18
‘Ze was nog zo jong,’ zei Frank McQuaid. Hij had die frase vaak in detectiveseries op de televisie horen gebruiken en altijd gehoopt op een kans om haar te gebruiken. De rechercheur die hem ondervroeg, zei: ‘O ja? En u zag haar door Oxford Gardens lopen met een man. Kunt u hem beschrijven?’
‘Heel gewoon,’ zei Frank, die sprak alsof hij iets uit een script voorlas. Hij zat tegenover de rechercheur in een kamer achter de bar en had een ernstige, peinzende uitdrukking aangenomen, alsof er miljoenen mensen naar hem keken. ‘Non-descript, begrijpt u wat ik bedoel? Bruinig haar, bruinige ogen, denk ik. Het was donker.’
‘Het is nooit donker in Londen.’
Frank dacht over die woorden na. Ze hadden iets origineels en dat maakte hem argwanend. Hij besloot er niet op in te gaan. ‘Normaal postuur of iets kleiner, begrijpt u wat ik bedoel?’
‘Ik neem aan dat u bedoelt dat hij iets kleiner dan gemiddeld was, meneer McQuaid.’
‘Dat zei ik. Ze was nog zo jong.’ Frank keek treurig in een onzichtbare camera. ‘Kwam uit een ander land. Albanië? Misschien was ze asielzoekster.’
‘Ja, dank u, meneer McQuaid. U hebt ons erg geholpen,’ loog de rechercheur.
Die nacht stond er storm op zee. Zo klonk het, golven die tegen de kust beukten. Mix wist niet waarom de Westway veel lawaaieriger klonk dan anders. Misschien kwam de wind uit een andere richting. Hij had de dokter om slaaptabletten moeten vragen. Nu viel hij pas om een uur of vier in een onrustige slaap. Toen hij om acht uur wakker werd, reduceerde het felle ochtendlicht zijn doodsangst tot gewone angst. Het eerste wat hij dacht, was dat hij naar buiten moest gaan, weg van dit huis waar het spookte, het tweede dat hij niet kon verhuizen zolang dat lijk beneden in het washok lag. Wat hij de vorige avond had gezien, hield hem nog zo bezig dat hij nauwelijks reageerde toen hij naar beneden ging en van de deurmat een brief van het medisch laboratorium oppakte, die hem via de bedrijfsarts bereikte, en zag dat zijn cholesterolwaarde 8,8 was, alarmerend hoog. Nou en? Hij kon daar pillen voor krijgen, statinen of zoiets. Hoe zou hij naar boven durven gaan als hij thuiskwam van zijn werk?
Mix durfde geen bezoeken meer over te slaan of boodschappen onbeantwoord te laten. Colette Gilbert-Bamber was hij kwijt, maar dat vond hij niet erg. Met grote tegenzin reed hij naar Westbourne Grove en Shoshana’s Fitnessclub. Het was tien uur ‘s morgens.
Hij belde aan en kreeg een onbekende, nogal geaffecteerde stem te horen. ‘Mix Cellini om de machines te repareren,’ zei hij.
Er kwam geen antwoord, maar de deur ging grommend open. Hij liep naar binnen, keek omhoog en stond oog in oog met Nerissa, die de trap afkwam. Een ogenblik dacht hij dat hij hallucineerde. Hij kon zijn geluk niet op. Het was of het lot hem compenseerde voor de verschrikkelijke ervaring van de vorige avond. Hij vond zijn stem terug, maar die klonk nogal schel.
‘Goedemorgen, mevrouw Nash.’
Ze keek hem zonder glimlach aan. ‘Hallo,’ zei ze. Ze klonk angstig.
‘U hoeft niet bang te zijn,’ zei hij. ‘Het is alleen… Ik ben altijd blij als ik u zie.’
Ze zag er heel mooi uit – dat kon ze niet helpen – in een spijkerbroek en een katoenen topje met een rode poncho daaroverheen. Ze was op de helft van de trap blijven staan, alsof ze hem niet voorbij durfde te lopen. ‘Bent u me hierheen gevolgd?’
‘O nee,’ zei hij zo geruststellend mogelijk. ‘Nee, nee, nee. Ik werk hier. Ik onderhoud de machines.’ Hij liep van de trap vandaan en ging bij de lift staan wachten. ‘Komt u maar naar beneden. Ik zal u geen kwaad doen.’
Dat oude kreng van een moeder van haar en die oudtante hadden haar blijkbaar tegen hem opgezet. Hij kon dat mens van Fordyce wel vermoorden. Nerissa kwam langzaam de trap af. Beneden aangekomen, aarzelde ze even en zei toen: ‘Nou, dag. Alstublieft, wilt u niet…’ Ze was de deur al uit voordat ze haar zin had afgemaakt.
Ze wilde zeggen: wilt u niet denken dat ik onbeleefd ben, ik begreep het eerst niet, dacht Mix. O, wilt u niet denken dat ik dacht dat u me kwaad wilde doen. Zoiets. Ze was niet alleen mooi maar ook aardig en vriendelijk. Haar krengerige oude moeder zou haar wel hebben geleerd hem te vragen of hij haar volgde, want zoiets zou ze uit zichzelf nooit zeggen. Moeders waren soms de vijand van hun kind. Neem nou zijn eigen moeder. Die trouwde met Javy, en toen die weg was, bracht ze al die mannen mee naar huis terwijl ze daar nog drie opgroeiende kinderen had, die haar losbandige gedrag van haar konden overnemen. Nerissa’s moeder zou blij moeten zijn dat haar dochter iemand had die haar aanbad, sterker nog, iemand die op een ouderwetse manier respect voor haar had.
Inmiddels had de lift hem naar de verdieping van de fitnessclub gebracht. Waar Danila had gestaan toen hij hier voor het eerst kwam, stond nu een vrouw die bijna even mooi was als Nerissa, al was ze Scandinavisch blond in plaats van donker en had ze een sneeuwwitte huid, weelderig haar dat zo licht was als een gletsjer en lange vingers met een zilveren glans op de nagels. Dat moest de vrouw zijn die hij had gehoord toen hij had aangebeld. ‘Ik laat madam Shoshana even weten dat u er bent,’ zei ze met diezelfde bekakte stem.
Mix had liever dat ze dat niet deed. Er was een kans dat die gekke oude waarzegster zich hem niet van de sessie in die bovenkamer zou herinneren, maar aan de andere kant kende ze hem misschien nog wel. En zou ze het in dat geval niet vreemd vinden dat hij ook degene was bij wie ze een onderhoudscontract had? Maakte dat iets uit? Mix had liever dat niemand iets vreemds aan zijn gedrag opmerkte. Hij wilde niet de aandacht op zich vestigen. Maar ze zou wel niet zelf naar boven komen; ze zou dit verbijsterend mooie meisje een boodschap laten overbrengen. Hij staarde haar opnieuw aan.
Op de toon van Eliza Doolittle na haar metamorfose zei ze: ‘Is er iets bijzonders aan mij te zien?’
Mix ging een paar stappen van haar vandaan. ‘Welke machines hebben onderhoud nodig?’
‘Dat zal madam u laten zien. Ik ben hier nieuw.’
Voordat hij nog iets kon zeggen, kwam Shoshana de lift uit, gehuld in zwarte gewaden en behangen met snoeren van git, als een vrouwelijke druïde die in de rouw was. Al voordat ze sprak, zag Mix aan haar ogen dat ze hem herkende, en toen ze sprak, deed ze dat met een heel andere stem als toen ze hem de toekomst voorspelde. Ze had een schelle, scherpe, Noord-Londense stem. ‘U bent lang weggebleven. Als het lezen van de kaarten meer voor u betekent dan uw werk, zult u het niet erg ver brengen. De machines die u moet repareren, zijn twee fietsen, vier en zeven. Ja?’
‘Ja,’ zei Mix met zijn tanden op elkaar.
Zijn mond viel bijna open toen ze zei: ‘U viel op dat meisje dat hier werkte. Dat magere meisje dat zomaar is weggegaan. Ze is er toch niet met u vandoor gegaan?’
Mix produceerde een spottend glimlachje. Dat was een van de moeilijkste dingen die hij ooit voor elkaar had gekregen. ‘Wat, ik? Ik kende haar amper.’
‘Dat zeggen mannen altijd. Ik hou niet van mannen. Nu u hier bent, moet u maar gauw doen waar u voor komt.’
Wat een oude heks! Hij had nog nooit een vrouwspersoon van haar leeftijd ontmoet dat zo afschuwelijk was. Ze stelde Chawcer, Fordyce en Winthrop in de schaduw. Hij huiverde en richtte zijn aandacht op de twee hometrainers. Ze hadden allebei een nieuw onderdeel nodig, maar wel twee verschillende. Hij had geen reserveonderdelen bij zich, en omdat hij op eigen houtje voor Shoshana werkte, zou hij ze uit het magazijn moeten stelen. Daar was nu niets aan te doen. Hij zei tegen de ijskoningin dat hij de noodzakelijke onderdelen zou bestellen en terug zou komen als hij ze had.
‘Wanneer is dat?’
‘Een paar dagen? Niet meer dan een week.’
‘Daar zou ik maar voor zorgen. Madam springt uit haar vel als u haar nog langer laat wachten.’
Hij had nog meer adressen waar hij heen moest. Zo was er een nieuwe klant die hem nooit eerder had laten komen en een skimachine wilde bestellen. Ze woonde in een straatje dat St Catherine’s Mews heette, op de grens van Knightsbridge en Chelsea, maar hoewel Mix twee keer heen en weer door Milner Street reed, kon hij het niet vinden. Laat maar, zei hij tegen zichzelf, bel haar op en vraag haar hoe je moet rijden. Een van de weinige mannen die trainingsmachines in hun huis hadden, had hem in Lady Somerset Road in Kentish Town ontboden, maar toen hij daar aankwam, gevaarlijk geparkeerd en bang dat hij een wielklem zou krijgen, was meneer Holland-Bridgeman niet thuis. Mix besloot even naar St Blaise House terug te gaan en in het washok te gaan kijken.
Toen hij vanaf Oxford Gardens kwam aanrijden, vroeg hij zich af wat hij zou doen als er politieauto’s buiten stonden en agenten bezig waren blauw-met-wit afzettingslint voor de voortuin langs te spannen. Omkeren en zich ergens verstoppen, dacht hij, misschien naar het noorden gaan, naar huis, maar niet naar zijn moeder, die óf een of andere nieuwe minnaar bij zich in huis zou hebben óf weer in de bak zou zitten. Zijn broer? Ze hadden nooit goed met elkaar kunnen opschieten. Shannon was de enige in de familie met wie hij zoiets als een band had… Er waren geen mensen in St Blaise Avenue. De straat was relatief stil, met de gebruikelijke auto’s die aan weerskanten dicht achter elkaar geparkeerd stonden. Er was één plaats over voor Mix. Hij ging het huis binnen en bleef staan luisteren. Hij had zich er mentaal op voorbereid dat hij opoe Fordyce of opoe Winthrop met een stofdoek uit de keuken zou zien komen.
Omdat hij nog rekening hield met de mogelijkheid dat minstens een van hen in het huis was, liep hij voorzichtig door de ontbijtkamer naar de keuken, die er heel anders uitzag sinds het tweetal daar grote schoonmaak had gehouden, en naar het washok. Hij snoof, wachtte even, snoof opnieuw. Geen geur. Zijn verpakking was effectief geweest. Misschien had Christie dat specifieke probleem op dezelfde manier opgelost. Hadden ze in die tijd al plastic? Hij voelde er weinig voor om het deksel van de wasketel op te lichten, maar hij deed het toch. Het had geen zin om op dit uur van de dag naar het huis te komen en dat niet te doen. Het deugdelijk afgesloten pakket zag er nog precies zo uit als hij het had achtergelaten, en zelfs nu het deksel omhoog was, kon hij helemaal niets ruiken.
Toen deed Mix nog een ontdekking. Als je niet wist wat het pakket in de wasketel was, zou je denken dat het gewoon een grote plastic zak vol oude kleren was die iemand daar had opgeborgen. Je zou de zak niet nader onderzoeken. Als er geen stank vanaf kwam en de zak eruitzag als het soort zak waarmee mensen naar een wasserette gingen, kon hij daar toch gewoon blijven liggen? Dit was een andere situatie dan die van die Beresford Brown, die steunen voor een radio wilde aanbrengen en achter een scheidingswand in Rillington Place het naakte lichaam van een vrouw vond. Toen was er geen geur geweest, omdat het hartje winter was. In zijn eigen geval zou er geen geur zijn omdat hij het lichaam zo goed had verpakt. Waarom kon het daar niet blijven liggen? Het idee leek hem te gewaagd om uitvoerbaar te zijn, maar waarom niet? Als die zak daar bleef liggen, zou hij zich er dan de hele tijd zorgen over maken?
Ouwe Chawcer was geen zorgvuldige huisvrouw. Dat zag je aan alles wat Fordyce en Winthrop moesten doen om het huis aan kant te krijgen. Ze zou nooit in de buurt van die wasketel komen, ze had een wasmachine, en hoewel dat een ouderwets ding was, was ze nog goed te gebruiken. In het onwaarschijnlijke geval dat ze in de wasketel zou kijken, zou ze alleen maar wat oude kleren in een plastic zak zien. Dus waarom zou hij de zak daar niet laten liggen? Mix liet het deksel zakken en liep langzaam de keuken weer in, denkend aan zijn nieuwe, eenvoudiger plan, toen hij opeens oog in oog stond met Olive Fordyce. Omdat hij zo stilletjes was binnengekomen, beleefde hij de voldoening haar te zien schrikken, zoals hij van de geest was geschrokken, al schrok hij nu net zo erg als zij, en met meer reden. Ze had een erg klein wit hondje bij zich, ongeveer half zo groot als Otto.
‘Wat doet u daar?’
‘Ik was in de hal,’ zei Mix, ‘en ik hoorde een geluid.’
‘Wat voor geluid?’ Ze sprak hem erg scherp toe.
‘Weet ik niet. Daarom ging ik kijken.’
Ze keek hem argwanend en onderzoekend aan. ‘Waar is de kat?’
‘Hoe moet ik dat nou weten? Ik heb hem in geen dagen gezien.’
De hond begon aan de zomen van zijn spijkerbroek te snuffelen. ‘Als u hem niet voert, loopt hij weg en gaat hij op zoek naar iemand die hem wel voert. Niet doen, Kylie, wees eens braaf. Het zal u genoegen doen,’ zei ze, en ze zweeg even, ‘om te horen dat Gwen over een dag of twee weer thuis is.’
Ze keek hem met een kwaadaardige glimlach aan. Het leek wel of ze wist wat er in hem omging. Hij hield zich aan de rand van het pas schoongemaakte aanrecht vast, bang dat hij zou vallen. Alle ideeën om het lijk te laten liggen waar het lag, waren op slag uit zijn hoofd verdwenen. Hij moest het uit het huis zien te krijgen, ergens heen waar niemand het zou vinden.
‘Natuurlijk ben ik naar het ziekenhuis geweest om haar op te zoeken, zoals ik elke morgen doe, en dat heeft ze me verteld. De zuster heeft het bevestigd. Morgen, zei ze.’ Ze pakte de hond op en knuffelde hem zoals een kind een speelgoedbeestje knuffelt. ‘Of anders overmorgen. Ze houden patiënten niet meer zo lang als vroeger. Nou ja, niets is nog zoals vroeger, hè?’
Hij zei niets. Hij wist wat ze verwachtte dat hij zou zeggen, tenminste, als hij een ‘aardige jongeman’ was. Bijvoorbeeld: ‘Mooi dat ze terugkomt’, of ‘Ze zal blij zijn dat haar keuken zo netjes is’. Maar hij kon de woorden niet vinden, helemaal geen woorden.
‘Ik ga nu weer uit om wat boodschappen voor haar te doen. Ze zal veel verzorging nodig hebben.’ Ze wuifde even met haar andere hand en hij zag dat haar nagels vandaag orchideeroze waren, als die van een jong meisje, spits en glanzend en scherp. Ze vond het geen enkel probleem om iemand recht in de ogen te kijken en hem aan te blijven staren, en ze keek hem nu met een indringende blik aan, terwijl ze tegelijk haar hals rekte en haar hoofd een beetje opzij hield. ‘U zult uw handjes moeten laten wapperen: thee voor haar zetten en allerlei dingen voor haar aandragen. Dat zal u geen kwaad doen. Ze zal voorlopig nog niet goed uit de voeten kunnen.’
‘Wanneer komt u terug?’ vroeg hij.
‘Wat, vandaag? Ik weet het niet. Als ik klaar ben met boodschappen doen. Zit u daarmee?’
‘Geeft u mij de lijst, dan doe ik de boodschappen,’ zei hij.
Dat was duidelijk het beste wat hij had kunnen zeggen. Voor het eerst sinds ze elkaar in de deuropening van de keuken waren tegengekomen, sprak ze vriendelijk tegen hem. ‘Dat is erg aardig van u. Ik zal geen nee zeggen. Het spaart mijn benen. Ik zal u wat geld geven.’ Ze begon in haar tasje te zoeken, vond de lijst en gaf die aan hem.
‘U kunt me het geld geven als ik de boodschappen heb gedaan,’ zei hij, en dat stemde haar nog milder.
‘Dan duurt het wel een paar dagen. Ik kom niet meer, als het niet nodig is. Queenie neemt het over, ze komt morgen, dus ik geef de sleutel aan haar door. En neemt u nu afscheid van Kylie.’
Mooi niet. Had hij nog niet genoeg voor haar gedaan door aan te bieden de boodschappen te doen? De twee adressen waar hij die middag eigenlijk nog heen moest, het onkostenformulier dat hij moest invullen, de bijeenkomst met Jack Fleisch, de andere monteurs en de vertegenwoordigers: het was allemaal uit zijn hoofd verdwenen. Of beter gezegd, hij vond die dingen van geen belang in vergelijking met de dringende noodzaak om dat lichaam te verbergen, niet tijdelijk, niet als voorlopige maatregel, maar voorgoed.
Hij hoefde niet naar boven te gaan, niet nu. Hij zou ergens in een café of bar iets gaan drinken, dan kon hij het weer aan om die trappen op te gaan, om de confrontatie aan te gaan met wat er boven was.
Shoshana had een principe: nooit de politie lastigvallen als die jou niet lastigviel. Ze zat in haar waarzeggerskamer boven de fitnessclub, waar ze over tien minuten een cliënte verwachtte, en dacht aan Danila Kovic. Niet dat ze zich afvroeg waar het meisje gebleven was of bang was dat ze dood was, niet met enig medegevoel voor haar vrienden of familieleden die haar misschien zouden missen, niet met droefheid omdat Danila niet meer in de fitnessclub werkte, want ze had nu die beeldschone efficiënte Julia, maar alleen met het verlangen onheil te stichten.
Het was nooit bij haar opgekomen dat Mix Cellini er met Danila vandoor kon zijn gegaan. Waarom zou hij? Voorzover Shoshana wist, hadden die twee elkaar maar twee of drie weken gekend en hadden ze nooit iets met elkaar gehad. Aan de andere kant gistte en borrelde er in haar een diepe afkeer van Mix. Het contract dat hij had getekend, had geen betekenis voor hem; zodra Danila was verdwenen, was hij niet meer naar de club gekomen. Hij had gezegd dat hij de onderdelen voor die fietsmachines zou bestellen, maar daar geloofde ze geen woord van. Nu zou ze een nieuwe onderhoudsfirma moeten zoeken, en daar ging weer veel tijd in zitten. Alsof het al niet moeilijk genoeg was om vervanging voor Danila te vinden.
Tot aan die ochtend had ze geloofd dat ze misschien wraak zou kunnen nemen met het telefoonnummer dat ze had genoteerd toen hij haar vanaf een ander toestel dan zijn mobieltje bleek te bellen. Ze had het sterke vermoeden dat hij voor een firma werkte die het haar werknemers verbood om op eigen houtje werk aan te nemen. Als ze naar de directeur of general manager belde, of hoe zo iemand ook heette, zou hij misschien zijn baan verliezen. Dat was de wraak die ze achter de hand hield voor het geval er geen radicale verandering in zijn gedrag kwam. Maar zou haar wraak niet zoeter zijn als ze tegen de politie zei dat hij Danila’s onvindbare vriendje was?
Ze wilde niet dat ze naar de fitnessclub kwamen. Er waren dingen die ze niet mochten zien. De veiligheidsmaatregelen waren verre van voldoende, er was geen brandtrap vanaf de bovenverdiepingen en er werd de hand gelicht met allerlei andere voorschriften. Maar ze kon naar hen toe gaan. Misschien was er geen haast bij. Nooit impulsief handelen, dat was ook een van haar regels. Eerst goed nadenken. Ze haalde de stukjes kwarts en lapis lazuli en jade uit hun fluwelen zakje en bekeek de kaarten om er zeker van te zijn dat ze in de juiste volgorde lagen.
De cliënt, een nieuwe, erg jong en duidelijk diep onder de indruk van de kamer, de ambiance en madam Shoshana zelf, klopte aan en kwam nogal schuchter binnen. Ze schuifelde naar de stoel die op haar stond te wachten en sloeg haar ogen op naar het half versluierde gezicht van de waarzegster.
‘Leg je handen op de mandala binnen de stenen, haal diep adem en ik zal beginnen,’ zei Shoshana met de mystieke en occulte stem die ze altijd gebruikte wanneer ze de toekomst voorspelde.
Een halve liter melk, tweehonderd gram boter, kaas, gesneden brood, een lamskotelet en een kippenborst, diepvrieserwten, een pakje soep en nog veel meer. Mix borg het allemaal op in de nieuwe, fraaie, uitnodigende koelkast. Hij had de boodschappen voor ouwe Chawcer gedachteloos gedaan. Hij had gekocht wat er op de lijst stond maar nauwelijks gelet op wat hij in zijn karretje deed, en hij was het supermarktbonnetje kwijtgeraakt, zodat hij niet wist hoeveel hij opoe Fordyce in rekening moest brengen. Een paar gins in de kph hadden hem moed gegeven en een foto in de Evening Standard van Nerissa in een creatie van Alexander McQueen bracht hem in een beter humeur. Ze zou zoiets dragen op hun bruiloft, met een enorm boeket van witte orchideeën.
Opoe Fordyce zou die middag niet terugkomen en opoe Winthrop kwam pas de volgende dag. Het was halfdrie. Hij mocht niet wachten tot morgen; hij moest nu beginnen. Hij dwong zich om naar boven te gaan, blij met het heldere zonlicht dat door het Isabella-raam viel. Omdat er een lichte bries stond, dansten de kleuren als stroboscooplampen. Er was daar niets. Alles was stil en rustig, en verlaten. Hij zuchtte en ging naar binnen. Mix had geen schoenen die geschikt waren voor zwaar graafwerk, maar hij trok zijn sportschoenen met dikke zolen en een oude spijkerbroek aan. Er hing nog een vage geur in zijn appartement en die was sterker in de kamer waar ze onder de vloerplanken had gelegen. Die lucht zou wel wegtrekken. Hij deed de voordeur op de grendel voor het geval opoe Winthrop een kijkje kwam nemen en ging de tuin in.
Het weer was nog wat mensen schitterend noemden. Hij had liever gehad dat het koud en grijs was, want warm en zonnig weer lokte de buren hun tuin in. De mensen die hun tuin perfect onderhielden, zaten iets te drinken aan een witte metalen tafel onder een gestreepte parasol. Sommigen zouden gemakkelijk kunnen zien wat hij deed. Hij pakte de schop en de vork uit het schuurtje en vond een plaats waar de bodem die tussen het hoge onkruid te zien was zachter leek dan de keiharde klei op andere plaatsen.
Spitten was ongeschoold werk, dus iedereen kon het; waarschijnlijk was hij zo klaar. Maar in het begin vertikte de schop het gewoon om de grond in te gaan. Door zich enorm in te spannen kon hij zo’n vijf centimeter in de bovenste aardlaag doordringen. Daarna leek het wel of hij op rotsen stuitte, zo hard en ondoordringbaar was de grond. Het pikhouweel zou de oplossing kunnen zijn, al durfde hij daar eigenlijk net zomin mee te werken als met een zeis. Hij pakte het uit de schuur en maakte zich nog meer zorgen toen hij zag dat het ding onder de roest zat. Het hout van de handgreep was op één plaats verrot.
Hij probeerde met het houweel te zwaaien zoals hij het wegwerkers had zien doen, maar na drie mislukte pogingen was hij bang dat hij zichzelf zou verwonden. Hij had nooit geweten dat je fitter dan hij moest zijn om met zo’n stuk gereedschap te werken. Misschien had hij zich ook vergist in de hardheid van de bodem hier. Hij pakte de schop en de vork op en ging verder van de muur vandaan, dichter naar het huis toe. Zijn schouders begonnen al stijf te worden. Vandaar uit kon hij over de achtermuur in de tuin aan de andere kant kijken, waar in plaats van de parelhoenders twee grote Canadese ganzen door het gras stapten. Een man met een tulband en een vrouw in een sari zaten in tuinstoelen te lezen, hij de krant, zij een tijdschrift. Hoewel hij hen kon zien, kon hij niet nagaan of ze hem konden zien. Misschien deed het er niet toe. De tuinstoelen waren de eerste die hij zag sinds die waarin zijn oma had gezeten toen hij nog een kleine jongen was. Toch moest hij niet aan haar en haar eigenaardigheden denken, maar aan Reggie, die zijn keuken met tuinstoelen had ingericht nadat hij zijn meubelen had verkocht.
Hij begon opnieuw te graven, ditmaal met de hooivork. Dat ging beter. De tanden waren scherp genoeg om door de bovenste laag heen te dringen en hij leerde geleidelijk dat hij de vork recht omlaag moest steken, niet schuin. Hij leerde zelfs om met dit gereedschap de hardere onderlaag te lijf te gaan. Hij moest wel. Hoewel hij betwijfelde of hij twee meter diep kon gaan, wat volgens hem de gebruikelijke diepte van een graf was, wist hij dat hij tot minstens een meter moest gaan.
Na ongeveer een uur rustte hij uit. De voorkant van zijn t-shirt was nat van het zweet. Hij moest iets te drinken hebben, al was het thee, maar hij was bang dat als hij naar binnen ging hij het niet meer zou kunnen opbrengen om naar buiten te gaan. Hij had de nogal optimistische gedachte gehad dat zijn spieren vanzelf aan het werk gewend zouden raken en dan geen pijn meer zouden doen, maar dat was niet uitgekomen. Toen hij rechtop ging staan, schoot er een brandende pijn door zijn rug en zijn rechterdij. Zijn schouders wilden zich samentrekken om zijn hals. Toen hij ze met de klok mee en toen tegen de klok in probeerde te laten draaien, en daarbij zijn hoofd van links naar rechts en weer naar links bewoog, zag hij dat Otto vanaf zijn gebruikelijke plaats op de achtermuur naar hem zat te kijken. De kat zat zo stil als een sculptuur in een museum en hield zijn ronde groene ogen strak op hem gericht, met op zijn snuit de gebruikelijke uitdrukking van boosaardig misprijzen. Het Aziatische echtpaar was naar binnen gegaan; de tuinstoelen stonden er nog.
Mix begon dieper te graven met de vork, maar hij besefte zo langzamerhand dat hij de schop zou moeten gebruiken, hoe moeilijk dat ook zou zijn. Hij liep terug naar de schop, pakte hem op en zag toen iets wat hij niet eerder had gezien, een bergje grijs en zwart gespikkelde veren. Waarschijnlijk verbeeldde hij het zich, maar hij meende een zelfvoldane uitdrukking op de snuit van de kat te zien toen hij weer naar hem keek. Maar ja, als hij bedacht wat er eerder was gebeurd toen hij van iets dacht dat hij het zich had verbeeld…
Spitten was zwaar werk. Telkens wanneer hij de schop in de grond had gestoken, staken er scherpe naalden in het onderste van zijn rug. `Je moet, je moet, je hebt geen keus,’ mompelde hij tegen zichzelf, terwijl hij doorging. Hij zag dat er blaren op zijn handpalmen kwamen. Toch moest hij nog minstens een halfuur doorgaan.
De zon brandde in de hemel, al was het al bijna zes uur. Opeens klonk er een scherp gekakel, alsof het vlak bij zijn oor was. Hij keek geschrokken op, bang dat het een menselijk geluid was, en zag de man met de tulband handenvol maïs voor de ganzen strooien. Ze verdrongen elkaar en stootten hun harde kreten uit. Tot zijn verbazing wuifde de Aziatische man opgewekt naar hem, en dus moest hij terugwuiven. Hij spitte nog eens tien minuten en wist dat hij er voor die dag mee moest ophouden. De volgende morgen zou hij verdergaan. Toch had hij het niet slecht gedaan. Hij was al bijna een halve meter diep.
Nadat hij het gereedschap had weggezet, ging hij terug via het washok, waar hij de wasketel en de inhoud daarvan inspecteerde. Hij sleepte zich de trap op, zich vastklampend aan de leuning, en moest herhaaldelijk staan uitrusten. Voor de zoveelste keer bedacht hij dat hij vergeten was de kat te voeren. Aan de andere kant at die blijkbaar goed genoeg als hij aan zijn lot werd overgelaten. Hoe was het Reggie, jaren ouder dan hij nu, gelukt om die graven in zijn tuin te spitten? Op foto’s was te zien dat die tuin net zo verwaarloosd en overwoekerd was als deze, de bodem net zo hard. Natuurlijk had hij gezegd dat hij rugklachten had. Op het proces van Timothy Evans had hij gezegd dat hij daarom Beryl Evans’ lijk niet had kunnen verplaatsen. Misschien had het spitten van die graven zijn rug voorgoed verwoest.
Mix wist nauwelijks hoe het hem gelukt was de betegelde trap op te komen. De pijn verdreef alle gedachten aan de geest. Hij wankelde zijn appartement binnen, schonk zich een stevige gin-tonic in en liet zich op de bank vallen. Een halfuur later pakte hij de afstandsbediening op en zette de televisie aan. Hij deed zijn ogen dicht en viel onmiddellijk in slaap, ondanks de popmuziek die uit het televisietoestel stampte.
Hij werd wakker van een nog harder geluid. De bel bij de voordeur rinkelde, iemand liet de brievenbus klepperen en bonkte op de voordeur. Mix liep naar zijn deur en naar de overloop boven de betegelde trap. Eerst dacht hij dat het de politie was. De Aziatische man had hun verteld dat iemand een graf aan het graven was in mevrouw Chawcers tuin en nu kwamen ze kijken. Ze moesten tegenwoordig aan streefcijfers voldoen en zouden elke kans om een misdrijf te ontdekken met beide handen aangrijpen. Mix kon vanuit zijn appartement de voortuin of de straat niet zien. Hij ging een verdieping lager, en toen nog een, ging ouwe Chawcers slaapkamer in en keek uit het raam.
Het werd al donker. In het licht van de straatlantaarns zag hij dat er geen politieauto’s waren, en hij zag ook niet dat afzettingslint waar hij al eerder bang voor was geweest. Er kwam abrupt een eind aan het geluid. Er verscheen een lichtstraal op het pad, gevolgd door Queenie Winthrop met een zaklantaarn in haar hand. Mix dook weg toen ze zich omdraaide en naar de ramen opkeek. Ze kwam natuurlijk controleren, dacht hij, ze kwam kijken of hij de boodschappen wel had gedaan. Nou, ze zou in het ongewisse moeten blijven. Hij haalde die grendels voor niets of niemand van de voordeur zolang hij niet klaar was met de begrafenis. Hij ging moeizaam de trappen weer op.
De vorige avond had hij daar de geest gezien, in die slaapkamer, echt gezien. Er was geen sprake meer van dat die alleen in zijn verbeelding bestond. Steph en Shoshana hadden gelijk. Het was niet alleen zijn slechte mentale conditie, de stress van zijn baan, de druk die Ed op hem uitoefende, zijn gepieker over Nerissa, zijn verlangen naar haar, alles wat hij zich uit zijn kinderjaren herinnerde. De geest had hij echt gezien.