschijnlijk niets. Waarschijnlijk hadden die twee oude aasgieren alleen maar besloten zo veel mogelijk in te pikken voordat ouwe Chawcer terugkwam. Dat zou typisch iets voor hen zijn. Ze had waarschijnlijk wel wat waardevolle sieraden, dat hadden die oude wijven altijd. Hij feliciteerde zichzelf. De meeste kerels in zijn positie zouden aan haar spullen hebben gezeten zodra ze haar dood hadden aangetroffen, en hij voelde zich erg zelfvoldaan omdat hij niets had aangeraakt.

Hij hoorde de voordeur open- en dichtgaan, en opoe Winthrops stem die iets over gloeilampen riep, en door al dat komen en gaan werd hij nerveus. Hij ging de overloop op. Opoe Fordyce ging naar beneden. Toen ze daar was aangekomen, werd er aangebeld. Dat gebeurde zo zelden dat Mix ervan schrok. Natuurlijk was het licht uitgegaan en was het deze avond erg donker, zonder maan, met niet zoveel lichten in andere huizen als gewoonlijk. Dat kwam voor een deel door al die hoge bomen die de straatlantaarns achter hun grote, donkere takken verborgen. Iemand had de voordeur opengemaakt. Hij hoorde een mannenstem, diep en sonoor, en heel even dacht hij het onmogelijke: dat dit de politie was. Toen zei opoe Fordyce: ‘Hallo, Tom. Het is fantastisch van je dat je dit doet.’

‘Graag gedaan,’ zei de sonore stem. ‘Het is me een genoegen. Ik heb een fles wijn meegebracht. Dat gaat er wel in, dacht ik, en als we een glaasje hebben gedronken, rij ik mevrouw Winthrop naar huis. We kunnen haar op zo’n avond niet in haar eentje naar huis laten gaan.’

Het werd stil. Blijkbaar waren ze allemaal naar de salon gegaan. Mix draaide zich langzaam om, nam een stap in de richting van zijn eigen voordeur, keek de gang aan de linkerkant in en zag de geest in de diepe schaduw aan het eind staan. De geest stond stil en staarde hem aan. Toen kwam hij naar voren, zijn handen voor zich uitgestoken alsof hij om iets smeekte, alsof hij bedelde… of dreigde? Mix’ voordeur zat niet op slot; Mix gooide hem wijd open en viel zijn appartement binnen. Hij rolde over de deurmat en leunde toen achterover om de deur goed dicht te houden, zodat de geest niet kon binnenkomen. Maar hij voelde geen druk die op de deur werd uitgeoefend, en ten slotte stond hij bevend op en schoof de beide grendels ervoor, iets wat hij nooit eerder had gedaan.

Tom Akwaa was de volgende morgen als eerste op. Dat was hij altijd en daar bracht hij geen verandering in omdat hij toevallig een dag vrij had. ‘Ik blijf tot de politie komt,’ zei hij tegen Olive, toen ze naar beneden kwam voor haar thee. ‘Moet ik ze bellen en ze eraan herinneren dat je op ze wacht?’

‘Wil je dat doen?’

Ze kon het niet laten om in de keuken te gaan schoonmaken terwijl hij aan het telefoneren was. Olive behoorde tot een generatie van mensen die het bed verschoonden als de dokter kwam en hun beste ondergoed aantrokken als ze op reis gingen, voor het geval ze een ongeluk kregen en naar het ziekenhuis moesten. Nu ruimde ze op in de keuken en boende alle oppervlakken, want je wist nooit of die politiemannen daar nog binnen zouden komen voor een kop thee.

Mix was blij dat hij wegging. Misschien kwam hij nooit meer terug. Tenminste, niet om hier te blijven. Hij zou zijn spullen ophalen en zijn meubilair laten opslaan tot hij andere woonruimte had. De verschijning van de geest, de vorige avond, na zo’n lange afwezigheid, was de druppel die de emmer deed overlopen. Vergeleken daarmee stelden al die mensen die kwamen en gingen niet veel voor, al was het wel ergerlijk, en ook zorgwekkend. Wie was die man en wat deed hij hier?

Hij had weer pijn in zijn rug. Niet erg, lang niet zo erg als in die vreselijke nacht nadat hij het graf had gegraven, maar erg genoeg. Hij nam twee ibuprofens en begon zijn bagage te pakken. Waarschijnlijk zou hij niet meer dan één nacht bij Shannon hoeven te blijven. Het idee dat hij een kamer zou moeten delen met haar twee onhandelbare jongens, van wie er een veertien was – toen ze negentien was, waren ze alle twee al geboren – sprak hem helemaal niet aan. Hij pakte een extra spijkerbroek en drie overhemden in. Zijn leren jasje zou hij aantrekken. Nu moest hij nog zien dat hij het huis uit kwam zonder dat hij een van die twee oude heksen tegen het lijf liep.

De politie hoefde niet aan de zaak te worden herinnerd, want de informatie die eerst door Abbas Reza en vervolgens door Olive en Queenie was verstrekt, was met elkaar vergeleken. Er was een rechercheur bij Tom Akwaa in de tuin toen Olive zag dat Mix Cellini de trap afkwam. Ze wachtte hem op in de hal, al was ze niet van plan hem te vertellen dat de rechercheur er was.

‘Waar gaat u heen?’ vroeg ze zo autoritair mogelijk.

Hij had zijn rugzak aan zijn ene schouder hangen. ‘Dat gaat u niets aan, maar als u het weten wilt, ik ga naar mijn zus in Essex.’

‘Ik heb uw auto de laatste tijd niet zien staan.’

‘Nee, dat heb je niet, bemoeiziek mens, want hij staat er niet meer. Ik heb hem verkocht.’

Hij maakte de voordeur open en gooide hem hard achter zich dicht. Olive hield op met schoonmaken en zocht in de rommelige laden van de salonmeubelen naar een eventuele sleutel die Gwendolen van zijn appartement had. Het kostte haar veel tijd, maar toen Queenie binnenkwam, had ze achttien sleutels van verschillende vorm en grootte gevonden.

‘Daar zit hij niet bij,’ zei Queenie. ‘Ze heeft het me een keer verteld. Ze bewaarde – ik bedoel “bewaart” – belangrijke sleutels in de wasdroger.’

Olive werd van haar taak afgeleid door dit fascinerende staaltje van Gwendolens eigenaardigheid. ‘Wat gebeurde er als ze hem gebruikte? De wasdroger, bedoel ik.’

‘Die gebruikte ze nooit. Tenminste niet voor zijn eigenlijke doel.’

Ze gingen de keuken in. Normaal gesproken zou een wasdroger in het washok hebben gestaan, maar Gwendolen had die van haar tussen de oven en de koelkast staan. Door het raam konden ze de politieman zien, die inmiddels gezelschap had gekregen van een tweede. Hij stak met een lange, dunne stok in een met onkruid begroeide lage aardhoop in wat lang geleden een border was geweest. Queenie maakte het ronde deurtje van de wasdroger open en haalde er een netje uit waar vroeger waarschijnlijk uien of aardappelen in hadden gezeten maar waar nu een stuk of tien sleutels in zaten.

‘Die zal het zijn,’ zei Olive. Ze pakte de nieuwste sleutel, een glanzende koperen Yale.

De twee rechercheurs kwamen met Tom Akwaa door het washok naar binnen.

‘Er komen straks een paar mannen om in de tuin te graven,’ zei de rechercheur.

‘In de tuin graven?’

De rechercheur maakte aanstalten om het uit te leggen, maar zag daarvan af. Hij en de andere man gingen de trap op, gevolgd door Tom, die op zijn beurt gevolgd werd door Olive en Queenie, die de treden langzaam beklommen. Boven aangekomen, kon Queenie bijna geen woord uitbrengen, maar Olive leefde op toen een van de politiemannen op Mix’ bel drukte.

‘Hij is net uitgegaan.’ Ze besloot te liegen en hoopte dat Queenie zo verstandig zou zijn om haar niet tegen te spreken. ‘Dit is zijn sleutel. Die heeft hij aan mij gegeven voor het geval u wilde rondkijken.’

‘O ja?’ De rechercheur was nog maar achtentwintig en hij had nog niet veel moordenaars leren kennen, maar het leek hem toch wel sterk dat een moordenaar de politie uitnodigde om bij zijn afwezigheid in zijn huis te komen rondkijken. Evengoed moest je een gegeven paard nooit in de bek kijken, en dus pakte hij de sleutel aan en maakte Mix’ deur open. Ze gingen naar binnen. Dat wil zeggen, de politie deed dat. Omdat duidelijk was gemaakt dat hun aanwezigheid niet gewenst was, gingen Tom, Olive en Queenie naar de kamer naast het appartement. Het was daar ongelooflijk benauwd en stoffig. Tom, die een ongewoon scherpe neus had, snoof, keek argwanend en snoof opnieuw.

‘Wat is dat voor lucht?’

‘Ik ruik niets, Tom.’

‘Ik ook niet.’

De goedaardige Tom zou nooit tegen hen hebben gezegd dat hun zintuigen in de loop van de jaren achteruit waren gegaan. Hij zei alleen: ‘Nou, ik wel.’

De politiemannen kwamen naar hen toe, de jongste met een armvol boeken over John Reginald Halliday Christie. Olive, die veel las, keek nieuwsgierig naar de ruggen van de boeken. Op sommige stond een foto van Christies magere gezicht.

‘Ruikt u hier iets vreemds?’

De man die Mix’ bibliotheek in zijn handen had, een erg lange jongeman, legde de boeken op het dressoir en boog zo ver voorover dat zijn neus bijna de vloer raakte. ‘God, ja,’ zei hij, toen hij zich oprichtte.

Toen ze allemaal weg waren, behalve Queenie, die koffie zette in de keuken, haalde Olive de lakens en kussenslopen van de bedden die zij en Tom de afgelopen nacht hadden gebruikt. Ze was blij dat ze iets kon doen, want ze voelde zich erg onzeker. Per slot van rekening was ze niet meer zo jong als ze ooit was geweest, zoals mensen steeds weer tegen haar zeiden. Het was begonnen toen ze die jongeman met die stok in de aarde had zien steken. En toen die geur, al had zij hem niet kunnen ruiken. Vreemd genoeg waren die Christie-boeken de druppel geweest die de emmer deed overlopen, die boeken, het gezicht van die man op de omslagen, de mogelijke betekenis van die boeken. Ze was bang dat ze in tranen zou uitbarsten, maar had zich kunnen beheersen. Haar handen, die het boven- en onderlaken van Toms bed probeerden te trekken, trilden als papierdunne bladeren in de wind.

Gwendolen was dood, dat stond nu vast. Hoewel ze de vrouw die ze haar vriendin noemde niet zo erg had gemogen, was dit toch wel een enorme schok. Het kwam altijd hard aan als iemand op een gewelddadige, afschuwelijke manier was omgekomen. In elk van haar ogen welde een traan op, en ze rolden over haar wangen. Ze veegde ze aan een van de lakens af en stopte alles in een kussensloop om het mee naar huis te nemen en te wassen.

Buiten de deur hoorde ze een voetstap, ergens boven haar. Was Cellini teruggekomen? Ze legde de kussensloop met lakens neer en luisterde, in de hoop dat haar gehoor niet evenzeer achteruit was gegaan als haar reukzin. Weer een voetstap. Olive voelde de instinctieve aandrang om te vluchten, om zo snel mogelijk die trappen af te rennen, naar Queenie toe. Maar ze bleef staan. Cellini kon niet zijn teruggekomen. Het was onmogelijk dat hij het huis was binnengekomen, de trap was opgelopen en zijn appartement was binnengegaan zonder dat iemand hem had gezien of gehoord. De politie was nog maar tien minuten weg, en Tom was pas daarna vertrokken. Olive zette haar voet op de onderste tree van de betegelde trap en begon naar boven te gaan. Dat was het moedigste wat ze ooit had gedaan.

Ze zou de laatste vijf treden kruipend hebben afgelegd, als ze niet bang was geweest dat Queenie met de koffie naar boven zou komen en haar zou zien. Nu bleef ze boven staan, klampte zich aan de trapbaluster vast en keek of ze de bron van de geluiden kon zien. Naar rechts, naar links. Olive gilde.

‘Wat is er? Wat is er gebeurd?’

Ze negeerde Queenies stem, maar schreeuwde niet opnieuw. Het geluid weigerde te komen. Bevend staarde ze naar de man met Christies gezicht. Het leek op de foto’s op de ruggen van die boeken. Hij kwam naar haar toe, zijn beide handen uitgestoken. Ze zou doodgaan, ze zou een hartaanval krijgen en doodgaan.

‘Alstublieft, wees niet bang.’

Hij sprak met een zwaar buitenlands accent. Helemaal niet zoals Christie zou hebben gesproken, dacht Olive. Ze deed haar ogen dicht, deed ze weer open en zei fluisterend: ‘Wie bent u?’ Ze schraapte haar keel en haar stem werd luider, duidelijker: ‘Wie bent u?’

‘Ik heet Omar. Omar Ahmed. Ik kom uit Irak.’

‘De oorlog is voorbij,’ zei Olives. ‘Zat u in de oorlog?’

Hij schudde zijn hoofd. Ze zag nu dat zijn ogen zo fluweelzwart waren als ze nog nooit bij een Engelsman had gezien. Zijn haar was zwart, al zaten er grijze vlekken in. Hadden ze niet allemaal een snor? vroeg ze zich af, en toevallig zei hij: ‘Ik schoor mijn baard af om niet als iemand uit het Midden-Oosten uitzien.’

‘Bent u asielzoeker?’

Hij knikte en schudde toen met zijn hoofd. ‘Ik wil dat zijn toen ik kom, maar ik deed verkeerd, ik schreef niet in, dus nu ik ben illegale immigrant. Ik wil nu naar huis, nu veilig is. Ik ga terug naar Basra.’

Ik weet niet of het daar zo veilig is, dacht ze. ‘Hebt u hier gewoond?’ Ze wachtte niet op een antwoord, maar zei: ‘Komt u mee. Drinkt u koffie met mijn vriendin en mij.’

Queenie was geschokt toen ze het voor het eerst hoorde, en ze was bang dat hij gevaarlijk zou kunnen zijn. Maar ze luisterde naar zijn verhaal. Hij was Engeland binnengekomen door onder een van de treinstellen van de Eurostar te gaan hangen en daar in Folkestone af te springen. Vanaf het begin was hij er zeker van dat alles wat hij deed illegaal was. Daarom had hij zich niet als asielzoeker ingeschreven, totdat het te laat was om dat te doen. Hij kreeg een lift naar Londen van een Tsjechische vrachtwagenchauffeur uit Praag. Ze hadden bijna niet met elkaar kunnen communiceren, want de Tsjech sprak geen Engels en natuurlijk geen Arabisch en Omar sprak geen andere talen dan die van hemzelf en een beetje Engels.

In Londen sliep hij op straat en ging overdag uit bedelen. Hij lette op huizen die leeg stonden en waar maar één persoon woonde, bij voorkeur iemand die oud was of veel weg was. Hij vond St Blaise House en Gwendolen, en toen het zo koud werd dat hij dacht dat hij zou sterven als hij nog langer op straat sliep, had hij gezocht naar een manier om binnen te komen.

Op dat punt vroeg Queenie waarom hij hierheen was gekomen, waarom hij niet thuis was gebleven. Toen hij de naam Saddam Hoessein uitsprak en vertelde dat zijn vrouw en kinderen waren verdwenen, knikte ze. Ze legde haar hand op de zijne en vroeg niets meer.

‘Ik klim over de daken,’ zei hij. ‘Het was gemakkelijk. Ik ga door een raam en dat is ook gemakkelijk.’

‘Wanneer was dat?’

‘O, lang geleden. Februari, maart, misschien. Het was koud.’

Hij had overdag gebedeld om voedsel te kunnen kopen. Eén keer, in Notting Hill Gate, had hij ‘de man die hier woont’ gezien en gedacht dat het allemaal voorbij was, maar de man was blijkbaar nog meer geschrokken dan hij. Die keren dat ze elkaar tegenkwamen, was de man bang voor hem geweest. Omar wist niet waarom. Hij zou hem alles hebben verteld en hem om hulp hebben gevraagd, maar de man was zo bang voor hem. Het enige levende wezen met wie hij ooit veel contact had gehad sinds hij van Folkestone naar Londen was gekomen, was een kat die in het huis leefde en een zwak voor hem kreeg en op zijn bed sliep, waarschijnlijk vanwege de restjes vis en vlees die hij hem gaf. In de kelder had hij een oude platenspeler en wat platen gevonden. Die platen had hij zachtjes gespeeld, want hij dacht dat hij niet zonder muziek kon leven.

Op een nacht, niet lang geleden, had hij een stommelend geluid gehoord, en toen hij de gang op kwam, had hij een man iets in een laken de trap op zien sjouwen. Als het in Basra was geweest, zou hij hebben gedacht dat het een lijk was, maar niet hier, niet in Engeland.

Queenie slaakte een gilletje, maar Olive zei: ‘U moet de politie vertellen wat u hebt gehoord en gezien. U moet dat vertellen als we met zijn drieën naar de politie gaan en dan vragen hoe u naar Irak terug kunt gaan.’ Toen Omar nerveus keek, zei ze: ‘Ze zullen u graag naar huis helpen gaan. Zodra het veilig is, zullen ze u helpen om thuis te komen. Dat beloof ik u.’ Ik hoop dat het u daar bevalt als u er bent, voegde ze er voor zichzelf aan toe.