19
De pijn in zijn rug hield Mix wakker. Als hij niet zo bang voor Christies geest was geweest, zou hij naar de badkamer van ouwe Chawcer zijn gegaan om te kijken of ze slaaptabletten had. Dat moest wel, dat hadden die oude vrouwen altijd. Maar het idee dat hij zijn voordeur zou opendoen en dat scherpe maar nietszeggende gezicht zou zien, die ogen die hem door die brillenglazen aanstaarden, weerhield hem daarvan. In plaats daarvan nam hij pijnstillers, die van vijfhonderd milligram waarvan de apotheker zei dat het de sterkste waren die je zonder recept kon krijgen. Ze waren niet sterk genoeg en de brandende, stekende pijn hield aan. Hij had voor het laatst zo’n pijn gehad toen Javy hem in elkaar had geslagen na wat hij zei dat hij met Shannon had proberen te doen.
Om vijf uur ‘s morgens, na een kop koffie en een beetje toast, dwong hij zich om verder te gaan. Het begon licht te worden, de lucht was rood en grijs van de zonsopgang. Niets was zo erg, had hij ontdekt, als weten dat je iets moet doen, je hebt geen keus, je moet jezelf dwingen om het te doen. Ze zouden ouwe Chawcer toch niet voor de middag naar huis brengen? Nou, als ze dat deden, kwamen ze er niet in. Hij wist al dat hij fysiek niet in staat was om een graf van twee meter diep te graven, dieper dan hij zelf lang was. Dat was onmogelijk. Ruim een meter zou genoeg moeten zijn.
De ganzen hadden ‘s nachts hun bek gehouden, maar nu de Aziatische man met de tulband en de kemelsharen ochtendjas hun deurtje openmaakte, kwamen ze gakkend naar buiten. Mix had ergens gezien of gelezen dat ganzen goede wakers waren. Hij wilde niet dat ze naar hem keken. Otto was nergens te bekennen. Mix groef door. Hij accepteerde de pijn, hij wist dat hij dat moest, maar vroeg zich toch van tijd tot tijd af of hij zichzelf blijvend rugletsel toebracht. Misschien maakte hij zichzelf wel voor het leven invalide. Opnieuw vroeg hij zich af hoe Reggie het had gedaan, hoe die zo kalm en evenwichtig was gebleven wanneer hij verrast werd door mensen die opdoken, door vragenstellers, door zijn eigen vrouw. Misschien was hij gek en ben ik dat niet, dacht Mix. Of misschien ben ik gek en was hij het niet, misschien was hij een moedige, sterke man. Toen het bijna tien uur was, tilde hij de laatste schopvol aarde uit de kuil en ging op de koude, vochtige, keiharde grond zitten uitrusten.
‘Ik wil naar huis,’ zei Gwendolen. ‘Nu.’
‘Nou, ik kan wel een taxi voor je bellen.’
Queenie Winthrop had van de hoofdzuster gehoord dat Gwendolen om vier uur die middag met een ambulance naar huis zou worden gebracht. ‘Op zijn vroegst.’
‘Taxi’s zijn schreeuwend duur,’ zei Gwendolen. ‘En in het weekend kosten ze extra.’
‘Ik betaal wel.’
Gwendolen liet het humorloze lachje horen dat zo karakteristiek voor haar was maar dat niemand de afgelopen paar dagen had gehoord. ‘Ik heb nooit liefdadigheid van iemand aangenomen en daar ga ik nu niet mee beginnen. Je kent vast wel iemand met een auto.’
‘Olive reed vroeger, maar ze heeft haar rijbewijs laten verlopen.’
‘Ja, erg handig. En dat nichtje van haar, die met die Afrikaanse naam?’
‘O, ik kan het haar niet vragen, Gwendolen.’
‘Waarom niet? Ze kan alleen maar nee zeggen, maar dat zou wel erg onbeleefd van haar zijn.’
Hazel Akwaa en haar dochter zaten koffie te drinken in Hazels huis in Acton. Of beter gezegd, Hazel dronk koffie en Nerissa dronk mineraalwater met ijs en een schijfje citroen. Voordat de telefoon ging, hadden ze gepraat over de kleren die Hazel zou dragen op het diner bij Darel Jones thuis. Nerissa had aangeboden haar het enige kledingstuk uit haar bezit te lenen waar haar moeder in kon, een zware zijden kaftan met borduurwerk.
‘Gwendolen Chawcer uit het ziekenhuis halen?’ hoorde Nerissa haar moeder zeggen. ‘Dat kan ik niet voor het eind van de middag. Mijn man heeft de auto.’
‘Zeg maar dat ik zal rijden,’ zei Nerissa.
En dus gingen ze samen naar Paddington. Ze hadden de kaftan van Campden Hill Square gehaald en die hing nu in een kledinghoes boven de achterbank. Zelfs Gwendolen kon mild worden als ze met echte goedheid werd geconfronteerd, en toen ze besefte wat er werd gedaan om haar een langer dan noodzakelijk verblijf in het ziekenhuis te besparen, was ze Nerissa erg dankbaar. Bij wijze van uitzondering zei ze niets over Nerissa’s strakke spijkerbroek, de kleur en lengte van haar nagels, het decolleté van haar shirt en de hoogte van haar hakken, maar ze glimlachte en zei dat het erg attent van Nerissa was om haar zaterdagmorgen op te offeren aan ‘het transport van een oud ding als ik’.
Ze kwamen om precies twaalf uur bij St Blaise House aan. Queenie Winthrop, die niet was uitgenodigd om met hen mee te komen maar dat toch had gedaan, had haar gedurende de hele rit een verontwaardigd verslag uitgebracht van haar pogingen om in het huis te komen, waar ze de laatste voorbereidingen had willen treffen voor de terugkeer van de eigenares.
‘Ik had natuurlijk een sleutel. Maar hoe vreemd het ook lijkt, de voordeur zat op de grendel en ik kon er niet in. Ja, op de grendel. Dat is toch niet te geloven? Misschien was meneer Cellini bang omdat hij alleen in het huis was. Ik weet niet waarom, maar de deur was boven en beneden vergrendeld. Ik belde en belde en sloeg op de deur en klepperde met de brievenbus. Toen het allemaal vergeefs was, keek ik op en zag hem nog net wegduiken. En voor welk raam denk je dat hij stond, Gwendolen? Het raam aan de straatkant in het midden van de eerste verdieping. Het raam van jouw slaapkamer. Ik ben er bijna zeker van. Wat vind je daarvan?’
‘Ik zou er iets van vinden als je er helemáál zeker van was. Maar dat ben je niet, hè?’
Queenie zei daar niets op. Gwendolen kon soms zo irritant zijn. Met een ijzig, gekwetst gezicht hielp ze haar de auto uit, maar ze was niet verbaasd toen Gwendolen haar arm losschudde toen ze naar de voordeur liepen. Toen stak ze haar sleutel in het slot. Hoewel ze een beetje smalend op Queenies verhaal over Mix Cellini’s gedrag had gereageerd, had ze min of meer verwacht dat ze haar huis niet in zou kunnen. Terwijl ze de sleutel omdraaide, dacht ze aan de bijtende scheldwoorden die ze op hem af zou vuren, met als hoogtepunt de mededeling dat hij het appartement uit moest. Maar de deur ging gemakkelijk open.
Ze gingen allemaal naar binnen en trokken hun jassen uit. Toen ze door de hal naar de deur van de salon liepen, kwam Mix net uit de richting van de keuken. Hij schrok toen hij hen zo vroeg zag, en was tegelijk erg blij en erg geschokt toen hij Nerissa zag, al had hij zijn taak een halfuur geleden volbracht en was hij alleen nog even naar de tuin geweest om te kijken of hij geen sporen had achtergelaten. Zodra hij Nerissa zag, bleef hij abrupt voor Gwendolen staan. Als zij er niet was geweest, zou hij het gezelschap plichtmatig hebben begroet om vervolgens naar boven te gaan, met zijn hand tegen zijn pijnlijke rug.
Hij wilde de anderen negeren en de meest gracieuze woorden uitspreken die hij voor Nerissa kon bedenken, maar Gwendolen sprak hem aan.
‘Wat deed u in mijn keuken?’
Mix had al sinds zijn vroegste kinderjaren gebruikgemaakt van leugens en uitvluchten om zich moeilijkheden te besparen, en hij had altijd een of andere smoes paraat. ‘Ik wist dat u vandaag thuis zou komen. Ik wilde een kop thee voor u zetten en heb even gekeken waar de ketel en de kopjes stonden.’
‘Erg attent van u,’ zei Gwendolen, die hem niet geloofde. ‘Een van mijn vriendinnen doet dat wel.’
Daarmee stuurde ze Mix weg; dat begreep hij meteen. Maar hij moest iets tegen Nerissa zeggen voordat hij weer naar boven ging. Ze keek hem met een vaag glimlachje aan. ‘Dat was een prachtige foto van u in de Standard van gisteravond, mevrouw Nash,’ zei hij. ‘U hebt er zeker geen exemplaar van dat u voor mij kunt signeren?’
‘Het was een persfoto,’ zei ze, en haar stem klonk zachter dan tevoren. ‘Die maken ze gewoon. Ze geven je geen exemplaar.’
‘Jammer.’ Mix was vastbesloten zijn zegje te doen voordat hij van haar wegging. Hij had de woorden met het oog op zo’n gelegenheid in zijn hoofd gerepeteerd. ‘Mevrouw Nash, u bent de mooiste vrouw die ik ooit heb gezien. U bent van dichtbij net zo mooi als van ver weg.’ Hij bracht zijn gezicht dicht bij het hare. ‘Mooier,’ zei hij, en toen liep hij wankelend naar boven. Hij wilde niet laten zien hoeveel pijn hij had.
Gwendolen had geen zin om naar dat alles te luisteren. Ze was naar de salon gegaan, begeleid maar niet meer fysiek ondersteund door Queenie Winthrop. Hazel Akwaa was woedend. Ze wilde achter Mix aan rennen en hem de les lezen, maar Nerissa pakte haar arm vast en zei: ‘Nee, mam, niet doen. Laat nou maar.’
‘Hoe durft hij zulke dingen tegen je te zeggen?’ Hazel sprak zo luid dat Mix, die inmiddels op de eerste verdieping was, het kon horen.
‘Ik ben niet de koningin, moeder. Hij hoeft niet om toestemming te vragen. Wat stom van me dat ik niet besefte dat hij hier woont. Ik bedoel, ik weet dat we hem toen buiten hebben ontmoet, maar ik heb er nooit bij stilgestaan dat hij in dit huis woont.’
‘Het spijt me dat je dat alles onder mijn dak hebt moeten ondergaan,’ zei Gwendolen toen ze de salon binnengingen. Ze sprak niet meer zo vriendelijk tegen Nerissa, die ze medeschuldig achtte aan Mix’ uitbarsting.
Nu ze thuis was, wilde ze dat al die mensen weggingen. Op een ongeduldige manier bedankte ze Nerissa omdat die haar uit het ziekenhuis had gehaald, maar er was geen enkele reden waarom ze langer zou blijven. Ze had haar voorgeschreven medicijnen en vitaminen, ze had geen honger meer en wilde nu vooral op de bank liggen en de post openmaken die Queenie uit de hal naar binnen had gebracht. Er zat vast wel een brief van Stephen Reeves bij. Ze was erg moe en wilde hem lezen voordat ze door slaap werd overmand. Het was Nerissa die zag hoe moe ze was en haar moeder en Queenie wegleidde. Queenie riep nog over haar schouder dat Gwendolen gauw in de keuken moest gaan kijken, want daar hadden Olive en zij grote schoonmaak gehouden.
Voordat Gwendolen haar post doornam, bedacht ze dat dit de datum was waarop Stephen Reeves voor het eerst naar het huis was gekomen om haar moeder te behandelen. Hij was naar beneden gekomen en had gezegd: ‘Het is triest dat oude mensen zo achteruitgaan.’
Ze had hem op de thee uitgenodigd, en omdat hij er hongerig uitzag, had ze hem ook haar zelfgebakken koekjes van die dag aangeboden.
De complimenten die Mix haar had gemaakt en de nabijheid van zijn gezicht, zo vlak voor het hare, hadden Nerissa meer van streek gemaakt dan ze liet blijken. Ze had zich tot het uiterste beheerst, want ze had geen moeilijkheden willen veroorzaken op het moment dat die arme mevrouw Chawcer uit het ziekenhuis naar huis kwam, maar zodra ze haar moeder en mevrouw Winthrop naar huis had gebracht en in haar eigen huis was, begon ze te huilen. Ze kon wel tegen zichzelf zeggen dat de man alleen maar had gezegd dat ze mooi was en alleen maar een beetje dichter bij haar was gekomen dan haar lief was, maar dat had geen effect en leidde alleen maar tot nog meer tranen.
Het deed haar goed om te huilen. Dat was heilzamer dan dat ze probeerde zich te beheersen, en ze was nog zo jong dat ze niet bang was dat er sporen op haar gezicht zouden achterblijven. Ze belde naar haar schoonheidssalon om een afspraak te maken voor haar kapsel, een gezichtsmassage en een manicure. Toen ze op het punt stond het huis te verlaten, dacht ze weer aan hem en keek ze door het raam om te zien of de blauwe auto in de straat stond. Ze kende het nummer uit haar hoofd, had dat nooit hoeven te noteren, maar hij was nergens te bekennen. Toch liep ze nerveus naar haar auto. Ze bleef zich slecht op haar gemak voelen, tot ze in de schoonheidssalon was en haar haar gewassen werd. Terwijl het warme water langs haar hoofd liep, moest ze steeds weer aan die man denken. Wat wilde hij van haar? Dat ze met hem uitging?
Ze zei tegen zichzelf dat ze niet zo elitair moest denken; ze was er bijna zeker van dat ze dat moeilijke woord goed had. Ze moest geen snob zijn. Ze was wel de laatste die het recht had om een snob te zijn; haar familie stelde niet veel voor, al beweerde oma dat ze de kleindochter van een stamhoofd was. Hij – ze besefte dat ze zijn naam niet kende – was waarschijnlijk beter opgeleid dan zij en had een echte baan. Hij had haar geen kwaad gedaan, dus waarom was ze dan zo bang voor hem? Een man had haar eens verteld dat ze de intuïtieve kracht van een echte vrouw bezat, en misschien was dat ook zo, want ze voelde iets erg lelijks aan hem, iets slechts. Dat gevoel had ze vooral gehad toen hij zijn gezicht dicht bij het hare bracht. Zijn ogen hadden dood geleken, zijn gezicht volstrekt uitdrukkingsloos, en dat terwijl hij zei dat hij haar zo mooi vond. Kon ze maar een manier bedenken om van hem af te komen, om ervoor te zorgen dat hij nooit meer bij haar in de buurt kwam.
Nico kwam met zijn droger en borstel naar haar toe. Ze keek met haar glorieuze, adembenemende glimlach naar hem om.
Mix zat in zijn appartement in De buitengewone moordenaar te lezen. Hij kwam al gauw bij een illustratie, een foto van Christies gezicht, en moest toen meteen aan de geest denken. Hij legde het boek weg. Voordat hij begon te lezen, had hij Nerissa – wat was ze aardig geweest, wat vriendelijk en charmant – met opoe Winthrop en dat oude kreng van een moeder horen vertrekken. Hoe kon zo’n vrouw zo’n geweldige dochter hebben? Het was onvoorstelbaar. Zoals ze over hem had gesproken toen hij naar boven ging! Zodra Nerissa en hij met elkaar omgingen, of beter nog, zodra ze getrouwd waren, zou hij wraak nemen. Hij zou ervoor zorgen dat zijn vrouw haar moeder de toegang tot haar huis ontzegde. En ze zouden trouwen. Daar was hij nu zeker van. Hij had zijn gezicht dicht genoeg bij het hare gebracht om haar te kussen en ze was niet teruggedeinsd. Ze vond het prettig om te horen dat ze mooi was, natuurlijk vond ze dat. De volgende dag zou hij lopend naar haar huis gaan en buiten op haar wachten. Kon hij maar zingen, dan zou hij haar een serenade brengen.
Mix wist dat hij veel meer zelfvertrouwen had gekregen sinds hij zich zo succesvol van het lichaam van dat meisje had ontdaan. Het was of hij, nu hij die grote moeilijkheid had overwonnen, alles aankon. Natuurlijk was het geen moord met voorbedachten rade geweest, het was geen moord en zelfs geen doodslag, maar ‘dood door schuld’. Zo noemden ze het als ze beseften dat je er niets aan kon doen. Maar als het moest, zou hij opnieuw iemand doden. Zoveel stelde dat niet voor. Hij wist dat hij de komende nacht erg goed moest slapen. Zijn problemen waren voorbij, en achteraf vroeg hij zich af waarom ze zo groot hadden geleken. Híj had ze overwonnen, híj had ermee afgerekend en ze waren helemaal verdwenen.
Hij had minder last van zijn rug. Hij had nog twee ibuprofens genomen en het had ook geholpen dat hij op de bank was gaan liggen. En wat de geest betrof, die kwam hier nooit binnen. Als hij niet meer in die gangen zou kijken of die andere kamer niet meer binnenging, was de kans groot dat hij de geest nooit meer zou zien. Natuurlijk moest hij verhuizen. Het was jammer dat hij zoveel geld aan het appartement had uitgegeven, ouwe Chawcer zou een goudmijntje van hem cadeau krijgen, maar daar was niets aan te doen. Misschien was het appartement toch niet zo winstgevend, als de volgende huurder hierboven dingen zag die hij of zij niet verwachtte.
De wichelroedelopers, die door een zijstraat in Kilburn liepen, naar een straatje waaronder volgens de verhalen een oude waterstroom had gelopen, praatten opgewekt met elkaar over vertrouwde onderwerpen als astrologie, cartomantie, exorcisme, numerologie, de tarot, ailurofilie, hypnotisme, de cultus van Ashtarot en kabouters. Het was nog te vroeg om hun wichelroeden tevoorschijn te halen. Shoshana zocht op zulke wandelingen meestal een vrouwelijke metgezel uit, een heks of een waarzegster, maar vandaag liep ze alleen en dacht ze aan het dilemma waarvoor Mix Cellini haar stelde. Na ongeveer tien minuten besloot ze iemand om raad te vragen. Ze bleef een beetje achter en kwam naast de heks te lopen.
De heks was een oude vriendin en Shoshana aarzelde niet het probleem aan haar voor te leggen, overigens zonder namen te noemen.
‘Wat denk je dat ik moet doen, Hecate?’
De heks heette niet echt Hecate. De doopnaam die ze van haar katholieke ouders had gekregen, was Helena. Maar Hecate had een magische, sinistere klank en maakte altijd indruk op haar beter opgeleide cliënten, die begrepen waaraan de naam ontleend was.
‘Ik kan een betovering voor je bedenken,’ zei ze, ‘met korting natuurlijk. Ik heb een nieuwe, die het slachtoffer psoriasis bezorgt.’
‘Dat klinkt goed, maar ik heb die twee mogelijkheden die min of meer kant-en-klaar zijn. Ik bedoel, die wil ik niet allebei verspillen.’
‘Ik begrijp wat je bedoelt,’ zei Hecate. ‘Zeg, straks komen we boven de ondergrondse stroom. Als je het nu eens aan mij overliet? Ik geef je maandag mijn antwoord.’
‘Nou, doe er niet langer over dan nodig is. Ik wil niet dat het spoor koud wordt.’
‘Ik e-mail het je maandagmorgen. Zeker weten,’ zei Hecate.
Darels flat was groter dan Nerissa had verwacht, en het was er ook heel netjes. Het interieur van haar eigen huis kon soms op zo’n interieur lijken als je in tijdschriften zag die bij de tandarts lagen, maar alleen wanneer Lynette er drie of vier uur was geweest en dan was het nog van korte duur. Door de deuropening van de eetkamer zag ze een zorgvuldig gedekte tafel, met acht couverts natuurlijk, maar ook met bloemen en kaarsen. Geen enkel vriendje van haar had ooit op zo’n manier mensen in zijn huis ontvangen. Die vriendjes waren allemaal welgesteld geweest, sommigen erg rijk, maar als ze dan met hen meeging, was het in hun huis of flat net zo rommelig geweest als bij haar, en hoewel er geen gebrek was aan drank, sigaretten of andere middelen om het bewustzijn te veranderen, had ze nooit een gedekte tafel of zelfs voedsel op een dienblad gezien. Maar Darel, zei ze bedroefd tegen zichzelf, was niet haar vriendje en zou dat waarschijnlijk ook nooit worden.
Hij was een gracieuze gastheer. Nerissa was het gewend dat mannen extra veel aandacht aan haar schonken, maar ze had daar altijd zo haar gedachten over gehad, want ze had geweten dat als ze lelijk en onbekend was geweest de meesten haar geen tweede blik waardig zouden hebben gekeurd. En het feit dat Darel haar en haar moeder en zijn moeder en Andrews vrouw op precies dezelfde manier behandelde, beleefd en attent, ergerde haar niet maar gaf haar juist het gevoel dat het altijd zo zou moeten gaan. Het viel haar wel op dat als hij aan de andere kant van de kamer was om drankjes in te schenken of bij het eten te kijken dat hij blijkbaar zelf aan het klaarmaken was, hij haar nogal vaak aankeek en altijd naar haar glimlachte. Dat was al begonnen toen ze arriveerde. Hoewel hij haar geen complimentjes had gemaakt, had hij haar jas met veel zorg aangenomen en met een onmiskenbaar bewonderende blik naar haar gezicht, haar opgestoken haar en haar glanzende rood-gouden jurk gekeken. Ze nam zich voor om zich deze ene avond niet zo streng aan haar dieet te houden en alles te eten wat haar werd aangeboden. Ze zou zijn kookkunst eer aandoen.
Er was muziek, maar erg zachtjes. Het was het klassieke soort muziek waarvan ze altijd zei dat ze het niet begreep, maar dit vond ze wel mooi. Het was zacht en lieflijk, zonder een hard ritme. Afgezien van bijeenkomsten bij haar ouders thuis was dit het eerste feest dat ze ooit had meegemaakt waar niemand te veel dronk, niemand met een vreemde naar een slaapkamer verdween, waar de conversatie niet vlot en modieus en venijnig was en het taalgebruik zich nooit tot obsceniteiten verlaagde. Het had dus een saai feestje moeten zijn, maar dat was het niet. En de aanwezigen spraken ook niet over huishoudelijke aangelegenheden en de huizenmarkt. Haar broer en schoonzus waren allebei jurist en ze praatten over zaken die de laatste tijd voor de rechter waren gekomen. Ze gingen over op de effectenmarkt, waar Darel net zo graag over praatte als over politiek. Iedereen had een eigen, maar nooit heftige, mening over de oorlog in Irak. Meneer Jones was een schooldirecteur met een deskundige maar nogal radicale visie op het onderwijs. Er ontging Nerissa veel, maar ze vond het toch prettig dat er naar haar mening werd gevraagd. Ze had er altijd een grote hekel aan om behandeld te worden als het leeghoofdige fotomodel dat het van haar geld en haar uiterlijk moest hebben. Ze voelde zich maar één keer in verlegenheid gebracht, en dat was toen Andrew het over een zaak had waarin hij als aanklager was opgetreden en de verdachte een waarzegger was geweest. Alle aanwezigen veroordeelden de waarzeggerij als onzin, net als astrologie, al deden ze dat in beschaafde termen. Vooral Darel had een vernietigend oordeel. Nerissa zei niets, want ze wilde niet de enige zijn die de namen van de tarotkaarten kende en zich de toekomst liet voorspellen.
Toch vroeg ze zich nog steeds af waarom Darel haar had uitgenodigd. Ze kon geen reden bedenken, maar ze kon haar bezoek wel zien als de inleiding tot iets anders. Aan het eind van de avond zou hij vast wel een nieuwe afspraak willen maken. En dan zou ze proberen meer het soort vrouw te worden waar hij van hield. Ze zou leren netter te worden, minder chaotisch, ze zou meer lezen om beter te kunnen begrijpen waarover mensen als de Jonesen praatten, en zelf ook zo leren praten. Ze zou wat klassieke cd’s kopen en geen hiphop meer draaien, en ook niet dat nummer over het mooiste meisje in de stad.
Haar ouders waren de eersten die weggingen en Darel liep met hen naar de voordeur. Het was Nerissa opgevallen dat wanneer de deur dicht was je in de huiskamer niet kon horen wat er in de hal werd gezegd. Het enige wat ze hoorden, was de laatste groet die Darel riep en het sluiten van de voordeur.
Ze liet haar broer en schoonzus vertrekken, maar wist dat zij niet als laatste mocht overblijven. En toch, hoe graag zou ze dat willen! Ze was verliefd op Darel Jones, dat wist ze heel goed want ze was nooit eerder verliefd geweest. Hij had haar nooit gekust, had nooit meer gedaan dan haar de hand schudden, maar ze wist dat ze de rest van haar leven met hem wilde doorbrengen. Ze was gedoemd, dacht ze, om de hele dag aan hem te denken zonder de hoop te kunnen koesteren dat haar liefde werd beantwoord. Maar er mocht toch wel een klein beetje hoop overblijven?
Vijf minuten na het vertrek van haar broer stond ze op om weg te gaan. Ze nam beleefd maar beslist niet onderdanig afscheid van meneer en mevrouw Jones en liep voor Darel uit de hal in. Toen hij de deur van de huiskamer achter zich dichtdeed, ging er een huivering van verwachting door haar heen. Hij pakte haar jas, hield hem voor haar omhoog, en toen ze dacht dat er bij het afscheid nemen geen woord zou worden gezegd, zei hij: ‘Heb je nog last gehad van die kerel die je volgde?’
‘Niet echt,’ zei ze, en ze dacht waarom zou je uitgerekend tegen hem gaan liegen? ‘Nou, ja, eigenlijk wel. Vandaag. Ik ga er nu niet op in, het is een lang verhaal, maar hij sprak me aan. Bracht zijn gezicht heel dicht bij het mijne en hij zei dingen. O, niets verschrikkelijks, alleen complimenten.’
‘O.’ Hij dacht even na. ‘Als het weer gebeurt, als er weer íéts gebeurt, wil je mij dan bellen? Hier heb je mijn kaartje met mijn mobiele nummer. Wil je dat doen?’
‘Maar je bent zo ver weg.’
‘Niet zo ver en ik kan hard rijden. Bel me maar. Vooral ‘s avonds. Aarzel niet als het donker is.’
‘Goed,’ zei ze. ‘Tot ziens. Bedankt voor de uitnodiging. Ik heb een leuke avond gehad. Je kunt erg goed koken.’
‘Goedenavond, Nerissa.’
Voordat Shoshana die zondagavond naar bed ging, keek ze naar haar e-mails. Er was er maar één binnengekomen. Die luidde:
Shoshana: Na rijp beraad heb ik besloten dat je er verstandig aan zou doen zijn directeur te bellen. Uit Teratomantie is me gebleken dat de naam van die persoon Desmond Pearson is. Ik heb ook een betovering voor je bedacht die ik niet on line durf door te geven maar je met de slakkenpost stuur. Het is een erg goede spreuk, die iemands wervelkolom laat samentrekken en minstens een week werkt, en dan is hij nog te vernieuwen ook. Geheel de jouwe, in de schaduwen, Hecate.
Erg bevredigend. Morgenvroeg zou ze meteen – dat wil zeggen, om tien uur, het late uur waarop zulke mensen op hun werk kwamen – Desmond Pearson bellen en hem vertellen dat Mix Cellini de regels had overtreden door op eigen houtje een contract met haar af te sluiten, en zodra ze die toverspreuk had, zou ze een manier bedenken om hem te gebruiken. Ze kon altijd wel iets bedenken; dat was een gave van haar.