24
Door zijn slaapkamerraam zag Mix dat Singh feestverlichting tussen de bladeren van de palm hing. Het was geen Kerstmis of dat festival dat ze in India ongeveer in dezelfde tijd hadden, dus wat was die kerel van plan? Misschien was het maar goed dat in Engeland niet iedereen een pistool mocht hebben, zoals in de Verenigde Staten. Als Mix een pistool had gehad, dacht hij, zou hij die kerel nu meteen doodschieten. Singh klom de ladder af, ging het huis binnen en deed de lichten aan, rood en blauw en geel en groen, twinkelend in die exotische boom. Toen kwam mevrouw Singh in een roze sari naar buiten en stonden ze samen vol bewondering naar de boom te kijken.
Zelfs op dit uur van de dag waren de plekken waar Mix in de tuin had gegraven duidelijk vanuit de verte te zien, een klein stukje omgewoelde aarde en een groter stuk. Hij had in het donker moeten graven, dat wist hij nu, maar dat zou hebben betekend dat hij het na middernacht had moeten doen. Er brandde licht in de huizen aan Singhs straat, maar aan deze kant kon hij de achterkanten van de huizen niet zien, alleen de tuinen. In een van de tuinen zaten buitenlampen op de muur en tussen de groenblijvende heesters. Een vrouw die naar buiten was gekomen om een deken en een spijkerbroek van de waslijn te halen, herkende hij als Sue Brunswick. Het idee dat hij de auto van haar man zou kopen, leek hem nu iets uit een half vergeten droom, om nog maar te zwijgen van de plannen die hij met haar had gehad. Zelfs Nerissa, over wie hij op dit uur van de avond vaak romantische gedachten koesterde, vervaagde in zijn gedachten. Niets deed er nog toe, zijn baan niet, zijn inkomen niet, zijn gebrek aan een auto niet, en ook de liefde niet. Het enige wat telde, was dat hij moest voorkomen dat ouwe Chawcer de politie belde.
Maar vanaf het moment dat hij boven was gekomen, was hij verlamd van angst. De ibuprofen die hij had ingenomen, veel meer dan de maximale aanbevolen dosis, liet zijn hoofd duizelen en deed weinig aan zijn rugpijn. Hij had zich niet eens iets te drinken kunnen inschenken, had niet aan eten kunnen denken, had niet kunnen gaan zitten, maar hij had hier voor het raam gestaan, steunend op de vensterbank, zijn blik naar buiten gericht. Ze zou het doen; daar was hij zeker van. Hij had niet geprobeerd haar op andere gedachten te brengen, want hij wist zeker dat ze het zou doen. Ze stelde het alleen maar uit tot morgen omdat ze tot de generatie behoorde die dacht dat je op zondag niet de politie of de dokter belde of naar de winkel ging. Zijn oma was ook zo geweest. Ze beschouwden maandag als de dag waarop je dingen deed, en dus zou ze de volgende morgen meteen de politie bellen.
De twee lichtgevende ogen van Otto waren nergens te zien. Mix, die nooit veel over Otto had nagedacht, stelde zich nu voor hoe geweldig het moest zijn om Otto te zijn, om gratis voedsel en huisvesting te krijgen, om geen baan te hebben en er ook niet een nodig te hebben, om niet te weten wat slapeloosheid was, om in alle vrijheid dag en nacht over een rijk jachtterrein te dwalen. Vrij van pijn, soepel en onbevreesd en vrij om alles te vermoorden wat je in de weg zat. Geen seks natuurlijk. Otto was geholpen; daar was hij zeker van. Maar seks was toch alleen maar lastig, en wat je nooit had gehad, kon je niet missen.
Nadat hij op deze manier even van zijn problemen was afgeleid, ging Mix naar de huiskamer, waar hij zich een Boot Camp met een extra scheut Cointreau inschonk. Dat had hij al een paar uur eerder moeten doen. De cocktail had een erg goede uitwerking op hem en gaf hem bijna meteen het gevoel dat er geen probleem was dat hij niet kon oplossen. Je moest de dingen in het juiste perspectief zien, je moest weten wat prioriteit had. En op dit moment had het voor hem de hoogste prioriteit dat hij voorkwam dat ouwe Chawcer met de politie ging praten. Waarschijnlijk wist ze niet eens welke uitwerking haar woorden op hen zouden hebben, dacht hij. Hij wist het wel. Omdat ze niet alleen op zoek waren naar Danila’s moordenaar maar ook naar haar lichaam, zouden ze meteen rekening houden met de mogelijkheid dat ze hen allebei tegelijk zouden vinden. Ze zouden er binnen tien minuten zijn. Hij moest haar tegenhouden.
Hij wist hoe hij een vrouw het praten kon beletten. Dat had hij al eens gedaan.
Gwendolen wist niet hoe ze uit bed was gekomen. Ze kroop een paar centimeter over de vloer. In meneer Singhs tuin was een palm in een kroonluchter vol gekleurde lichten veranderd. Ze moest zich dat verbeelden; er was iets met haar hersenen gebeurd. Ze kon absoluut niet bij de deur komen, om maar te zwijgen van de trap, de salon en de zilverkast. Ze zou graag haar huisarts hebben gebeld, of zelfs Queenie of Olive, maar om dat te kunnen doen zou ze over de trap omlaag moeten rollen. En het was nog zondag ook, nog steeds zondag, voorzover zij wist, en hoe kwaad ze ook op haar allang dode moeder was geweest, die had het principe gehad dat je op zondag niet belde naar iemand van buiten je familie – en nooit, op geen enkele dag, na negen uur ‘s avonds – en het zou Gwendolen moeite kosten om daarvan af te wijken. Daarom kroop ze terug zonder de kracht om zich te wassen of, zoals haar moeder het had genoemd, ‘haar behoefte te doen’. Ze zag dat die denkbeeldige boom er nog was, met al zijn twinkelende gekleurde sterren, en liet zich met al haar kleren nog aan op het bed vallen, al zag ze kans een schoen uit te trekken en de andere uit te schoppen.
Toen ze daar op haar rug lag, trok ze de sprei met haar goede rechterhand over zich heen. Ze vermoedde wel al een uur wat er met haar aan de hand was, maar ze kon het nu pas geluidloos onder woorden brengen. Ze had een beroerte gehad.
Mix was naar de overloop gekomen omdat ze zo’n lawaai maakte. Wat had ze toch? Misschien maakte ze altijd zo’n lawaai als ze naar bed ging. Hij zou het niet weten. Hij herinnerde zich niet ooit te hebben opgemerkt hoe laat ze naar bed ging.
Hij vroeg zich af of hij in staat zou zijn haar in koelen bloede te vermoorden. Bij Danila was het anders geweest. Danila had hem met haar beledigingen en haar onnodige aanval op Nerissa tot een onbeheersbare razernij gedreven. Het licht op de overloop ging uit en de Isabella-lichten waren verdwenen zolang de straatlantaarn het niet deed. Als ik hier eenmaal alleen ben, dacht hij, verander ik alle lichten in het huis, zodat ze langer aanblijven, en dan koop ik ook gloeilampen van normale sterkte, honderd of honderdvijftig watt, niet deze rommel. Het is niet voor lang. Ik ga gauw weg.
Hij keek naar de dunne lichtbundel die uit zijn enigszins geopende deur kwam, en toen zijn ogen aan het donker gewend waren, keek hij in de gang aan de linkerkant. Een gestalte liep daar geluidloos weg, met zijn rug naar Mix toe, alsof hij uit de dichtstbijzijnde kamer was gekomen. Hij draaide zich om toen hij bij de verste deur was aangekomen, zag Mix en bleef staan. Mix zag de glinstering op de bril boven de spitse neus. Toen haalde de geest vaag zijn schouders op. Hij stak zijn handen uit, het soort gebaar dat twijfel of wanhoop uitdrukte, en zijn lippen kwamen van elkaar. Er kwam geen geluid uit. Mix deed zijn ogen dicht, en toen hij ze opendeed, was de geest weg.
Zijn angst voor de geest was voor een deel verdreven door zijn grotere angst voor de politie. Hij bleef waar hij was en keek naar de plaats waar de geest was geweest. Dat schouderophalen had iets betekend. De geest had geprobeerd hem iets te vertellen. Misschien raadde de geest hem aan om te doen wat hij al bijna had besloten te doen. Hij, Reggie, had zes vrouwen gedood en was onverstoorbaar zijn weg gegaan. Niemand wist waarom hij zijn eigen vrouw had vermoord, maar veel mensen dachten dat ze zijn moorden had ontdekt en niet alleen had geweigerd hem te beschermen maar ook had gedreigd te doen wat ouwe Chawcer nu ook van plan was. Had de geest dat soms gezegd? Vermoord haar, ik had daar zelf geen enkele moeite mee, vermoord haar en doe wat ik met Ethel deed.
De gedachten waren uit Gwendolens hoofd weggevlogen, zodat het nu bijna leeg was. Stephen Reeves dook nog even op en verdween toen over een lange weg, waar al die gedachten ook overheen vlogen en waarop ze in de verte, aan de rand van iets ondefinieerbaars, nevelige gestalten kon zien die misschien papa en mama waren, en misschien ook niet. Geleidelijk vervaagden die ook en gleden ze over die rand waar Stephen overheen was gegaan. Ze was alleen op de wereld, maar daar was niets ongewoons aan. Ze was altijd alleen geweest. En terwijl er nog iets rommelde en murmelde op de plaats waar haar gedachten waren geweest, wist ze dat ze bij het verlaten van de wereld ook alleen zou zijn. Om geen enkele reden, met geen enkel specifiek verlangen, zei ze tegen haar handen en haar armen dat ze moesten bewegen, maar ze gehoorzaamden haar niet meer en ze was te moe om het nog een keer tegen ze te zeggen. Ze haalde heel langzaam adem, in en uit, in en na een hele tijd uit, weer heel licht in en toen met een lange, ratelende zucht weer uit. Als er mensen bij waren geweest, zouden ze op haar volgende ademtocht hebben gewacht en zouden ze, toen die niet kwam, uit hun stoelen zijn gekomen om haar ogen te sluiten en het laken over haar gezicht te trekken.
Helder maanlicht viel de slaapkamer in. Toen ze naar bed ging, was Gwendolen te ziek en te moe geweest om de gordijnen dicht te trekken, en in de vier uren die daarna waren verstreken, was er een bijna volle maan opgekomen in de heldere hemel. Door de positie van het grote tweepersoonsbed en de hoogte en breedte van het raam wierp de maan, die tussen de halfopen gordijnen door viel, een vale band van licht over de dekens, een streep van wit, terwijl Gwendolens gezicht in het donker bleef. Eerder dan gewoonlijk waren de lichten in het huis van de Singhs uitgegaan, en de boom met de sprookjesachtige verlichting was nu ook in duisternis gehuld.
Tot zijn ontzetting merkte Mix dat hij beefde toen hij de slaapkamer inkwam, niet van de temperatuur maar van angst. Maar waar zou hij bang voor zijn? Ditmaal had de geest hem niet eens laten huiveren. Alle deuren beneden zaten op slot en waren, voorzover mogelijk, vergrendeld. Hij en zij waren alleen. Boven was er natuurlijk de geest, maar Mix had het gevoel gehad, en had dat nog steeds, dat Reggie goedkeurde wat hij ging doen. En vreemd genoeg was de pijn in zijn rug nu ook verdwenen. Hij had geen ibuprofen genomen, en toch was de pijn weg. Het kwam wel goed met hem.
Toen hij het bed naderde, kwam er opeens een zwarte gedaante omhoog die zijn rug welfde. De groene ogen leken groter en helderder dan anders.
‘Jij gaat er ook aan,’ zei Mix.
Hij haalde uit naar Otto, maar die ontweek hem met gemak, siste als een slang en sprong naar de deuropening en de trap. De vrouw op het bed lag volkomen roerloos. Doe het snel, zei hij tegen zichzelf, doe het nu. Kijk niet naar haar. Doe het. Haar hoofd lag op een kussen en er lag een kussen naast haar. Een derde kussen lag dwars tegen de hoofdplank. Hij nam dat derde kussen in zijn beide bevende handen, wendde zijn hoofd af en drukte het kussen zo hard als hij kon op haar gezicht.
Ze bewoog niet. Er was geen worsteling. Ze bleef volkomen stil liggen. Hij hield zijn handen daar en ze kwamen tot rust terwijl hij tot honderd telde, tot tweehonderd… Bij vijfhonderd liet hij zijn handen ontspannen, en toen ze dat deden, raakten zijn vingers de huid van haar hals aan. Die was ijskoud. Hij had nooit eerder zo’n oud persoon aangeraakt – zijn oma was gestorven toen ze zeventig was – en hij vroeg zich af of ze allemaal zo koud waren, of de warmte in het bloed, het warme leven, geleidelijk afkoelde als je zo oud werd.
Hij legde het kussen op dezelfde plaats terug en trok het beddengoed van haar lichaam. Het verbaasde hem dat ze helemaal aangekleed was. Misschien ging ze altijd zo naar bed, trok ze nooit haar kleren uit. Hij trok het bovenlaken onder de sprei en de deken vandaan en rolde haar lichaam erin. Inmiddels had hij enige ervaring met dat soort dingen; hij was minder angstig en minder stuntelig. Het beven, dat hij niet kon verklaren, was helemaal opgehouden. Hij voelde zich erg kalm en gelaten. Hij moest dit doen. Voordat hij het eind van het laken om haar hoofd en gezicht wond, dwong hij zichzelf om te kijken. Haar wijdopen ogen deden hem aan die van Danila denken. Maar die van Danila waren jong en helder geweest en haar lichaam had warm aangevoeld. Deze ogen, vochtig, troebel, lagen in een nest van rimpels. En deze oude vrouw was ijskoud.
Ze was veel zwaarder dan Danila, en hij had veel tijd nodig om haar de trap op te sjouwen naar de bovenste verdieping. Het lichaam stootte tegen elke tree. Hij verwachtte dat hij weer pijn in zijn rug zou krijgen, maar dat gebeurde niet. Zodra het lichaam in zijn appartement was en hij iets te drinken had gehad, een vrij stevige gin, ging hij naar haar slaapkamer terug en bracht haar bed op orde. Hij liet het lijken alsof ze het nogal slordig had opgemaakt. Haar schoenen, die ze moest hebben uitgetrapt voordat ze ging liggen, zette hij in de kast bij de chaos die daar al heerste. Tegen mensen die naar haar informeerden, zou hij zeggen dat ze was weggegaan om te herstellen, en hij zou alles zo laten liggen als zij zou hebben gedaan wanneer ze echt was weggegaan.
Terwijl hij haar naar boven had gesleept, was hij bang geweest dat hij weer pijn in zijn rug zou krijgen, maar daar had hij helemaal geen last van. En op de een of andere manier wist hij dat de pijn niet terug zou komen, of het moest al met vertraging zijn, zoals de vorige keer. Op het proces van Timothy Evans had Reggie de rechter ervan overtuigd dat hij Evans’ vrouw niet kon hebben vermoord omdat hij haar met zijn slechte rug nooit had kunnen optillen. Ik zal niet bij een rechter in de buurt komen, zei Mix vastbesloten tegen zichzelf. Ik heb haar gedood om niet voor een rechter te hoeven verschijnen.
Hij ging naar beneden en haalde de grendels van de voordeur, voor het geval opoe Winthrop of opoe Fordyce erg vroeg in de morgen terugkwam. Ze zouden het vreemd vinden als de deur op de grendel zat. Niemand mocht denken dat er iets vreemds aan de hand was. Dit huis was ‘s nachts een afschuwelijke plaats. Zo’n plaats zou eigenlijk niet mogen bestaan, vond hij. Als je hier lang woonde, werd je gek. Je kreeg het gevoel dat het huis verschimmelde en langzaam wegrotte, dat het hout en de schilderijen en de oude tapijten geleidelijk uit elkaar vielen, uur na uur, minuut na minuut. Als je stilstond en luisterde, kon je het bijna horen, getik en gedrup, motten die knaagden, schilfers die vielen, splinters, roest en schimmel die in stof overging. Waarom had hij hier ooit willen wonen? Waarom had hij al dat geld uitgegeven om een klein gedeelte van het huis bewoonbaar te maken?
Toen hij naar de trap terugkeerde, zag hij Otto boven hem op de eerste overloop zitten. Had ze de kat gevoerd? Dat zou ze altijd doen voordat ze naar bed ging en ze zou het ook hebben gedaan voordat ze ‘s morgens wegging om aan die reis te beginnen die ze zou maken. Hij ging terug om te kijken, want misschien zou een van die twee oude vrouwen komen en het vreemd vinden dat het bakje van de kat leeg was. Misschien had Otto het opgegeten of misschien was er niets in het bakje gedaan. Mix maakte een blikje open en vulde het bakje.
‘Ik zou er vergif indoen als ik dat had,’ zei hij hardop.
Otto kwam de trap af. Mix probeerde hem te schoppen en de kat maakte een sprong en schraapte met zijn klauwen over Mix’ blote enkel. Mix gaf een schreeuw, greep naar zijn been en merkte dat zijn hand onder het bloed zat. Hij vloekte, tuurde in het halfduister of hij dat silhouet en die ogen ergens zag, maar Otto was verdwenen zonder het voer aan te raken.
Mix volgde hem en liet een spoor van bloeddruppels achter. Het maanlicht kwam overal binnen waar het een raam zonder gordijn of een spleet tussen deur en deurkozijn kon vinden. Het verspreidde lijnen en vlekken van wit licht. De ramen op de overloop lieten het binnen en het sijpelde door haar slaapkamerdeur, die hij op een kier had laten staan. Boven hem zag hij Otto de betegelde trap opgaan. Op de bovenste verdieping ging hij zonder aarzeling linksaf de gang op, door een groot vierkant van maanlicht. Toen Mix bovenkwam, was de kat nergens meer te zien. Als de geest van een heks was hij in het geestenrijk verdwenen. En daar durfde Mix hem niet te volgen.
Hij dacht erover om weer op zoek te gaan naar Gwendolens slaaptabletten, maar durfde dat niet. Zo’n angst was irrationeel, wist hij, net als die verschrikkelijke fantasie die hij had; dat hij te lang en te diep zou slapen en bij het moeizaam opendoen van zijn slaperige ogen de politie in het appartement zou zien. De voordeur was ingetrapt en opoe Fordyce pakte de bundel uit waarin zich Gwendolens lichaam bevond. Hij moest waakzaam blijven. Hij kon wel rusten, maar mocht niet slapen. Hij had de volgende morgen dingen te doen die niet konden wachten.
Queenie was uitgenodigd op een brunch van de familie Fordyce-Akwaa. Ze vond het bijzonder aardig van hen dat ze haar hadden gevraagd, want het gezelschap zou bestaan uit Olive, haar zus, haar nichtje Hazel en Hazels twee zoons met hun vrouwen en twee baby’s ; zij zou de enige buitenstaander zijn. Gwendolen was ook uitgenodigd, maar ze had geweigerd, zoals Olive – en dat was misschien de reden waarom ze haar had gevraagd – van tevoren had geweten.
Gwendolen was moeilijk. Iedereen die met haar in contact kwam, wist dat je rekening moest houden met haar leeftijd – ze was tien jaar ouder dan Queenie zelf – en het feit dat ze nooit getrouwd was geweest. Het was een bekend feit dat je egoïstisch werd als je zoveel jaren vrijgezel was. Queenie en Olive praatten vaak over Gwendolens onbeschoftheid en ‘tegendraadsheid’, maar ze waren het erover eens dat ze het maar moesten verdragen en dachten er niet over om hun vriendschap te beëindigen. Ze wilden ook beslist niet dat ze, zolang ze in haar huidige conditie verkeerde, meer dan een paar uur alleen werd gelaten. Queenie zou ‘s morgens naar St Blaise House gaan, terwijl Olive zou proberen later te komen, omdat ze eerst nog in beslag werd genomen door de brunch.
Negen uur was vroeg, maar daar was niets aan te doen. Ze had nog het een en ander te doen voordat ze naar Olive ging. Zo zat ze nog steeds met het moeilijke probleem wat ze zou aantrekken. De roze jurk of het nieuwe witte broekpak dat ze met veel geluk in haar maat had kunnen krijgen?
Gwendolen lag waarschijnlijk nog in bed. Queenie ging het huis binnen en riep ‘Joe-hoe’, zoals ze altijd deed, want ze wilde haar vriendin niet aan het schrikken maken. Ze keek eerst in de salon. De fles port stond nog op de tafel, evenals de twee glazen met opgedroogde rode bodempjes. In de keuken heerste de gebruikelijke chaos. Daar was niets ongewoons aan. Queenie had geweten dat de netheid die zij en Olive hadden gecreëerd niet van lange duur zou zijn. Otto’s etensbakje was half vol. Zonder precies te weten waarom vond Queenie het een opluchting dat Gwendolen de kracht had gehad om hem te voeren voordat ze naar bed ging.
Ze zou die trap op moeten gaan; daar was niets aan te doen. Waarschijnlijk twee keer, want Gwendolen zou vast wel een kop thee willen. Dat probleem kon ze oplossen door die thee nu meteen te zetten. De oude ketel, aan de buitenkant zwartgeblakerd en aan de binnenkant ongetwijfeld bedekt met een laag kalk, deed er een eeuwigheid over om aan de kook te komen. Eindelijk kon Queenie thee zetten, een kopje voor Gwendolen en een kopje voor haarzelf, rijkelijk voorzien van suiker voor extra energie. Ze zette de kopjes op een dienblad en ging naar boven.
Gwendolens bed was leeg, en de kamer ook. Het bed was opgemaakt, bepaald niet met ‘ziekenhuishoeken’, zoals Olive het wilde hebben, maar precies zoals je van Gwendolen zou verwachten. De gordijnen waren half dicht en de kamer was zo benauwd als altijd. Queenie kwam de kamer uit en een stem boven haar zei: ‘Hallo, daar.’
Zo was hij anders nooit, dacht ze. Waarom was hij zo vriendelijk? ‘Bent u dat, meneer Cellini? Goedemorgen. Weet u toevallig waar mevrouw Chawcer is?’
Hij kwam naar beneden. Ze vond dat hij er belabberd uitzag. Zijn ronde gezicht was ingevallen en hij had een klamme glans op zijn huid. Zijn buik puilde over zijn spijkerbroek en de veters van zijn sportschoenen waren los. ‘Ze is weggegaan,’ zei hij. ‘Om te herstellen, zei ze. Ergens in de buurt van Cambridge. Ze heeft daar vrienden.’
Voorzover Queenie wist, had Gwendolen geen andere vrienden dan Olive en haar. Toen herinnerde Gwendolen zich dat ze een brief uit Cambridge verwachtte – of was het Oxford geweest? – die brief die weg was geraakt, waarna ze Cellini bijna van diefstal had beschuldigd. Had Gwendolen een brief van die vrienden gekregen en daar niets over verteld aan haar en Olive? Dat was heel goed mogelijk. Het zou net iets voor haar zijn. Of misschien hadden die mensen uit Cambridge de vorige avond gebeld. Evengoed was het erg snel gegaan. En Gwendolen was nauwelijks fit genoeg geweest…
‘Wanneer is ze vertrokken?’
‘Dat moet om een uur of acht zijn geweest. Ik ging naar beneden om mijn post te halen en ze stond met haar bagage in de hal op een taxi te wachten.’
Queenie kon zich niet voorstellen dat Gwendolen een taxi belde, en nog minder dat ze een rekening bij een taxibedrijf had, maar wat wist zij ervan? Hoe zou ze zoiets weten?
‘Ze zal u wel hebben gevraagd de kat te voeren?’
‘Ja, en ik heb gezegd dat ik het zou doen.’
‘Weet u ook wanneer ze terugkomt?’
‘Dat heeft ze niet gezegd.’
‘Nou, dan heeft het geen zin dat ik hier blijf, meneer Cellini. Ik ga naar een brunch.’ Queenie was er trots op dat zij, een weduwe van weinig belang, was uitgenodigd op wat in feite de familiebijeenkomst van iemand anders was. ‘Die is georganiseerd door Olive en haar nichtje, mevrouw Akwaa.’
Hij keek haar aan. ‘Gaat Nerissa Nash daar ook heen?’
Die belachelijke man! Ze herinnerde zich de dingen die hij tegen Nerissa had gezegd op de dag dat Gwendolen thuiskwam uit het ziekenhuis. Hij had het blijkbaar lelijk te pakken, was helemaal verkikkerd, zoals wijlen haar man altijd zei. ‘Helaas voor ons is ze er niet bij.’ Queenie hield er niet van als een man een duidelijke voorkeur had voor een andere vrouw dan zij. Ondanks haar goede inborst schiep ze er een zeker kwaadaardig genoegen in om Cellini de kans te ontzeggen haar een liefdesboodschap voor Nerissa mee te geven. ‘Ze gaat om deze tijd van het jaar altijd een dagje uit met haar vader en dat doen ze vandaag. Het is een soort traditie.’
Ze ging naar beneden, en tot haar verbazing kwam hij achter haar aan. ‘Bent u hier met de auto?’ vroeg hij toen ze in de hal stonden.
‘Ik heb geen auto. Waarom vraagt u dat?’
‘Het geeft niet. Ik dacht dat u me misschien een lift zou kunnen geven naar de doe-het-zelfzaak aan de North Circular.’
Queenie, die het in het algemeen aan Olives scherpte ontbrak, vergat deze ene keer haar charme en zei, nogal scherp voor haar doen: ‘Het spijt me, maar ik moet u teleurstellen. U zult de bus moeten nemen.’ Bij de voordeur draaide ze zich om. ‘Olive en ik komen samen terug. We willen het naadje van de kous weten over die mysterieuze reis van Gwendolen.’