16
Nerissa herkende het meisje op de foto in de krant, Kayleigh gaf een schreeuw toen ze de foto zag en Abbas Reza probeerde haar te troosten door te zeggen dat Danila vast wel weer gezond en wel kwam opdagen. Shoshana las nooit kranten. De serveerster in het Kensington Park Hotel had haar misschien als Mix’ metgezel herkend, maar ze kreeg de foto niet te zien. Ze was naar Spanje gegaan om in een bar aan de Costa Blanca te gaan werken. Mix had er geen behoefte aan om de foto te zien. Voor hem was het genoeg om te weten dat er een of andere foto in de krant stond. De krant had de foto van een van Danila’s broers gekregen, die hem had gegeven toen zijn stiefvader niet thuis was.
Mix zat beneden in de salon en keek in de Gouden Gids, al had hij eigenlijk al een uur aan het werk moeten zijn. Er stonden zoveel boodschappen op zijn mobiele telefoon dat hij er een heleboel had gewist zonder ernaar te kijken. Het liefst zou hij al die houtwormspecialisten bellen om na te gaan welke er zou komen, maar het waren er tientallen, zo niet honderden. Hij had een aarzelende poging bij twee van die firma’s gedaan en die lieten hem wachten, op toetsen drukken, naar ingeblikte muziek luisteren, en toen gaf hij het maar op. Het enige wat hij kon doen was een dag vrij nemen, hier blijven en de man binnenlaten. Of beter gezegd, hem niet binnenlaten maar tegen hem zeggen dat zijn diensten niet meer nodig waren. Als dat mens van Fordyce of die andere met alle geweld wilde dat hij bleef, kwam het misschien tot een worsteling in de deuropening. Dat moest hij op de een of andere manier voorkomen.
Hij zou naar het hoofdkantoor moeten bellen om te zeggen dat hij ziek was. De dokter zou in de loop van de middag komen, en het was onzeker wanneer de houtwormman kwam. Die avond zou hij iets gaan drinken met Ed. Als hij niet bereid was geweest ouwe Chawcer haar thee te brengen, zou hij niets over die houtwormman hebben gehoord, en hij moest er niet aan denken wat er dan zou zijn gebeurd. Hij ging meteen terug naar de kamer waar Danila onder de vloerplanken lag. In deze extreme hitte was de stank nog erger, afschuwelijk, als dingen die lagen te rotten in een koelkast die iemand had uitgezet. Hij had zin om een raam te breken, dan kon er iets van die stank naar buiten, maar dat zou te veel lawaai maken. Hij zou er last mee krijgen.
Hij moest het lichaam zo gauw mogelijk verplaatsen. Zodra hij de houtwormman had weggestuurd en de dokter en die vrouwen weg waren, zou hij het verplaatsen en het al die tweeënvijftig treden naar beneden sjouwen. Voorlopig kon hij niet in zijn eigen appartement blijven; dan was hij te hoog in het huis, te ver van de deur verwijderd. Hij moest de deurbel horen als er mensen kwamen. Hij moest ergens zijn waar hij hen kon zien aankomen. Toen hij de betegelde trap halverwege af was, hoorde hij een sleutel omdraaien in het slot van de voordeur. Opoe Fordyce of opoe Winthrop. Het was Fordyce, die met de lange rode nagels. Hij hoorde haar langzaam onder hem de trap op stampen en ze kwamen elkaar voor de deur van ouwe Chawcers slaapkamer tegen.
‘Goedemorgen. Hoe gaat het met u?’
‘Goed,’ loog Mix.
‘Hebt u de kat te eten gegeven?’
‘Ik?’
‘Ja, u,’ zei Olive Fordyce. ‘Er is hier verder toch niemand? Geeft u het arme dier meteen wat te eten.’ Ze ging ouwe Chawcers slaapkamer in.
Ze praat tegen mij alsof ik haar dienstknecht ben, dacht Mix. Waarom gaf ze die rotkat zelf niet te vreten? Hij was een beetje bang voor Otto, die hem met een bijna menselijke blik vol walging aankeek, maar hij ging toch naar de keuken en zocht naar blikjes kattenvoer. Omdat zijn moeder even rommelig geweest was als Chawcer (daarom was hij zelf zo uiterst netjes), wist hij wel zo ongeveer waar hij moest zoeken. Achter in een kast vol uitlopende aardappelen en uien met groene scheuten vond hij een blik met de afbeelding van een kat die zijn poten waste. Hij deed de helft op een schoteltje en liet dat op de vloer staan, naast een grote plastic zak met schimmelende broodrestanten.
Het maakte eigenlijk niet uit wanneer de dokter kwam, en ook niet of hij kwam, alleen zou Chawcer wanneer hij er was niet uit bed kunnen komen om rond te lopen. De bezoeker om wie het draaide, was de houtwormman. Mix schoof een stoel met versleten bruine corduroy tot dicht bij het raam aan de voorkant. Daar kon hij zitten en de straat in het oog houden. Hij had zijn mobiele telefoon boven laten liggen. Dat was niet erg; als het moest, kon hij haar telefoon gebruiken. Op die stoel trof Olive Fordyce hem een halfuur later aan.
‘Ik geloof niet dat Gwen vooruitgaat. Die hoest klinkt als pleuritis. Stel je voor, met deze hitte. Wat doet u hier?’
Mix gaf geen antwoord. ‘Hoe heet die firma die ze voor de houtworm laat komen?’
‘Waarom vraagt u dat aan mij? Hoe moet ik dat weten? Vraagt u het aan haar.’
‘Ze is het vergeten.’
Olive ging zitten. Voor een verplegende engel die trappen moest klimmen, droeg ze uiterst ongeschikte schoenen, rood, spits en met hakken van vijf centimeter hoog. Ook zonder te kijken kon ze voelen dat haar enkels opzwollen. ‘Ze wilde dat ik in die kamer ging kijken om te zien wat ik ervan dacht. Ze zegt dat daar een rare lucht hangt.’
Als hij niet op de stoel had gezeten, zou Mix misschien zijn omgevallen, dacht hij. Zijn hoofd duizelde. Hij kon nog uitbrengen: ‘Daar zullen die houtwormmensen iets aan doen.’
‘Nou, ik moet zeggen dat ik nu liever niet naar boven wil gaan. Ik heb al genoeg last van mijn arme voeten. Dat heb ik altijd als het zo warm is. Gwen zou een traplift moeten nemen.’
Daar kon hij niets op zeggen. Ze stond op, hield zichzelf met enige moeite in evenwicht. ‘U bent hier toch als de dokter komt?’
Mix wilde iets onbeschofts tegen haar roepen, maar herinnerde zich toen dat deze vrouw Nerissa’s oudtante moest zijn, hoe onwaarschijnlijk dat ook leek. ‘Ja, ik denk het wel,’ zei hij.
Vol minachting zag hij haar door de straat strompelen. Die oude vrouwen moesten eens weten hoe ze eruitzagen! Zo te horen kwam zij vandaag niet meer terug, en die andere ook niet, en dat was gunstig voor hem. Hij zou het huis onder controle hebben; hij zou bepalen wie er kwamen en gingen. De houtwormman zou niet met geweld binnendringen en de dokter zou niet naar boven willen gaan om uit te zoeken waar de stank vandaan kwam. Hou dat in gedachten, zei hij tegen zichzelf, hou dat in gedachten. Het is alleen maar een kwestie van wachten.
Het telefoontje kwam toen Nerissa net op de taxi wachtte die haar naar de opnamen in het Dorchester Hotel zou brengen. Ze had al bijna de hoop opgegeven dat ze iets van hem zou horen. Als een man die je ontmoet (of opnieuw ontmoet) je niet binnen achtenveertig uur belt, is de kans groot dat hij helemaal niet meer belt. Maar zijn uitnodiging was zo anders dan alle uitnodigingen die ze ooit had gehad dat ze zich even afvroeg of het een grap was.
‘Mijn ouders en die van jou en je broer Andrew en zijn vrouw komen zaterdag bij me eten en ik vroeg me af of jij ook zou willen komen.’
Ze kon hem niet vragen of hij het serieus meende. De verleiding om nee te zeggen was erg groot, maar daar stond tegenover dat ze hem erg graag wilde ontmoeten, erg graag bij hem wilde zijn, al waren er nog zes anderen bij. Ze mocht zijn ouders graag en zij en Andrew hadden altijd een nauwe band gehad. Hij was drie jaar ouder, maar in leeftijd het dichtst bij haar.
‘Nerissa?’ zei Darel.
Ze sprak haperend. ‘Ja, dank je. Dat… dat zou ik leuk vinden.’
Hij gaf haar het adres, kilometers van haar vandaan in de Docklands, ergens in de buurt van Old Crane Stairs. Het dichtstbijzijnde metrostation was Wapping aan de East London Line.
‘Ik denk dat ik met de auto kom,’ zei Nerissa. ‘Sorry, ik moet gaan, mijn taxi is gekomen.’
Wat stelde hij zich voor, dacht ze toen ze in haar taxi stapte. Was hij gewoon erg ouderwets of durfde hij niet met haar alleen te zijn? Hij was toch geen homo? Haar hart sloeg erg langzaam, maar bonkte tegelijk. Nee, dat kon hij niet zijn. Sheila Jones had over een vriendin gesproken die hij had gehad. Ze dacht na. Misschien wilde hij haar alleen maar op de proef stellen, misschien wilde hij nagaan of hij haar altijd goed had ingeschat of dat ze echt anders was dan hij had gedacht, zoals hij had gezegd.
Omdat Shoshana een cliënt bij zich had, stond Kayleigh de politie te woord, al had ze hun waarschijnlijk al alles verteld wat ze wist. Op die vrijdag had Danila zoals gewoonlijk in de fitnessclub gewerkt, Kayleigh zelf had haar om halfvier nog door de telefoon gesproken, een halfuur voordat ze het van het Bosnische meisje zou overnemen. Bij het aflossen had ze haar nog even gesproken en toen was Danila naar haar huis in Oxford Gardens vertrokken. Van de andere huurders in het huis had één, een man op de tweede verdieping, haar om ongeveer halfvijf zien thuiskomen. Hij had in de hal gestaan om zijn brieven tussen de rest van de post vandaan te halen. Danila had hem gedag gezegd en was naar haar kamer op de eerste verdieping gegaan. Abbas Reza had haar niet gezien, al geloofde hij wel dat hij haar om ongeveer tien voor acht die avond het huis had horen uitgaan. Als ze een vriendje had, wist hij daar niets van, en Kayleigh ook niet. Niemand had haar daarna gezien.
Als ze dood was, dacht de politie, zou haar lichaam inmiddels wel gevonden zijn. Ze dachten aan een geheime minnaar. Maar waarom zou ze een minnaar geheimhouden? Ze had geen enkele reden om zich te schamen of zich zelfs maar discreet te gedragen. De enige aanwijzing, en die was nog erg zwak ook, kwam van de huurder op de tweede verdieping, een man van Chinese afkomst, Tony Li, die Danila en een man voor haar kamer met elkaar had horen praten. Dat was op een avond geweest, ongeveer drie weken voordat ze verdween. Hij had de man niet gezien, alleen zijn stem gehoord, zij het niet de woorden.
De tijd gaat nooit zo langzaam voorbij als wanneer je wacht zonder dat je iets te doen hebt, zonder afleiding, zonder iets te lezen of iets om naar te luisteren of te kijken. Mix ging naar boven om Misdaden uit de jaren veertig te halen. Op de een of andere manier wilde hij tegenwoordig alleen nog maar boeken over Reggie lezen, geen tijdschriften, geen kranten. Zeker geen kranten. Toen hij weer beneden kwam, hoorde hij ouwe Chawcer haar longen ophoesten. Otto was in de hal en waste zijn kop nadat hij het voedsel had gegeten dat Mix voor hem had neergezet. Hij gedroeg zich alsof er niemand anders bij was. Of misschien vond hij dit menselijk manspersoon te onbeduidend om zich bij zijn schoonmaakbezigheden iets van hem aan te trekken.
Er scheen niets nieuws in het boek te staan, niets wat hij niet al eens ergens anders had gelezen. Hij wist alles van Beresford Brown, een zwarte Caraïbische immigrant die op 10 Rillington Place was komen wonen en twee lichamen in een nis vond toen hij een scheidingswand in de keuken sloopte. Toen was Reggie al ver weg, zij het niet ver genoeg om aan zijn uiteindelijke arrestatie te ontkomen. Dat alles was Mix bekend, maar hij las de versie van deze auteur toch met belangstelling, en hij was vooral geïnteresseerd in bijzonderheden over het rottingsproces van lijken. Het was december geweest, en koud. Vijftig jaar geleden, dus in de tijd voor het broeikaseffect, zou het zelfs in maart ijskoud zijn geweest, en in augustus… Het was zijn pech dat het vandaag volgens de televisie warmer was dan in Spanje, net zo warm als in Dubai.
Hij had ongeveer vijftien bladzijden gelezen – het hoofdstuk over Reggie telde er maar tweeëntwintig – toen de telefoon ging. Moest hij opnemen of niet? Misschien maar beter van wel. Dan had hij iets te doen. Een mannenstem zei: ‘Is mevrouw Chawcer daar?’ Hij klonk erg bejaard.
‘Ze kan momenteel niet aan de telefoon komen,’ zei Mix, en hij voegde er vlug aan toe: ‘U bent toevallig niet van het houtwormbedrijf?’
‘Nee, mijn naam is Stephen Reeves, dokter Reeves.’
Dat was niet de dokter die later werd verwacht, maar de man aan wie ouwe Chawcer die brieven had geschreven. ‘O ja?’ zei Mix.
‘Wilt u een boodschap aan haar doorgeven? Wilt u zeggen dat ik de volgende keer dat ik in Londen ben graag bij haar op bezoek zou willen komen?’
Hij gaf een telefoonnummer op. Mix zei dat hij het zou noteren, maar deed het niet. Hij had geen pen en papier bij de hand. Waarschijnlijk wist ze het nummer; dat moest wel. ‘Ik zal het tegen haar zeggen,’ zei hij.
Hij pakte het boek weer op en wachtte. De illustraties joegen hem angst aan, maar hij moest er toch naar kijken. De lichamen zagen er zo vies uit, als vuile bundels vodden in plaats van echte dode mensen. Ethel Christie lag onder de vloerplanken voor de haard in de voorkamer. Zou Danila er zo uitzien als hij de planken weghaalde? Zou iemand anders ze weghalen? Zijn gedachten over geesten, al die eerdere angsten, leken hem absurd en kinderlijk nu hij een echt gevaar te duchten had. Volgens het bijschrift van een andere foto was een bot uit Ruth Fuersts been in de grond geslagen om een hekpaal te stutten. Hij vond Reggies gevoelloosheid fascinerend. Niet veel mensen zouden het lef hebben om een onderdeel van een dode voor zoiets te gebruiken. Hij zou daaraan denken als hij zich van Danila’s lichaam ontdeed, en het zou hem kracht geven. Hij zou aan Reggies lef en onverstoorbaarheid denken.
Inmiddels begon hij honger te krijgen, maar hij had geen zin om iets uit ouwe Chawcers keuken te halen. Hij rende de trap op, de eerste anderhalve verdieping met twee treden tegelijk. Daarna was hij zo buiten adem dat hij op een van de treden moest gaan zitten. Hij wankelde de rest naar boven en ging zijn appartement binnen, waar hij zijn telefoon hoorde overgaan. Hij bleef staan en vroeg zich af of hij moest opnemen. De houtwormmensen zouden hem niet bellen, en de dokter zou dat ook niet doen. Hij kon maar beter niet opnemen. Hij maakte twee primitieve sandwiches door plakken voorgesneden kaas tussen plakken voorgesneden brood te leggen, vond een zakje chips en een mueslireep en ging naar zijn post bij het raam terug.
De twee vrouwen kwamen tegelijk. Mix zag een van hen uit een auto met een artsenteken op de voorruit stappen en de andere uit een busje met een houtnerfpatroon en de naam woodrid in goudkleurige letters. Hij wist dat veel mensen het seksistisch van hem zouden vinden, maar hij had van geen van beiden verwacht dat het een vrouw zou zijn. De dokter was de eerste die bij de deur kwam, een paar passen voor de vrouw uit het busje. Ze keurde Mix nauwelijks een blik waardig en sprak hem bruusk toe.
‘Waar is ze?’
‘In haar slaapkamer,’ zei hij net zo bruusk.
‘En waar is dat?’
‘Eerste verdieping. Eerste deur links.’
De dokter was hem voorbij en de houtwormvrouw had al een voet over de drempel gezet.
‘Het blijkt dat we u toch niet nodig hebben,’ zei Mix.
‘Wat?’ Ze zag er goed uit en droeg een bruin uniform met een w op de borstzak.
‘We hebben u niet nodig. Ze is ziek. Mevrouw Chawcer, bedoel ik. Ze ligt ziek in bed. Ze kan u niet te woord staan.’
De vrouw ging weer naar buiten maar maakte geen aanstalten om weg te gaan. ‘Ik kan toch wel even kijken. Meer hoef ik in eerste instantie toch niet te doen. Kijken hoe erg de plaag is.’
‘Er is geen plaag.’ Mix schreeuwde nu bijna. ‘Dat zei ik toch? Ze heeft u niet nodig. Vandaag niet. Ze is ziek. Komt u volgende week maar terug.’
Ze zei dat ze dat niet wilde, niet als ze op die manier werd toegesproken, maar Mix gooide de deur in haar gezicht dicht. Daarna keek hij niet meer uit het raam totdat hij het busje hoorde starten, en toen hij weer naar buiten keek, zag hij opoe Winthrop over het pad komen waggelen met tassen vol boodschappen.
Ze kon zelf wel binnenkomen; hij ging niet opendoen. En als ze spullen meebracht die voor het middageten van ouwe Chawcer bestemd waren, kon ze daar ook voor zorgen. Hij wist niet of Queenie Winthrop vermoedde dat hij in de salon was, maar ze stak haar hoofd om de deur. Blijkbaar was ze onaangenaam verrast.
‘Wat doet u hier?’
‘Ik heb de dokter binnengelaten.’
‘O ja, ik zag haar auto. Het lijkt me een erg aardige vrouw.’
Mix gaf geen antwoord. Het was hem plotseling te binnen geschoten dat hij vergeten was het hoofdkantoor te bellen. ‘Ik ga nu naar mijn eigen appartement,’ zei hij. ‘Ik heb de kat te eten gegeven.’
Zou ze ouwe Chawcers slaapkamer binnengaan terwijl de dokter daar was? Zelfs wanneer ze dat deed, en zelfs nu de houtwormvrouw weer was verdwenen, was het veel te riskant om te proberen het lichaam al die trappen af te dragen. Dat kon hij alleen ‘s nachts doen. Hij zou graag de tuin ingaan om daar wat rond te kijken, de beste plek voor een graf te vinden, te kijken of er een schuurtje of zoiets was waar het lichaam in kon liggen terwijl hij aan het graven was. Omdat er daken en erkers naar buiten staken, kon hij vanuit zijn appartement het einde van de tuin niet zien.
Hij kon het hoofdkantoor bellen terwijl ze allemaal in die slaapkamer waren; dan was dat ook weer achter de rug. Later kon hij proberen naar buiten te gaan. De receptioniste die opnam, wachtte niet tot hij zei wie hij wilde spreken.
‘Jack wil nú met je spreken.’ Jack was meneer Fleisch, de afdelingschef. ‘Hij wilde vanmorgen vroeg meteen al met je spreken. Ik verbind je door.’
Mix kreeg nauwelijks de kans er een woord tussen te krijgen. ‘Ben je ziek? Je moet wel erg ziek zijn geweest, want je bent op vier adressen niet komen opdagen en hebt niet gereageerd op zeven dringende telefoontjes en drie sms -berichten. Half West-Londen is naar je op jacht. Is het geestelijk of lichamelijk? Zeker geestelijk, hè? Daarom heb je er niks aan dat je naar de dokter bent gestuurd. Jij zit in de shit, kerel.’
‘Wat kan ik zeggen? Misschien ís het geestelijk. Misschien is het een depressie. Ik moet eruit loskomen. Dat weet ik.’
‘In één keer goed. Maar terwijl je daarmee bezig bent, wil meneer Pearson je morgenvroeg meteen spreken.’
‘Ik zal er zijn,’ zei Mix.
‘Dat is je geraden.’
De zaak moest er wel slecht voorstaan, als hij door de directeur op het matje werd geroepen. Ontslag, of hooguit een laatste kans. Ach, wat kon het hem ook schelen? Hij had nu andere dingen aan zijn hoofd. Als hij na het vallen van de duisternis het lichaam onder de vloer vandaan haalde en naar de tuin bracht, zou het hem nooit lukken in één nacht een diep graf te graven en haar daarin te leggen. In elk geval zou hij de volgende morgen niets waard zijn. Hij was weer in de kamer geweest waar ze lag, misselijk van de nog erger geworden stank maar met het plan om de vloerplank nu op te lichten, maar toen had hij Queenie Winthrop op de eerste verdieping met haar harde, schelle stem naar hem horen roepen.
‘Meneer Cellini, meneer Cellini, bent u daar? Kunt u me horen? Kunt u even naar beneden komen?’
Hij moest wel, anders kwam ze naar boven. Je rook de stank nu ook al boven aan de trap. ‘Goed, ik kom eraan.’
Hij deed de deur dicht en ging de betegelde trap en de daaropvolgende trap af. Opoe Winthrop keek hem opgewonden aan. ‘Gwendolen heeft longontsteking. Ik kan niet zeggen dat ik verbaasd ben. Dokter Smithers is beneden. Zij belt een ambulance om haar naar het ziekenhuis te brengen.’
Mix’ hart maakte een sprongetje. Ze ging weg! Hij zou alleen in het huis zijn, misschien wel een week. Hij moest het vragen.
‘Voor hoe lang?’
‘Dat weet de dokter niet. Zeker een paar dagen.’ Ze sprak hem toe alsof hij een kind van veertien was. ‘Als zij weg is, bent u verantwoordelijk voor het huis. We vertrouwen op u. Stelt u ons niet teleur.’