21
zaterdag 6 december 2008
9.48 uur, New York
‘Mijn God, ik smeek U,’ bad James. ‘Toon mij de weg hoe te handelen met het ossuarium.’ Hij lag geknield op een Franse antieke bidstoel onder een ebbenhouten wandplaquette in de prachtige privékapel die was gewijd aan de apostel Johannes, op de tweede verdieping van de aartsbisschoppelijke residentie.
Op de plaquette was een bijzonder fraaie afbeelding van de tenhemelopneming van de gezegende maagd te zien. De moeder van God stond op wolken met twee cherubijnen aan haar zij. Aan de onderkant van de plaquette zat een prachtige wijwaterbak van sterlingzilver. James was altijd al dol op het kunstwerk geweest, en die ochtend had de afbeelding een bijzondere betekenis.
‘Ik twijfel nooit aan Uw wil, maar ik vrees dat mijn capaciteiten met betrekking tot de taak die U in mijn onwaardige handen hebt gegeven misschien onvoldoende zullen zijn. Ik ben er stellig van overtuigd dat de resten die eventueel in het ossuarium zullen worden gevonden niet die van Uw maagdelijke moeder zijn. Het is mijn nederige wens dat er nooit iemand zal zijn die gelooft dat de relieken die worden gevonden die van een vrouw zijn. Alleen dan ben ik misschien in staat dit probleem op te lossen. Ik bid ook dat mijn vriend Shawn Daughtry elke associatie die hij oorspronkelijk misschien wel heeft gevoeld tussen het ossuarium en Uw gezegende moeder zal verwerpen.’ Daarna stond hij op terwijl hij een kruisteken maakte met een nadrukkelijk: ‘Moge Uw wil geschieden. Amen.’
James’ kwelling had hem een slechte nachtrust bezorgd en zijn ogen waren al voor vijf uur opengegaan. Hij had de warmte van zijn smalle metalen bed verlaten en op een andere, eenvoudiger bidstoel in zijn ascetische en koude slaapkamer een vergelijkbaar gebed uitgesproken als zojuist in de kapel.
Vanaf dat moment was de ochtend vrijwel hetzelfde verlopen als andere zaterdagochtenden. Hij had in zijn brevier gelezen, de mis opgedragen met zijn staf, zijn e-mails beantwoord en ontbeten met zijn twee secretarissen. Er was een korte interruptie geweest van tien minuten toen Shawn en Sana het ossuarium kwamen ophalen. James had lichtelijk bezorgd toegekeken terwijl Shawn en Vader Maloney de kist uit de kelder naar boven haalden en hem in de kofferbak van een vuile gele taxi plaatsten. Toen de kofferbak met een klap werd gesloten, had James gekreund. Hoewel hij erop vertrouwde dat de kist niet de botten van de maagd Maria bevatte, leek de ruwe behandeling heiligschennis.
Nadat de Daughtry’s waren vertrokken was James teruggekeerd naar zijn privéappartement om zich in vol ornaat te verkleden omdat hij die dag een officieel bezoek moest afleggen aan de kerk van Onze Vrouwe van de Heilige Rozenkrans. Toen hij daarmee klaar was, was hij naar de kleine kapel gegaan.
Met enige moeite kwam James overeind. Hij doopte zijn vingers in het wijwater en sloeg een kruisteken, waarna hij naar zijn werkkamer een verdieping lager ging. Het lezen van zijn e-mail was een deel van zijn ochtendroutine. Net toen de monitor van zijn computer aanging, rinkelde zijn telefoon, waardoor zijn ogen naar het display werden getrokken. Toen hij zag dat het Jack Stapleton was, greep hij de hoorn. Helaas was hij niet snel genoeg. Hij kreeg de ingesprektoon in plaats van Jacks stem, wat betekende dat Vader Maloney of Vader Karlin hem te snel af was geweest. Ongeduldig trommelde hij met zijn vingertoppen op zijn vloeiblad. Een moment later zoemde de intercom.
‘Het is een dokter Jack Stapleton,’ zei Vader Karlin. ‘Bent u aanspreekbaar?’
‘Ja, dank je,’ zei James. Maar hij nam niet direct op, wetend dat Jacks telefoontje betekende dat het ossuarium nu open was. Nadat hij nog snel een schietgebedje had uitgesproken, keek James naar het knipperende lichtje. Hij voelde plotseling minder zelfvertrouwen, alsof hij op de een of andere manier wist dat de Goede God wilde dat zijn kwelling nog voortduurde.
Diep inademend noemde James zachtjes zijn naam.
‘Ben jij dat, James?’ vroeg Jack.
‘Ja, met mij,’ antwoordde James op een verslagen toon. Hij kon gelach en opgewonden gepraat horen op de achtergrond, waardoor zijn laatste hoop de bodem in werd geslagen.
‘Ik weet niet of je dit wilt horen,’ zei Jack. ‘Maar...’
James kon horen dat Jack werd onderbroken door een extatische Shawn, die kennelijk met Jack vocht om de telefoon. James kon Shawn duidelijk horen zeggen: ‘Is dat Zijne Eminente Excellentie, die binnenkort de ring van de Grote Visser hoopt te dragen? Ik wil iets zeggen tegen die bolle!’
James kromp in elkaar en wilde het liefst ophangen, maar zijn nieuwsgierigheid was te groot.
‘Hé, broeder!’ riep Shawn opgetogen toen hij de hoorn te pakken had. ‘We hebben goud gevonden!’
‘O?’ vroeg James met geveinsde desinteresse. ‘Wat heb je gevonden?’
‘Niet één rol, maar drie, en op de grootste staat aan de buitenkant in het Grieks: evangelie volgens simon . We hebben het evangelie van Simon de Magiër gevonden. Is dat niet fantastisch?’
‘Was dat alles wat in het ossuarium zat?’ vroeg James, terwijl er een glimpje hoop aan de horizon verscheen.
‘Nee, dat was niet alles, maar daarvoor geef ik je terug aan Jack. Ik spreek je later.’
Toen kwam Jack weer aan de lijn. ‘Dat is een heel blije archeoloog,’ legde Jack uit. ‘Ik weet zeker dat hij niet oneerbiedig wil zijn als je hebt gehoord wat hij zei voor hij de telefoon van me kon afpakken.’
‘Vertel me: zaten er botten in het ossuarium?’ vroeg James. Op dat moment was hij niet geïnteresseerd in goede manieren.
‘Ja,’ gaf Jack toe. ‘Volgens mij ziet het eruit als een compleet skelet, inclusief een schedel die in redelijke staat is. Het zou meer dan één skelet kunnen zijn, maar er is maar één schedel.’
‘Heilige Maria, Moeder van God,’ mompelde James, meer tegen zichzelf dan tegen Jack. ‘Kun je zeggen of de resten menselijk zijn?’
‘Dat denk ik wel.’
‘En het geslacht?’
‘Dat is moeilijker te zeggen. Ik zou proberen het af te leiden uit het bekken, maar dat is gebroken. Zodra ik de botten zag nadat we het deksel van het ossuarium hadden gehaald, heb ik Alex Jaszek, het hoofd van de antropologische afdeling van het ocme, gebeld en hem in heel algemene termen verteld wat we aan het doen waren. Ik heb hem gevraagd of hij zou willen komen en hij is nu onderweg.’
‘Je hebt toch niets gezegd over de maagd Maria?’
‘Natuurlijk niet. Alleen maar dat we een ossuarium uit de eerste eeuw hebben geopend.’
‘Goed,’ zei James, terwijl hij probeerde te bedenken wat hij moest doen. Hij was in de verleiding zelf naar het dna -gebouw te gaan om naar de relieken te kijken, maar dan zou hij zich eerst weer moeten verkleden als hij niet wilde dat zijn bezoek de volgende dag op de voorpagina van de Times te zien zou zijn. Hij moest echter om twaalf uur bij die lunch verschijnen in zijn kerkelijke gewaden, en dat betekende dat hij niet genoeg tijd had om zich twee keer te verkleden.
‘James, Shawn wil weer met je praten. Is het goed als ik hem de telefoon geef?’
‘Ja, dat is goed,’ zei James behoedzaam. Hij nam aan dat Shawn hem nog een paar keer wilde raken, terwijl hij al bijna knock-out was.
‘Hé!’ zei Shawn. ‘Ik herinner me net dat het je verjaardag is! Hartelijk gefeliciteerd, Uwe Eminente Excellentie.’
‘Dank je,’ zei James verrast. Omdat hij zo van slag was over het ossuarium en de mogelijke nasleep ervan, was hij zijn eigen verjaardag volkomen vergeten. Hij vroeg zich ook af waarom zijn staf er niets over gezegd had, hoewel hij op dat gebied nooit een pietlut was geweest. ‘Mijn titel is “Uwe Eminentie” of “Uwe Excellentie”,’ zei James enigszins berispend, ‘maar wat jou betreft geef ik de voorkeur aan James.’
‘Goed hoor,’ zei Shawn onverschillig. ‘Ik heb een voorstel. Waarom maken we er vanavond niet een feestje van – mits je niet moet dineren met een leider van een land of andere hoge pieten. We kunnen je verjaardag en onze doorbraak samen vieren. Wat vind je daarvan? Het is een beetje ironisch dat het samenvalt natuurlijk, maar zo is het leven nu eenmaal.’
James’ eerste reactie was een absoluut, categorisch nee. Hij wilde Shawn niet horen opscheppen over hoe hij de hele wereld zou schokken met zijn onthullingen. Maar terwijl James snel nadacht over de uitnodiging, bedacht hij dat het misschien een goed idee zou zijn om zijn tegenzin te overwinnen. Hij moest vanaf het begin bij het onderzoek betrokken zijn, zodat hij een flinke dosis scepsis in stand kon houden in de hoofden van alle betrokkenen. Het was zijn enige hoop dat hij zo Shawn er uiteindelijk vanaf zou kunnen houden iets over de maagd Maria te publiceren. Misschien was het vergezocht, maar op dit moment was het de enige strategie die hij kon bedenken, behalve bidden.
‘Ik zal op weg naar huis een paar steaks, ingrediënten voor een salade en wat fantastische rode wijn kopen,’ ging Shawn verder toen James niet reageerde. ‘We kunnen de steaks zelfs grillen op de achterveranda. Wat vind je ervan?’
De enige reden waarom James nog aarzelde was het idee dat Shawn onverdraaglijk zou zijn en hem de hele avond zou jennen. James betwijfelde of hij zo’n avond zou volhouden na zo weinig slaap.
‘In plaats van thuis te blijven kunnen we natuurlijk ook uitgaan,’ drong Shawn aan toen James bleef zwijgen. ‘Maar ik dacht eigenlijk dat jij daar niet van hield.’
‘Alleen met jou niet,’ zei James. ‘Wij raken tijdens het eten altijd in discussies verzeild. Dat neem ik je niet kwalijk, ik ben er zelf net zo goed schuldig aan, maar zelfs als ik in burger ga is er altijd iemand die me herkent. Ik heb geen behoefte aan dat soort publiciteit. Geef Jack maar weer even.’
‘Hij wil met jou praten,’ zei Shawn gefrustreerd.
‘Wat is er?’ zei Jack met vermoeide stem. Hij had al zo’n voorgevoel wat er zou komen.
‘Jack, Shawn is een feestelijk dinertje vanavond bij hen thuis aan het plannen. Jij moet ook komen.’
‘Ik ben niet gevraagd en, bovendien, ik moet thuis zijn om Laurie met JJ te helpen.’
‘Jack, ik heb je hulp nodig, zoals ik gisteren al duidelijk heb gemaakt. Als jij naar dat feestje gaat, kom ik ook. Ik heb een buffer nodig tegen Shawn, vooral nu hij zo opgewonden is. Ik moet meer te weten zien te komen over wat hij gevonden heeft en wat hij denkt, maar je weet dat het een ramp zal worden.’
‘Dus ik moet weer eens voor scheidsrechter spelen?’ zei Jack. Hij was nooit zo dol geweest op die rol.
‘Jack, alsjeblieft!’
‘Oké, als het niet te laat wordt.’
‘Het zal niet laat worden. Ik moet morgen heel vroeg de mis opdragen in de kathedraal. Bovendien heb ik vannacht heel slecht geslapen. Geloof me, het wordt niet laat. Luister, ik kom met de auto en ik kan je naar huis brengen.’
‘Oké, ik kom,’ zei Jack. ‘Maar ik moet eerst Laurie even bellen.’
‘Dat begrijp ik,’ zei James. ‘Geef me Shawn maar weer.’
James vertelde aan Shawn wat er was besloten en vroeg hoe laat hij moest komen.
Shawn haalde zijn schouders op.
‘Laten we zeggen zeven uur. Ik denk dat ik mede namens Sana spreek als ik zeg dat we op tijd willen beginnen in het lab. We zullen er bijtijds een einde aan maken.’
‘Daar ben ik het helemaal mee eens.’