17
Steph kwam natuurlijk mee. Dat was altijd zo. Die twee waren de laatste tijd onafscheidelijk. Dat zou een paar jaar duren, dacht Mix, en daarna, vooral wanneer er een baby kwam, zou Ed weer in zijn eentje uitgaan.
Ze zaten al in de Sun in Splendour toen hij daar aankwam. Hij was hun afspraak bijna vergeten. Pas om kwart voor acht, toen hij zich afvroeg wat hij de volgende morgen tegen Pearson moest zeggen en hij daardoor opeens aan Ed dacht, schoot het hem te binnen. Als hij niet kwam opdagen, zou Ed beslist nooit meer tegen hem spreken. Trouwens, hij wilde best uitgaan, wat frisse lucht happen en met echte mensen praten in plaats van met die oude vrouwen.
Toen hij de trap af rende, voelde hij zich bijna uitbundig. De ambulance had haar om halfvier opgehaald en Queenie Winthrop was tegelijk daarmee vertrokken. Hij hoefde nu niet te proberen de tuin in te gaan zonder dat hij werd ontdekt. Hij hoefde het lichaam nog niet te verplaatsen. Hij had lekker op de bank gelegen en een Reggie-boek gelezen dat hij al lang had en al minstens twee keer eerder had gelezen, Dood in een tuinstoel . Hij was bij het deel van het boek aangekomen dat hem nu het meest interesseerde, de passages over de staat van ontbinding waarin de lichamen van die vrouwen hadden verkeerd. Ruth Fuerst, Muriel Eady, Hectorina MacLennan, Kathleen Maloney, Rita Nelson en de vrouw van de moordenaar, Ethel.
Het was niet het beste van de Reggie-boeken die hij had gelezen. De eerste prijs moest naar De buitengewone moordenaar gaan, maar hij zou dit hoofdstuk uitlezen. Het was gek, maar als iemand hem zes maanden geleden had verteld dat hij een boek, welk boek dan ook, boeiender dan de televisie of een internetspelletje zou vinden, zou hij hem hebben uitgelachen. Hij dacht nog steeds aan Reggie, en de manier waarop die zijn slachtoffers had verborgen, twee in de grond, twee voor een deel verbrand, toen hij het café binnenliep.
Ed lachte toen hij hem zag en zei: ‘Zoals altijd te laat. Wat geeft het ook, hè?’
Mix vond dat geen prettige opmerking, maar hij ging er niet op in. Hij verwachtte dat Ed hem zou vragen om getuige te zijn bij zijn huwelijk. Voor hun ruzie zou Ed dat hebben gedaan; misschien zou hij dat nog steeds doen, misschien vanavond al.
‘Jij zit in de shit op het hoofdkantoor,’ zei Ed. ‘Maar dat zul je inmiddels wel weten.’
‘Jij bent de tweede die dat vandaag tegen me zegt. Ik wil er niet over praten.’
‘Als Pearson de derde is, zul je wel moeten.’
Steph giechelde. Maar ze was geen onaardig meisje en bracht het gesprek op huwelijken en huizen en hypotheken. Ze praatten daar een tijdje over en toen zei ze het laatste wat Mix wilde horen.
‘Ze zijn hier op zoek geweest naar dat vermiste meisje.’
‘Welk vermiste meisje?’ Hij moest doen alsof.
‘Danila Kovic, of hoe je het ook uitspreekt. Er kwamen twee politiemannen die met Frank daar praatten, de barkeeper. Ik hoorde hen zeggen dat ze hier had gesolliciteerd omdat ze in een of andere fitnessclub niet genoeg verdiende om van te leven.’
‘Ze kreeg die baan niet,’ zei Ed. ‘Ze had niet genoeg ervaring, zei Frank toen ze weg waren. Hij wist er alles van; hij kon zich haar herinneren. Een arm klein ding, noemde hij haar. Hij zei dat ze niet oud genoeg leek om te drinken, laat staan om drank te verkopen.’
‘Daar kwam de politie niet veel verder mee,’ zei Mix opgelucht.
Ze zochten naar haar, maar dat wist hij al. Gelukkig was hij hier nooit met haar geweest. Over iets anders praten. ‘Wanneer is de bruiloft?’
‘Dat vroeg je me door de telefoon ook al en je krijgt hetzelfde antwoord. Dat duurt nog een hele tijd.’
‘We willen alles goed voor elkaar hebben,’ zei Steph, ‘voordat we echt gaan trouwen. Dan heeft een huwelijk een betere kans, denk je ook niet?’
Mix had daar geen mening over, maar hij gaf haar gelijk en ze praatten over het nieuwe appartement en de hypotheek en banken en rentetarieven, totdat Ed plotseling zei: ‘Frank zei dat hij haar nog een keer had gezien. Ze liep met een kerel door Oxford Gardens.’
Mix morste iets uit zijn glas. Het vormde een klein, borrelend plasje. Hij wist dat hij ‘Wie?’ had moeten zeggen, maar dat zei hij niet. Zodra Ed het zei, wist hij wie ‘ze’ was. Iets te hard zei hij: ‘Heeft hij dat tegen de politie gezegd?’
‘Hij zei dat hij dat zou doen. Hij had er niet aan gedacht toen ze met hem praatten.’
Op die manier zouden ze de man in haar leven op het spoor kunnen komen. Zou die Frank hem kunnen beschrijven? Zou hij hem herkennen?
‘Heeft Frank vanavond dienst?’
Mix vond dat zijn stem niet helemaal kalm had geklonken en hij zag dat Ed hem vreemd aankeek. ‘Hij komt later.’
Wacht, zeg nu niet dat je weggaat, dan gaan ze daar wat achter zoeken. Hij dwong zich om op zijn stoel te blijven zitten, al was het of alle zenuwen in zijn lichaam hun best deden om hem daaruit te duwen en naar buiten te stuwen. Maar hij bleef zitten, al brak het zweet hem uit.
‘Nog eentje?’ Ed had er genoeg van om te wachten tot Mix het aanbood. Dan zouden ze de hele avond op een droogje zitten. ‘Hetzelfde?’
‘Ik moet weg,’ zei Mix.
Hoe zag die Frank eruit? Hij kon het zich niet herinneren en hij kon het niet vragen. Als hij wegging, zou hij hem gemakkelijk in Pembridge Gardens tegen het lijf kunnen lopen zonder dat hij wist wie hij was. Maar Frank zou hem kennen. Hij nam abrupt afscheid van Steph en zei ‘Tot kijk’ tegen Ed.
Er waren veel mensen op straat. Die waren er op zo’n mooie avond altijd. Ieder van die tamelijk jonge mannen zou Frank kunnen zijn. Die daar van Notting Hill Gate kwam aanlopen, zou hem kunnen zijn, of die daar uit een auto stapte. In elk geval schenen die hem geen van beiden te herkennen. Mix kon de bus nemen of gaan lopen, maar als hij bij de bushalte stond, zou hij eerder worden gezien, terwijl hij lopend steeds verder van de gevarenzone vandaan kwam. Trouwens, het was goed voor hem.
Als hij thuiskwam in St Blaise House en het niet erg laat was, zag hij meestal een schemerig licht in twee of drie ramen. Dan viel er een zwak geel schijnsel op de halvemaan van glas boven de voordeur, op de ramen van de salon en misschien ook van haar slaapkamer. Vanavond was er niets te zien. Er heerste een en al duisternis in het huis, een duisternis die intens genoeg was om van binnenuit tegen de ruiten te drukken. Hou nou eens op met je dingen te verbeelden, zei hij tegen zichzelf, je weet dat het allemaal in je hoofd zit. Hij maakte de deur open en ging de stilte in die hij verwachtte en wenste.
Geesten bestonden niet. Die Shoshana wilde alles wel zeggen als ze er geld voor kreeg. Doe je ogen niet dicht als je boven komt. Alles wat je denkt dat je ziet, zit alleen in je hoofd. Hij hield zijn ogen open, keek de gangen in en zag niets. En ga nou niet drinken als je thuiskomt. Hou je hoofd helder.
Op weg naar huis had hij besloten het lichaam straks naar beneden te brengen. Maar waarom? Hij hoefde dat niet meteen te doen. Ouwe Chawcer bleef minstens een week weg. Hij kon het tot de volgende dag laten liggen, dan probeerde hij om vier uur thuis te zijn om het te doen. Op die manier kon hij zaterdag bij daglicht de kuil graven. Als buren hem in het donker zagen graven, zouden ze argwanend kunnen worden.
Hij zou de volgende dag met dat alles beginnen en intussen een erg klein glaasje gin nemen en naar bed gaan. Toen hij daar eenmaal in lag, warm en behaaglijk, maakte hij zich zorgen over het gesprek dat hij de volgende morgen met directeur Pearson zou hebben. Als die hem nu eens zou ontslaan? Maar dat zou hij niet doen, niet om een paar gemiste afspraken. Zou Frank het tegen de politie zeggen? En als hij dat deed, hoe kon hij dan zeggen wie hij met Danila had gezien? Misschien had ze andere vriendjes gehad, en die konden haar allemaal in Oxford Gardens hebben thuisgebracht. Hij sliep, werd wakker, dommelde in, stond op, deed het licht aan en bekeek zichzelf in de lange spiegel. Hoe zou hij eigenlijk te beschrijven zijn? Hij zag er heel gewoon uit, niet zo slank als hij zou moeten zijn, roze gezicht, stompe neus, ogen vaag grijs of lichtbruin, donkerblond haar. Als hij op het politiebureau in een rij zou staan, zou die Frank hem er misschien uitpikken, maar ondanks al zijn zenuwen besefte Mix zelf ook wel dat hij zich door zijn fantasie liet meeslepen.
Directeur Pearson ging hem niet ontslaan, zoals hij half had gevreesd, maar gaf hem wel een laatste kans. Hij had de gewoonte om preken af te steken tegen personeelsleden die niet goed presteerden, en deed dat nu ook tegen Mix.
‘Er wordt geen uitzonderlijk gedrag van je verwacht, niet voor jezelf en zelfs niet voor mij. Het is in het belang van de hele gemeenschap van monteurs in deze onderneming en de reputatie van de onderneming als geheel. Stel je eens voor wat het voor een cliënt betekent als je de naam van de onderneming door de telefoon uitspreekt. De cliënt heeft een aangenaam warm gevoel van veiligheid, van geruststelling en tevredenheid. Het komt wel goed. Het zal gebeuren, en snel ook. Wat het probleem ook is, onze onderneming zal het oplossen. En stel je dan voor wat het betekent als een monteur de cliënt herhaaldelijk teleurstelt, niet op het afgesproken tijdstip komt opdagen, niet terugbelt. Zal hij, of waarschijnlijk zij, dan niet denken dat de onderneming onbetrouwbaar, niet solide, niet meer eersteklas is? En zal zij dan niet tegen zichzelf zeggen: “Misschien moet ik in de Gouden Gids kijken en een andere firma zoeken?”’
Met andere woorden, dacht Mix, hij zegt dat ik de firma heb teleurgesteld. Nou, dat mocht hij denken. Het zou trouwens niet meer gebeuren.
‘Het zal niet meer gebeuren, meneer Pearson.’
Beneden, in de vertegenwoordigerskamer waar hij over een bureau beschikte, belde Mix naar Shoshana’s Fitnessclub. Shoshana zelf nam op, want de uitzendkracht was weg en ze had nog geen vervanging voor Danila gevonden.
‘Ik kom volgende week naar die machines kijken.’
‘Dat betekent zeker volgende week vrijdagavond,’ zei Shoshana venijnig.
‘Zo lang zal het niet duren.’ Mix probeerde het geluid van een glimlach in zijn stem te leggen.
‘Dat is u geraden.’ Toen hij had neergelegd, toetste ze de code in om na te gaan vanaf welk nummer hij had gebeld. Ze verwachtte een negatief resultaat, omdat ze dacht dat hij met een mobieltje had gebeld, of anders vanuit zijn huis, maar in plaats daarvan kreeg ze het netnummer van Londen en zeven onbekende cijfers. Peinzend maakte ze daar een notitie van.
Mix belde Colette Gilbert-Bamber en kreeg een stortvloed van scheldwoorden over zich heen. Na alles wat ze voor hem had gedaan, zoals zij het stelde, behandelde hij haar als een callgirl die hij kon oppikken en laten vallen wanneer hij maar wilde. Ze was achter de naam van de directeur van zijn firma gekomen en dacht erover om meneer Pearson te vertellen wat ze ook al bijna aan haar man had verteld, namelijk dat Mix had geprobeerd haar te verkrachten.
‘Wat zeg je daarvan?’
‘Ik heb nog nooit zoveel onzin gehoord.’ Hij zei bijna dat ze nooit verkracht was omdat je alleen van verkrachting kon spreken als het slachtoffer onwillig was, maar hij zag daarvan af en legde rustig de telefoon neer. Daarna ging hij naar het magazijn, waar ze een beperkt aantal nieuwe machines voor onmiddellijke levering hadden en vond daar wat hij zocht, een erg grote zak van dik maar doorzichtig lichtblauw plastic, het soort zakken dat ze gebruikten om hometrainers en loopbanden te beschermen.
Met die zak veilig in zijn kofferbak reed hij van cliënt naar cliënt. Hij hoorde hun verwijten aan en beloofde gauw terug te komen. Om twee uur, toen hij zich van een kant-en-klaar broodje en een blikje cola (cola-light, omdat hij aan het afslanken was) had voorzien, trakteerde hij zich op een tijdje voor Nerissa’s huis.
Het was zijn eerste bezoek in dagen, maar hoewel hij meer dan een uur bleef zitten, kwam ze niet tevoorschijn. Als hij het lichaam had begraven, zou hij een nieuwe strategie moeten bedenken, een echt plan de campagne , want tot nu toe, zei hij tegen zichzelf, had hij haar maar één keer gesproken. Even na halfvier voerde hij een laatste telefoongesprek, ditmaal in een groot huis tegenover Holland Park, en om kwart over vier was hij met de plastic zak in St Blaise House.
Queenie Winthrop was daar ook, al wist hij dat pas toen hij al helemaal boven in zijn appartement was geweest en weer naar beneden was gegaan om te onderzoeken of hij het lichaam via de keuken en de twee kleine kamertjes daarachter naar de tuin kon brengen. Ze stond in de keuken en droeg een schort over haar rode gebloemde jurk. Ze was aan het opruimen en veegde oppervlakken schoon.
‘Hebt u eraan gedacht de kat te voeren?’ zei ze.
‘Ik ga het nu doen.’
Opoe Winthrop sprak op de triomfantelijke toon van iemand die een moeilijke taak bijzonder vernuftig heeft volbracht en nu op een complimentje rekent. ‘Doet u geen moeite. Ik heb het zelf al gedaan,’ zei ze, en ze voegde eraan toe: ‘Al moet ik zeggen dat hij niet veel honger had.’
Mix zei niets. Hoe lang bleef ze hier nog? Ze antwoordde hem, al had hij het niet gevraagd. ‘Ik ben hier nog een paar uur. Ik heb het laarzenhok en het washok opgeruimd, en nu ben ik in de keuken begonnen. Wat een zwijnenstal is het hier!’
Hij schrok van het woord dat ze voor een van die kleine kamertjes achter de keuken had gebruikt. ‘Washok? Is dat er dan?’
‘Daar buiten. Kijkt u maar.’
Hij volgde haar naar een kamer die meer op een schuur met muren van kale baksteen leek. In een van de hoeken stond een groot ding dat op een oeroud soort oven leek.
‘Wat is dat?’
‘Dat is een wasketel. U zult er wel nooit eerder een hebben gezien, hè? Mijn moeder had er een en deed haar was erin. Afschuwelijk. Vrouwen gebruikten een stamper en een wasbord. Verschrikkelijk slecht voor hun lichaam.’
Mix nam de informatie zo goed mogelijk in zich op. De woorden ‘stamper’ en ‘wasbord’ zeiden hem niets, maar ‘washok’ wel. Christie had de lichamen in het washok van 10 Rillington Place gestopt voordat hij ze begroef. Hij zou hier hetzelfde doen, als dat verrekte mens maar wegging. Hij had zo verstandig moeten zijn haar de sleutel terug te vragen. Gisteren, toen ze met hem praatte over het voeren van de kat, had hij om de sleutel moeten vragen. Maar als ze nee zei?
‘Geeft u mij maar mevrouw Chawcers sleutel.’
‘O, waarom?’ zei ze. Ze ging terug naar de keuken en spoot geparfumeerd blauw schoonmaakmiddel op het aanrecht. ‘Ik heb tegen Gwendolen gezegd dat ik hem zou houden. Misschien moet ik hier in en uit. Als u het niet erg vindt, hou ik hem nog een tijdje. Misschien besluiten Olive en ik om grote schoonmaak te houden. Dat zou een mooie verrassing voor Gwendolen zijn als ze terugkomt. Die arme Gwendolen is niet goed in het huishouden.’
Er viel niets meer te zeggen. Hij ging terug naar zijn appartement en vroeg zich af of ze op deze bovenste verdieping was geweest. In dat geval zou ze de stank toch hebben geroken en er tegen hem iets over hebben gezegd? Het had geen zin om te proberen televisie te kijken of zelfs het Christie-boek te lezen. Hij zou iets moeten doen, de eerste stappen moeten zetten. Voorzichtig ging hij met zijn gereedschapstas en de plastic zak naar de overloop en bleef daar staan luisteren. Er kwam geen geluid van beneden. Hij maakte de deur van de slaapkamer naast zijn appartement open. Hij had een doek meegebracht en wond die nu om zijn hoofd om zijn neus te beschermen. Daardoor had hij minder last van de stank. Die werd veel erger toen hij de vloerplanken omhoogtrok, maar hij zei tegen zichzelf dat hij moest doorwerken, volhouden, niet erbij nadenken, ademhalen door je mond.
Het lichaam zag er nog precies zo uit als hij het daar had neergelegd: klein, tenger, verpakt in zijn lijkwade van rode lakens. Om het eruit te tillen moest hij zijn hoofd en gezicht er heel dichtbij brengen, en hij kokhalsde twee keer. Toch slaagde hij erin het op de vloer te tillen. Het mocht er dan nog hetzelfde uitzien, het leek wel zwaarder te zijn geworden. Op de plaats waar het had gelegen, op de stoffige balken, lag de string, rood en zwart, een frivool ding van elastiek en kant. Hoe had hij niet kunnen merken dat die ontbrak toen hij de rest van haar kleren weggooide? Hij pakte hem op en stopte hem in zijn zak. Het bleek niet moeilijk te zijn om haar lichaam in de zak te krijgen. Toen het erin zat, voelde hij zich beter, en toen hij de opening van de zak had dichtgemaakt met een eind draad dat hij er vele malen omheen wond, voelde hij zich enorm opgelucht. Als die oude vrouw nu eens voor de deur stond te wachten of de betegelde trap was opgekomen? Dat had ze niet gedaan, en het lukte hem het lichaam in de zak naar zijn eigen appartement te slepen. Toen hij het daar eenmaal had, moest hij de kamer weer in om de vloerplanken terug te leggen en na te gaan of die stank er nog hing. Of daar nog iets van over was.
Natuurlijk was de stank nog niet weg. Die was niet zo erg meer, maar hij was er nog wel. Misschien zou het beter worden zodra de planken weer op hun plaats zaten. Hij wist niet of het zo was, maar hij dacht dat de stank na verloop van tijd vanzelf weg zou gaan. Op weg naar huis had hij een fles gin moeten kopen. Er was nog maar weinig over van wat hij had. Dat was waarschijnlijk maar goed ook. Hij dronk het op terwijl hij wachtte tot Queenie Winthrop wegging.
Ten slotte deed ze dat om halfzeven. Mix keek door zijn slaapkamerraam en zag haar weggaan. Hij had moeten vragen wanneer ze terug zou komen, al zou dat misschien een vreemde indruk maken. Terwijl zij in het huis was, maar natuurlijk niet als hij zelf uit was, kon hij de voordeur aan de onder- en bovenkant vergrendelen, en dat zou hij doen als hij het lichaam naar beneden bracht. Als eeuwige uitsteller zou hij misschien nog even hebben gewacht, maar hij kwam nu meteen in actie. Eerst ging hij naar beneden en vergrendelde de voordeur. Dat was bijna zo goed als dat hij de sleutel terug zou hebben. Dat hij die trap op en neer ging, moest hem ook goeddoen, al voelde het niet zo aan. Hij herinnerde zich dat hij zijn sleutels moest meenemen en trok het lichaam naar de overloop en de bovenkant van de trap. De deur schopte hij achter zich dicht.
Als ze zwaarder was geweest, had hij het waarschijnlijk niet kunnen klaarspelen. Op de overloop van de eerste verdieping kwam hij Otto tegen, die voor de deur van ouwe Chawcers slaapkamer zat te mauwen. Mix wist niet waarom hij de deur openliet om hem erin te laten, maar hij deed het. Misschien deed hij het alleen om de zware zak even te kunnen loslaten. Toen hij naar beneden ging, dacht hij dat hij geen stap verder kon, maar hij verzamelde de kracht om de zak naar de ontbijtkamer en de keuken te trekken. Hij had de deur van de ontbijtkamer bijna bereikt, toen hij het knarsende geluid van een sleutel in het slot van de voordeur hoorde. Hij verstijfde, maar zijn hart bonkte. De deur was vergrendeld, niemand kon erin, hij hoefde zich geen zorgen te maken.
De sleutel draaide weer rond, de brievenklep ging open en Olive Fordyces stem riep: ‘Meneer Cellini, meneer Cellini, bent u daar?’
Hij durfde bijna geen adem te halen. Ze riep hem nog een keer, en toen: ‘Laat me erin! Waarom hebt u de deur op de grendel? Meneer Cellini!’
Het leek wel of het urenlang doorging. Ze schreeuwde, probeerde de deur nog een keer, belde aan, klepperde met de klep van de brievenbus. Het waren niet meer dan drie minuten geweest, zoals hij merkte toen hij haar voetstappen over het pad naar het hekje hoorde gaan en op zijn horloge keek. Het had hem zo bang gemaakt dat hij er niet meer aan dacht om te graven. Hij voelde zich zwak. Maar hij verzamelde de kracht om de in plastic verpakte bundel door de keuken naar de kamer te slepen die zij het washok had genoemd. De grote oude wasketel beheerste een hoek van dat vertrek, een gemetseld geval van ruim een meter hoog met een houten deksel. Toen hij het deksel oplichtte, zag hij een aardewerken kuip, erg droog en blijkbaar in geen jaren gebruikt. Puffend en hijgend tilde hij het lichaam op en legde zijn hand op het onderste van zijn rug. Hij voelde een bult in zijn achterzak. Het was het slipje. Voordat hij het deksel dichtdeed, liet hij het erin vallen. Hij zou het later ophalen en tegelijk met het lichaam begraven. Niemand, zeker niet een van die bemoeizuchtige oude vrouwen, zou ook maar enige reden hebben om in die wasketel te kijken. Ouwe Chawcer had een bruikbare zij het verouderde wasmachine, die ondanks al haar tekortkomingen veel beter te gebruiken was dan dit antieke ding.
Het was rustgevend, bijna verkwikkend, om de tuin in te gaan. De warmte van de dag had plaatsgemaakt voor een milde, windstille avond. Het ongemaaide gras had de kleur van blond haar en was zo droog als een hooiveld. In de tuin voorbij de achtermuur probeerde de Aziatische man zijn gazon te maaien met een oude handmachine. Zo te horen wilde het hem niet erg lukken. De parelhoenders stapten klokkend rond.
Er was geen onbegroeid stuk grond waar hij gemakkelijk zou kunnen graven. Elke vierkante centimeter was overwoekerd met gras en onkruid. Mix had nog nooit van zijn leven in de grond gespit, en voorzover hij deze grond kon zien, tussen de grote, stevige distels en agressieve dingen waarvan hij de naam niet wist, had hij te maken met aarde die zo zwaar was als beton maar een moddergele kleur had. In het half vervallen schuurtje vond hij roestig gereedschap: een schop, een vork, een pikhouweel. Morgen zou hij het doen, en dan was het afgelopen.
Zeg dat tegen jezelf, fluisterde hij, zeg tegen jezelf dat als je dat hebt gedaan al je zorgen de wereld uit zijn. Hij ging het huis in en trok de grendels onder en boven terug. Ouwe Chawcer maakte geen geluid als ze thuis was. Lezen is een geluidloze bezigheid. Toch leek het huis stiller zonder haar. Er heerste een drukkende stilte. Zijn schoenen waren stoffig van zijn expeditie naar de tuin. Omdat hij geen sporen wilde achterlaten van zijn bezoek aan een plaats waar hij niet had moeten zijn, trok hij ze uit en droeg ze de trap op. Intussen dacht hij aan de taak die hem de volgende dag te wachten stond. Misschien had hij de bodem moeten uitproberen om na te gaan hoe hard en zwaar die was. Maar wat zou dat voor zin hebben? Hij zou het moeten doen, hoe moeilijk het ook was. Hij zou nog één keer naar de slaapkamer moeten gaan waar ze had gelegen. Het zou hem goeddoen als de stank wegtrok en alles in die kamer weer normaal werd.
Hij kwam boven en maakte de deur open. Hij zou daarna niet weten of de stank minder was geworden, want daarvoor was hij er te kort. De geest stond midden in de kamer onder de gaslamp en keek omlaag naar de vloerplanken waaronder Danila haar rustplaats had gehad. Mix vluchtte. Hij graaide met bevende handen naar zijn voordeur en tikte met zijn sleutel tegen het hout. In zijn keel kwamen wilde snikken op. Hij wilde ergens heen waar hij zich veilig kon verbergen, en hij kon nergens heen als hij niet binnen kon komen. De sleutel trilde in het slot, bleef steken, kwam er weer uit. Hij zag kans hem er weer in te krijgen en de deur ging open. Hij viel op de vloer en schopte de deur achter zich dicht, zijn ogen stijf dichtgeknepen. Zijn handen trommelden op de vloer. Shoshana had gelijk gehad. Na enkele ogenblikken was hij voldoende hersteld om naar het kruis in zijn zak te tasten, maar toen was het te laat om het te gebruiken.