26

Toen hij de kamer net was binnengegaan, leek het daar pikdonker, zo donker als de binnenkant van een zwarte doos, en hij dacht dat hij met zijn werk zou moeten wachten tot het de volgende morgen om halfzeven licht werd. Maar geleidelijk wenden zijn ogen aan de duisternis. Hij zag de iets lichtere rechthoek van het raam, al was er geen maan. Hij deed de zaklantaarn uit en had nog steeds genoeg licht. Hij deed de deur dicht. Toen hij neerknielde en aan het werk ging, zei hij tegen zichzelf dat hij niet aan de geest moest denken. Die moest hij uit zijn hoofd zetten, anders zou de angst zijn handen verlammen.

Toen het klaar was, zorgde hij dat de planken weer precies zo lagen als toen de vloer voor het eerst werd gelegd: aaneengesloten, evenwijdig, zonder randen die uitstaken. Gwendolens lichaam had hij in het zware plastic verpakt, en daarna had hij de opening eerst met draad dichtgebonden en voor alle zekerheid ook nog met superlijm bewerkt. Al die tijd had zijn rug hem pijn gedaan. De pijn was soms gestaag, maar soms was het ook of er martelinstrumenten tegen zijn wervelkolom hamerden. Dan kon hij minutenlang helemaal niets beginnen en moest hij voorovergebogen blijven staan tot zijn borst bijna op zijn knieën hing, en zijn handen tegen zijn onderrug drukken.

Toen hij klaar was en het lichaam weg was, voelde hij meer dan alleen opluchting. Het was of hij of iemand anders het volkomen had vernietigd, bijvoorbeeld door het te verbranden of door het een chemisch proces te laten ondergaan. Het was of ze nooit was doodgegaan, alleen maar zo ver was weggestopt dat ze niet meer naar de politie kon gaan, niet meer naar dit huis kon terugkeren. In het donker zag deze kamer er weer hetzelfde uit als tevoren, want hij had alle gereedschap en lijm en draad weer opgeborgen. Er was de oude gaslamp, de hoge ladekast met die vreemde spiegel erbovenop, het lege ledikant, het raam dat niet open wilde. Er hingen nog spinnenwebben aan het plafond en er lag nog stof op de vensterbank. Dit was het stilste uur van de Westway. De golven van geluid kwamen bijna tot rust en het geraas van het verkeer klonk gedempt.

Het was of er een zware last van zijn schouders was genomen. Zijn rug deed nog pijn, zijn enkel bonkte nog en hij was erg moe, maar hij had het gevoel dat er een eind aan zijn moeilijkheden was gekomen. Al die tijd dat hij hier was geweest, was het hem gelukt niet aan de geest te denken, maar die gedachten kwamen terug toen hij op de overloop was. Eenmaal in het appartement probeerde hij zich te ontspannen en zich in slaap te lezen met het enige Christie-boek dat hij nog niet had geopend, al had hij het al weken. Hij lag op zijn bed en sloeg de bladzijden om van De man die een rechter liet huilen , maar elke hoofdstuktitel die hij las, elke illustratie die hij bekeek, wekte de angst bij hem op dat hij een spoor had achtergelaten. Het boek deed hem ook aan het lot denken dat hem ten deel zou vallen als hij werd gepakt. Dat lot zou niet hetzelfde zijn als dat van Christie, want die had zijn moorden begaan in de tijd dat de doodstraf nog bestond, maar het zou zwaar genoeg zijn. Op dat moment besefte hij dat hij de moordenaar in zijn gedachten niet meer Reggie noemde maar diens achternaam gebruikte.

Om te voorkomen dat hij steeds weer zou herhalen: ik heb een dode vrouw gedood, ik heb een dode vrouw gedood, dacht hij aan het probleem van Gwendolens zogenaamde verblijfplaats. Ze zouden nooit kunnen bewijzen dat ze niet weg was gegaan, nooit kunnen ontdekken of ze nu wel of niet was weggegaan. Die twee oude vrouwen zouden er op een gegeven moment genoeg van krijgen om over haar te speculeren. Er zou een tijdje niemand anders in het huis zijn dan hij. Nu ouwe Chawcer er niet meer was, hoefde hij geen huur meer te betalen, en hij zou hier blijven tot hij Nerissa’s vriend was.

Er waren nu eigenlijk geen belemmeringen meer om haar goed te leren kennen. Ze was altijd zo aardig voor hem geweest, en waarschijnlijk wachtte ze alleen nog maar tot hij naar haar toe kwam. Misschien was ze zelfs teleurgesteld omdat hij nog niet was gekomen en dacht ze dat hij haar in de steek had gelaten. Hij zou vandaag naar Campden Hill gaan. Zo stelde hij zichzelf gerust.

Het was nu twee uur ‘s nachts. Hij wreef het middel tegen ontstekingen dat hem door de drogist was aanbevolen op zijn rug en voelde hoe de gloeiende warmte die het middel verspreidde door zijn spieren trok. Hij nam twee ibuprofens, trok al zijn kleren uit, ging op het bed liggen en dacht: ik heb een vrouw gedood die al dood was.

Hoewel ze op de avond van Darels etentje had besloten dat ze nooit meer naar een waarzegster zou gaan, dat het natuurlijk allemaal onzin was en dat ze er nooit in had moeten trappen, dat zei iedereen, ging Nerissa toch weer naar madam Shoshana. Het zou de laatste keer zijn, had ze besloten, maar ze moest van de waarzegster horen of ze al dan niet een kans bij hem maakte. Voordat ze ging, bracht ze haar slaapkamer op orde, deed ze gebruikte papieren zakdoekjes en wattenbolletjes in de prullenbak, pakte ze kledingstukken op die ze had laten vallen en deed ze die in de wasmand. Ze trok zelfs de sprei terug om het laken en het matras te luchten voordat Lynette het bed kwam opmaken. Beneden was alles al netjes. Het was vreselijk werk en het maakte haar moe, maar toen ze vuile glazen naar de keuken bracht, stelde ze zich voor hoe goedkeurend Darel zou kijken als hij hier eindelijk kwam. Hij zou denken dat ze een geschikte vriendin en misschien zelfs een geweldige echtgenote zou zijn.

Johnny Cash, met het meisje dat van de buurjongen hield die in de snoepwinkel werkte, was al weggelegd. Ze had nu een cd met muziek van Dvorák in de speler zitten. Twee nieuwe Hatchard-boeken, het ene over Europese politiek in de periode van na de Koude Oorlog en het andere met de titel Argumenten tegen het occulte , lagen op de salontafel, waar verder helemaal niets meer op lag. Kwam hij nu maar kijken, dan zou hij zien in wat voor een beschaafde, zelfs intellectuele omgeving ze leefde.

Toen ze naar Westbourne Grove reed, was ze weer bang dat ze Mix Cellini op de trap van de fitnessclub zou tegenkomen. Ze had een wijde spijkerbroek en een grijs sweatshirt aangetrokken, want ze wist dat die kleren haar niet flatteerden, en ze had haar gezicht niet opgemaakt. Toch wist ze heel goed dat make-up erg weinig voor een zwarte vrouw doet die al mooi is. Haar vader zei zelfs – natuurlijk zei hij dat – dat ze er zonder make-up beter uitzag. Ze moest maar hopen dat het niet Cellini’s dag was voor wat hij ook met de machines van de fitnessclub deed. Als ze hem dan toch zou zien, dan zou het op Campden Hill Square zijn, waar ze tenminste een reden zou hebben om Darel te bellen.

Het bleek dat ze naar boven kon gaan zonder ook maar iemand tegen te komen. Ze klopte op de deur en toen gebeurde er iets nieuws. Shoshana vroeg haar of ze even wilde wachten. ‘Ga zitten en wacht even op me.’ Ze zag op haar horloge dat ze twee minuten te vroeg was. Die nieuwe stiptheid maakte ook deel uit van haar streven om bij Darel in de smaak te vallen. Er was op die kleine overloop niets om op te zitten, of het zou de vloer moeten zijn, en dus bleef Nerissa staan. Ze dacht aan Darel Jones en haar nieuwe Gezicht van 2004-baan, en aan fotosessies voor Vogue en Darel Jones en de boeken die ze wilde lezen om een goede indruk op hem te maken. Toen riep madam Shoshana met haar diepe, vibrerende stem: ‘Binnen.’

Ze had Nerissa even laten wachten omdat het meisje deze ene keer te vroeg was. Toen ze aanklopte, was Shoshana net met Hecates rugpijnspreuk bezig geweest. Ze had hem één keer vernieuwd en vond het nu tijd worden om er een eind aan te maken. Niet omdat ze medelijden met Mix Cellini had, maar omdat ze spaarzaam was. De betovering kon maar vier keer worden gebruikt, ze had haar al twee keer gebruikt en wie wist wanneer er weer iemand langskwam van wie Shoshana vond dat hij pijn in zijn rug verdiende? Per slot van rekening zou ze ervoor moeten betalen. Er was nog geen rekening van Hecate binnengekomen, maar dat wilde niet zeggen dat de heks geen geld van haar zou willen. Hecate was net als die dure dokters en tandartsen die pas maanden na de behandeling, als je er zelf al niet meer aan dacht, een rekening stuurden waar je van achteroversloeg.

De tafel lag nog bezaaid met de hulpmiddelen die voor de spreuk nodig waren. Niet het oog van een watersalamander of de teen van een kikvors, maar een aantal flesjes gedestilleerd water, een buisje zwavelzuur en een buisje met de urine van een zwangere vrouw – dat was moeilijk te krijgen geweest, maar Kayleigh, die met Abbas Reza samenwoonde en een kind van hem verwachtte, was haar graag van dienst geweest – een pot zuiveringszout en een flesje groene inkt. Niet dat ze daar iets van zou gebruiken, hij had zijn twee weken pijn al gehad, maar ze moest de urine weggooien, het zuiveringszout in de kast terugzetten en het zwavelzuur in zijn geribbelde groene fles terugdoen. Dat alles moest gebeuren voordat Nerissa binnenkwam, en dan moest ze ook nog de edelstenen neerleggen.

Nerissa had altijd veel ontzag voor madam Shoshana gehad. Ze was nogal bang voor haar en had een hekel aan de tovenaar en de uil. Het vuil (zij het niet de rommeligheid) vervulde haar met weerzin en Shoshana zelf bezat een lelijkheid die ze afstotend vond. Vandaag was de waarzegster uitgedost in een met veren afgezet gewaad, grijzig en blauwig, en droeg ze een tooi van zwarte veren op haar hoofd, zodat ze net een boosaardige roofvogel leek, vond Nerissa. Haar klauwachtige handen bewogen mysterieus boven de kring van stenen.

‘Als we dat hebben gedaan,’ zei Nerissa aarzelend, en ze legde haar handen in de kring, ‘mag ik u dan iets vragen?’

‘Waarom vraag je het niet aan de stenen? Welke komen er naar je vingers toe?’

Omdat ze heel goed wist dat welke stenen ze ook noemde Shoshana altijd zou zeggen dat ze de verkeerde had genoemd, noemde Nerissa de eerste kleuren die bij haar opkwamen. ‘De gele en de lichtpaarse.’

‘O ja? Ik geloof niet dat je je concentreert. Het zijn toch duidelijk de bloedrode kornalijn en de lichtroze kwarts die zich vandaag tot je aangetrokken voelen. Stel je vraag aan de kornalijn.’

‘Goed.’ De gasten op Darels etentje zouden er raar van hebben opgekeken als ze konden zien dat Nerissa een vraag aan een stuk steen stelde. Toch deed ze dat, met een blos op haar wangen. ‘Er is een man,’ begon ze, maar toen haperde ze. Ze schraapte haar keel. ‘Er is een man die ik wil leren kennen, ik wil weten of hij… nou, of hij ooit van me zal houden.’

Zoals te verwachten was, bleef het donkerrode kristal zwijgen. Nerissa, die zich beter voelde nu ze de woorden had uitgesproken, giechelde bijna bij het idee dat die steen een stem zou hebben. Maar als hij echt zou praten, zou ik niet lachen, dacht ze. Shoshana benoemde zichzelf tot woordvoerster van de steen en toen ze was uitgesproken, had Nerissa weinig zin om te lachen.

‘Je zult hem moeten oproepen. Roep hem en hij zal komen. En als hij komt, hangt alles ervan af hoe je tegen hem spreekt. Wat je dan zegt, zal bepalend zijn voor je lot, voor de rest van je leven.’ Shoshana keek op, recht in Nerissa’s ogen. ‘Dat is alles. De kornalijn heeft gesproken.’

Nadat ze de vijftig pond had betaald, want madam Shoshana had haar tarief verhoogd, ging Nerissa de trap weer af, bang dat ze Mix Cellini zou tegenkomen. De enige die ze zag, en die beneden stond te wachten omdat de trap eigenlijk te smal was voor twee personen, was de volgende cliënt van madam Shoshana.

De rugpijn was er nog steeds toen Mix wakker werd, maar was nu minder erg, en de schrammen op zijn enkel genazen ook. Hij had goed geslapen, al had hij één nare droom gehad. Hij douchte zich, waste zijn haar onder de douche en kleedde zich zorgvuldig aan. Hij voelde zich veel beter, al kon hij die droom niet vergeten. Die had te maken met zijn stiefvader en met zijn, Mix’, reis naar Norfolk om Javy te vinden en hem te doden. Daar had hij vaak over gefantaseerd toen hij nog een kind was, maar hij had er in jaren niet aan gedacht. Javy had Mix’ moeder in de steek gelaten toen Mix veertien was. Hij was met een andere vrouw gaan samenwonen in King’s Lynn of daar ergens in de buurt. Maar het verlangen om hem op een pijnlijke manier te doden en hem op een verschrikkelijke manier te zien doodgaan kwam in de droom terug, en toen hij klaarwakker was, zoals hij nu was, zag Mix er niets irrationeels of onpraktisch in. Per slot van rekening had hij twee mensen gedood (of dat tenminste gedacht) zonder dat iemand het had ontdekt, en was er dus geen enkele reden waarom hij niet een derde zou doden. Christie zou er zijn hand niet voor hebben omgedraaid; voor hem was het bijna dagelijks werk geworden. Javy had meer gedaan om de dood te verdienen dan die twee vrouwen, de jonge en de oude.

Het had weinig zin om voor tien uur naar Campden Hill Square te gaan. Het was een mooie ochtend met een heldere blauwe hemel, en de ontbijt-tv vertelde hem dat het een warme, zonnige dag zou worden, met een kleine kans op een bui. Hij verheugde zich op de wandeling die hij zou maken, en op wat er aan het eind van die wandeling op hem wachtte… Hij was van plan om haar huis binnen te komen en had zich met het oog daarop voorzien van een oranje kartonnen map die hij nog overhad van zijn baan bij de firma, een paar verkiezingspamfletten die hij om de een of andere reden had bewaard, en twee balpennen. Om twintig over negen stond hij klaar om weg te gaan, maar toen hoorde hij de voordeur open- en dichtgaan en iemand de benedenhal binnenkomen.

Natuurlijk was het opoe Winthrop. Het moest wel een van die twee zijn. Ze waren net bussen, zag je de een, dan kwam de ander ook gauw. Hij had hun die sleutel moeten afpakken, desnoods met geweld. Stel je voor wat ze daar een toestand van gemaakt zouden hebben! Nu hij haar hoorde binnenkomen, voelde hij eerst dat zijn spieren zich samentrokken van angst, maar toen herinnerde hij zichzelf eraan dat hij niets te vrezen had. Ouwe Chawcer was goed verstopt, net zo onzichtbaar als wanneer ze echt naar Cambridge was gegaan; eigenlijk was dit nog veiliger, want niemand zou haar daar kunnen vinden. En dus zei hij ‘Goedemorgen’ tegen opoe Winthrop toen hij haar in de hal voorbijliep, en ‘Mooie dag vandaag’ toen hij de voordeur openmaakte. Opoe Fordyce kwam net langs het hekje.

‘Weer een bijeenkomst van het naaikransje?’ zei Mix grof. ‘Het moet geweldig zijn om zoveel vrije tijd te hebben.’

Olive liep hem met haar neus in de lucht voorbij.

Queenie en zij waren een tijdje bezig met verontwaardigd over zijn gedrag te praten en zijn karakter aan flarden te scheuren. Toen gingen ze met twee koffie waar veel melk in zat en waar geraspte chocolade op gestrooid was, en ieder met een Deens gebakje, bij de openslaande tuindeuren in de salon zitten om te bespreken wat ze aan Gwendolen zouden doen. Het was niet gemakkelijk geweest om die tuindeuren open te krijgen. De grendels zaten klem, totdat Olive ze olie gaf. Ten slotte zag ze kans de twee deuren van elkaar weg te trekken. Zo’n vijftig spinnen en de webben die zich in een kwarteeuw hadden opgehoopt vielen op de vloer, en iets wat eruitzag als een erg oud en allang verlaten zwaluwnest viel op de treden. De modder en takjes en stukjes eierschaal vlogen in het rond.

‘Hoe kan iemand zo leven!’ riep Olive niet voor het eerst uit.

Queenie haalde theatraal haar schouders op. ‘Het is afschuwelijk. Maar weet je, Olive, we moeten ons afvragen wat we aan Gwen gaan doen. Als we die man mogen geloven, nam ze maandagmorgen, twee dagen geleden, een trein naar Cambridge. Als hij dat van Cambridge en die trein nu eens verzonnen heeft? Als ze nu eens gewoon een eindje ging wandelen en op straat in elkaar zakte en nu ergens in het ziekenhuis ligt? Wie zou dat weten? Wie zouden ze inlichten?’

‘Ja, maar waarom zou hij dat verzinnen?’

‘Weten wij veel wat zo’n man zich in zijn hoofd haalt. Misschien is hij van plan haar het huis uit te krijgen, zodat hij het kan overnemen. Ik heb gehoord van gewetenloze huurders die dat met oude mensen doen die hun huisbaas zijn, en hij lijkt me er precies het type voor.’

De meer praktisch ingestelde Olive zei dat ze konden proberen ziekenhuizen te bellen.

‘Ja, maar welke ziekenhuizen? Er moeten er honderden in Londen zijn. Nou ja, tientallen. Waar beginnen we?’

‘Hier in de buurt. Als ze een eindje ging wandelen, zoals je zei, al lijkt me dat niets voor Gwen, zal ze niet ver gekomen zijn voordat ze in elkaar zakte. Dus we bellen naar het St Charles hier om de hoek, en het St Mary’s Paddington, nietwaar? Ik bel het St Charles zodra ik mijn koffie op heb. O, Queenie, moet je zien wat ik naast de zitting van deze stoel heb gevonden! Dat is dat stringding waar die arme Gwen maar niet over uitgepraat raakte.’

‘Wat eigenaardig. Ik doe die deuren dicht, meid, anders komen er nog meer vliegen binnen.’

Voordat hij het huis verliet, had hij twee sterke wodka’s genomen om zich moed in te drinken. Geen tonic, alleen een paar ijsklontjes. Geen jenevermoed, maar Russische moed. Hij liep door Oxford Gardens naar Ladbroke Grove. De pijn in zijn rug was weg, al voelde hij nu en dan nog een lichte steek die hem herinnerde aan wat hij had geleden, en hij was een en al zelfvertrouwen. Toen hij langs het huis kwam waar Danila had gewoond, zei hij tegen zichzelf dat het belachelijk van hem was om zich druk om haar te maken. Er was niets gebeurd. De meeste dingen waar je je druk om maakte, gebeurden niet. Hij had dat ergens gelezen en het was waar.

Boven zijn hoofd stond Kayleigh voor een van de ramen van de woning op de eerste verdieping die ze nu met Abbas Reza deelde. Ze keek naar de straat. Aan weerskanten groeiden bomen die hun blad nog hadden, maar de boom voor hun huis was omgezaagd en weggehaald en ze had een goed zicht op de straat. Ze waren van plan om in een restaurant aan de rivier te gaan lunchen. Kayleigh hoefde pas om vier uur op haar werk in de fitnessclub te zijn, en ze keek of er regenspatten op het wegdek zaten. Ze nam zelf nooit een regenjas of paraplu mee, maar Abbas, die ouder was, dacht daar anders over.

Ze riep naar hem: ‘Ik weet niet wat dat voor spatten tegen de ruit waren, Abby, maar het was geen regen. Kom maar kijken.’

Abbas kwam naar haar toe, legde zijn arm om haar middel en keek naar beneden. Een man in het soort kleren dat ‘vlot maar elegant’ werd genoemd, liep in de richting van Ladbroke Grove.

‘Het is hij!’

Iedere kenner van zulke zaken zou aan de grammaticale correctheid van Abbas’ Engels hebben gehoord dat hij een nieuwkomer in het Verenigd Koninkrijk was.

‘Wie is wie, Abby?’ vroeg Kayleigh.

‘Die man die net voorbijliep. Die kwam ik op de trap tegen toen hij bij Danila Kovic op bezoek was geweest.’

‘Dat meen je niet.’

‘O ja, dat meen ik wel, Kayleigh. Hij is het vriendje waar ze allemaal naar zoeken.’

‘Weet je dat zeker? Weet je dat echt zeker? Want in dat geval moet je de politie bellen. Dus je weet het zeker?’

‘Nu je het zo stelt, nee, ik weet niet of ik in een rechtszaal zou kunnen zweren dat hij het is. Ik moet nadenken. Kon ik maar dicht bij hem komen. Als ik achter hem aan ga, als ik nu meteen ga…’

‘Nee, dat doe je niet, Abby. We gaan lunchen, weet je nog wel? En als je dichtbij komt en hem aanspreekt, arresteren ze jou, niet hem.’

Omdat er geen bus kwam, liep Mix het hele eind naar Ladbroke Grove. Hij stak Holland Park Avenue over om naar Nerissa’s huis te gaan. Haar auto stond er niet. Wilde dat zeggen dat ze hem in de garage had gezet, of zou ze ergens heen zijn? Alsjeblieft, laat haar niet ergens heen zijn, bad hij tot een God waarin hij niet geloofde, een God die hem niet zou helpen om aan boetedoening te ontkomen, dat wist hij heel goed, maar die hem misschien wel zou helpen om Nerissa’s minnaar te worden. En misschien deed die God of die beschermengel dat inderdaad. Toen hij over het pad van een ander huis liep, twee huizen van dat van Nerissa vandaan, en nogal nadrukkelijk met de oranje map zwaaide, kwam de Jaguar aangereden en zwenkte haar pad op. Ze kon hem niet hebben gezien; hij werd aan het oog onttrokken door een grote struik met rode bessen. Mix belde aan en toen er werd opengedaan door een vrouw met een grote bril en een mantelpakje met krijtstreep, gaf hij haar een uitgebreide uiteenzetting van zijn denkbeelden over evenredige vertegenwoordiging.

Zoals altijd had Nerissa gekeken of de blauwe Honda ergens in de straat stond. Opnieuw stond hij er niet. Hij had er nu al… nou, toch zeker twee weken niet meer gestaan. Hij heeft het opgegeven, dacht ze, en hoewel ze daarnaar had verlangd, had ze nu ook geen excuus meer om Darel Jones te bellen.

Hoewel ze had gedoucht voordat ze naar buiten ging, voelde ze zich altijd een beetje vuil als ze terugkwam van madam Shoshana’s… nou, ‘hol’ was het woord dat ze er altijd voor gebruikte. Trouwens, ze ging lunchen met iemand van Vogue en kon zich maar beter meteen gaan voorbereiden. Dus toen Mix een halfuur later aanbelde, droeg ze een lichtgeel pakje, had ze haar haar in een knotje en had ze lichtgele suède laarzen aan.

De vrouw met het krijtstreeppakje en de bril had het Mix nogal moeilijk gemaakt. Ze zei dat ze lid van het parlement was en tot voor kort ook docente aan de London School of Economics. Wat zij niet van evenredige vertegenwoordiging wist, ja van alle kiessystemen, was de moeite van het weten niet waard, terwijl hij alleen maar wist wat hij in de boulevardpers had gelezen. Toen hij wegging, voelde hij zich onredelijk zwaar gestraft voor zijn simpele poging om na te gaan of mensen het echt prettiger vonden om op een persoon dan op een politieke partij te stemmen. De man die in het volgende huis de deur opendeed, was niet geïnteresseerd en maakte zich een beetje kwaad toen Mix op een nogal verwarde manier een aantal argumenten van het parlementslid aan hem probeerde te slijten. Naast Nerissa was niemand thuis. Hij haalde diep adem, zei tegen zichzelf dat hij niet verlegen moest zijn, ze was een vrouw als alle andere, en liep naar de deur.

Ze schrok erg toen ze hem zag, maar terwijl een andere vrouw in haar positie misschien de deur in zijn gezicht zou hebben dichtgegooid zonder hem aan te horen, hield zij hem open. Ze had altijd geleerd dat je beleefd moest zijn.

Mix had ingestudeerd wat hij zou zeggen. ‘Hé, goedemorgen, mevrouw Nash. Wij zijn niet echt vreemden voor elkaar, hè? Als ik het me goed herinner, hebben we elkaar voor het eerst in het huis van mijn vriendin Colette ontmoet.’

‘Ja, we hebben elkaar al eens ontmoet,’ zei ze.

Ze zag er zo mooi uit dat hij niets anders kon doen dan haar vol hoop en verlangen aankijken. Ze is als een gele roos, dacht hij, niet gewend aan lyrische vergelijkingen, als een Afrikaanse koningin. ‘U zult wel niet weten,’ zei hij, zoals hij had ingestudeerd, ‘dat ik in mijn vrije tijd marktonderzoek doe.’

‘Nee,’ zei ze. ‘Nee, dat wist ik niet.’

‘Vandaag zou ik graag met u willen praten over verkiezingen. Ik neem aan dat u weet wat evenredige vertegenwoordiging is?’

Ze zei niets, keek hem verbaasd en hulpeloos aan, op een manier die hij herkende, maar niet zou kunnen uitleggen.

‘Mag ik binnenkomen?’

Dat was het laatste wat ze wilde. Als hij een volslagen vreemde was geweest, had ze hem kunnen weigeren, maar ze hadden elkaar al eerder gesproken, al drie keer. ‘Ik ga uit.’ Pas over een uur. ‘Eventjes dan.’

Zodra die woorden over haar lippen waren gekomen, wist ze dat ze die niet had moeten uitspreken. Ze had voet bij stuk moeten houden, ze had moeten zeggen wat ze altijd tegen Jehova’s getuigen en verkopers van keukenapparatuur zei: nee, dank u, ik ben niet geïnteresseerd. Voordat ze dat had gedacht, was hij al in het huis. Hij liep door de hal en keek bewonderend om zich heen. Hij knikte en glimlachte om blijk te geven van zijn bewondering voor alles wat hij zag.

Ze had hem in de hal moeten houden, zo dicht mogelijk bij de voordeur, maar hij gaf haar de kans niet. Hij was al in de huiskamer voordat ze kon proberen hem tegen te houden. Dit was de dag waarop de bloemen kwamen. Lynette had ze in ontvangst genomen terwijl zij bij madam Shoshana was, en ze had ze in de grote vazen van roomkleurig aardewerk en gegraveerd glas gezet. Heel even zag ze dat alles door de ogen van een ander, de ogen van iemand die niet gewend was aan rijkdom die verfraaid werd met seringen en lelies en gerbera’s, en ze begreep waarom hij zo onder de indruk was.

‘U hebt een erg mooi huis.’

‘Dank u,’ zei ze met een nogal klein stemmetje.

‘Mag ik gaan zitten, mevrouw Nash? En dan heb ik nog een tweede verzoek. Mag ik Nerissa zeggen?’

Ze wist niet hoe ze nee kon zeggen op een van die twee vragen. Het zou ongemanierd zijn om te weigeren, daarmee zou ze laten blijken dat ze zich boven hem stelde, en vanaf het moment dat ze bekend was geworden, had ze zich voorgenomen zichzelf niet beter te vinden dan een ander en dat in elk geval nooit te laten blijken. Hulpeloos zag ze hoe hij zich op een van de banken installeerde, de oranje kartonnen map opensloeg die hij bij zich had en met een brede grijns naar haar opkeek.

Mix had ervaring genoeg, misschien niet precies met deze dingen maar dan toch wel met het verkopen van zichzelf en zijn producten. Hij verstond de kunst om sympathiek over te komen en een beetje te flirten met vrouwen. De verlegenheid die hem onder andere omstandigheden soms parten speelde, verdween zodra hij met een vrouw praatte en haar van iets probeerde te overtuigen. Trouwens, de wodka was al begonnen te werken voordat hij bij het parlementslid aanbelde.

Hij vond het niet nodig meer om eromheen te draaien en zei: ‘Ik zal je maar meteen de waarheid vertellen, Nerissa. Ik ben niet gekomen om over politiek of verkiezingen of dat soort saaie dingen te praten. Ik weet daar toch niet veel van af, zoals je betweterige buurvrouw me fijntjes in mijn gezicht zei. Nee, ik ben hier om met jou te praten, want wat ik zei toen we elkaar in het huis van de ouwe Chawcer tegenkwamen, was allemaal waar, woord voor woord. En ik zou het graag nog een keer tegen je willen zeggen. Deze keer zou ik mijn woorden dan een beetje beter uitkiezen, maar zou je misschien eerst wat koffie kunnen opscharrelen, lieve meid?’

Of het nu door dat ‘lieve meid’ kwam of door het feit dat hij de vriendin van haar oudtante ‘ouwe Chawcer’ had genoemd, of alleen maar door zijn toon en manier van doen, dat wist ze niet, maar wat die koffie betrof, was ze blij met de kans om de kamer uit te komen en haar mobieltje te kunnen gebruiken. Niet dat ze Darel Jones zou bellen, hoe graag ze hem ook zou willen zien. Ze wist dat ze hem niet kon oproepen. Het zou onredelijk zijn als ze hem van zijn werk liet komen, en het zou ook erg achterbaks zijn tegenover die afschuwelijke man. Al deze weken had ze verlangd naar een kans om Darel te bellen, ze had er zelfs over gedacht om deze man aan te moedigen en zo aan een excuus te komen, maar nu kon ze het niet. Ze zou haar vader bellen. Eerst deed ze de koffie en het water in het apparaat. Toen belde ze haar vader op zijn kantoor, en toen hij opnam, zei ze kortweg: ‘Pa, hij is hier, in huis, de stalker over wie ik je vertelde.’

‘Zo,’ zei hij. ‘Ik regel het wel.’

Nerissa’s agent, en eigenlijk ook haar moeder en vader en haar broers en Rodney Devereux zouden allemaal hebben gezegd dat Nerissa het toch wel gewend moest zijn om af te rekenen met mannen die ongewenste avances maakten, maar in werkelijkheid hadden slechts heel weinigen dat gedaan. Ondanks haar warmte en onschuld had ze ook iets van een ijskoningin, en dat schrok iedere man af die ook maar een beetje meer mensenkennis had dan Mix Cellini. Er waren maar weinigen geweest wier avances welkom waren, en die hadden allemaal van tevoren geweten hoe ze zou reageren. Mix daarentegen kon het verschil niet zien tussen een vrouw die hem een kop koffie en een stoel aanbood omdat ze niet onbeleefd wilde zijn en een vrouw die dat deed omdat ze hoopte gauw met hem in bed te liggen. Hij nam de koffie met een vaag glimlachje en een sexy blik van haar aan en zei: ‘Kom bij me zitten.’

‘Ik blijf liever hier, als je geen bezwaar hebt.’

‘Nou, ik heb wel bezwaar, een heleboel bezwaar.’ Mix keek haar met een beminnelijke glimlach aan. ‘Maar we laten het er nu maar bij. Vertel me eens, hoe kom je aan je mooie naam, Nerissa? Het is echt een heel mooie naam, en weet je, ik geloof niet dat ik hem ooit eerder heb gehoord.’

‘Mijn moeder heeft hem uit een stuk van Shakespeare.’

‘O ja? Ik zie dat je uit een ontwikkeld gezin komt. Die gemengde huwelijken zijn altijd het best, denk je ook niet? Dan kunnen de genen zich vermengen en zo. Mijn opa was een Italiaan. Ik wil je best vertellen, al vertel ik het niet iedereen, dat hij een Italiaanse krijgsgevangene was. Romantisch, hè?’

‘Ik weet het niet,’ zei ze hulpeloos.

‘Misschien kan ik maar het best ter zake komen. Dit is trouwens erg goede koffie. Erg goed. Wat ik wil zeggen is dat jij en ik, wij dus, veel met elkaar gemeen hebben, ongeveer dezelfde achtergronden, ongeveer dezelfde leeftijd, allebei fitnessfanaat en we wonen allebei in het goeie ouwe West 11. Ik wil je best vertellen dat ik al verdomd lang verliefd op je ben en ik vlei me ermee dat je niet bepaald een hekel aan me hebt. Nou, wat zeg je, zullen we het eens met elkaar proberen?’

Ze was nu opgestaan, erg bang en des te banger toen hij ook opstond. Ze stonden niet meer dan een meter van elkaar vandaan en hij kwam een stap naar haar toe.

‘Als we nou eerst eens gingen zoenen?’

Ze was bereid zich tegen hem te verzetten, desnoods met de hakken van haar laarzen als wapens, maar toen ze terugdeinsde, ging de deurbel. Dat bracht hem uit zijn evenwicht. Hij keek niet verbaasd of teleurgesteld, maar razend van woede, met een speldenknop van rood licht in elk oog, zijn bovenlip weggetrokken van zijn tanden.

‘Sorry,’ zei ze, al wist ze dat het onder dezelfde omstandigheden een belachelijk woord was. Ze liep bijna rennend naar de deur om haar vader binnen te laten.

Het was niet haar vader. Het was Darel Jones.