16

vrijdag 5 december 2008

11.30 uur, New York

‘Ik neem aan dat ik met dokter Jack Stapleton spreek.’ De heldere, welluidende tenor was als een frisse wind. Hij klonk Jack op de een of andere manier bekend in de oren en zijn hersenen vlogen razendsnel door zijn auditieve geheugen.

Even zweeg hij. Als hij goed luisterde kon hij een licht gehijg horen. De ander was nog aan de lijn, maar zweeg bewust. Er verstreek bijna een halve minuut, totdat Jack zei: ‘Dit zal nog wel even gaan duren, tenzij ik wat meer informatie krijg.’

‘Je spreekt met een van je oudste en beste vrienden.’

Opnieuw klonk de stem bekend, maar Jack kon hem toch niet helemaal plaatsen. ‘Omdat ik nooit zo heel veel vrienden heb gehad zou dat makkelijk moeten zijn, maar dat is niet het geval. Je moet me nog een hint geven.’

‘Ik was de knapste, de langste, de slimste, de meest atletische en de populairste van de Drie Musketiers!’

‘Tsjonge, de wonderen zijn de wereld nog niet uit,’ zei Jack, nu op zijn gemak. ‘James O’Rourke. Hoewel ik je de andere, minder belangrijke kwalificaties gun, maak ik bezwaar tegen “de langste”.’

James barstte uit in zijn bekende, hoge lach, die op Jacks zenuwen werkte als schuurpapier langs zijn vingertoppen, net als toen ze elkaar in de herfst van 1973 op Amherst College voor het eerst ontmoetten.

‘Weet je wat ik voor me zag op het moment dat ik je stem hoorde?’ grinnikte James.

‘Ik zou het niet weten,’ zei Jack.

‘Ik zie je het Laura Scales House op Smith College uit komen, met het borstbeeld van Laura Scales in je armen, en je gezicht zo rood als het mijne zou zijn geweest. Het was om je te bescheuren.’

‘Dat was omdat Molly me had laten zitten,’ zei Jack snel ter verdediging.

‘Ik weet het nog,’ zei James. ‘En het was nog wel op klaarlichte dag.’

‘Ik heb het een maand later met veel tamtam teruggebracht,’ voegde Jack eraan toe. ‘Dus het is allemaal goed gekomen.’

‘Ik weet het. Ik was erbij.’

‘En jij moet nodig iets zeggen,’ zei Jack. ‘Ik herinner me de avond nog dat jij de clubstoel van Dickinson House op Mount Holyoke College weghaalde omdat je razend was op... hoe heette ze ook alweer?’

‘Virginia Sorenson. Mooie, lieve Virginia Sorenson! Wat een schatje!’ zei James een tikje nostalgisch.

‘Heb je nog iets van haar gehoord sinds...’

‘Sinds ik naar het seminarie ging?’

‘Ja.’

‘Nee. Ze was lief, maar ze begreep er niets van.’

‘Ik snap haar standpunt wel, gezien hoe close jullie waren. Heb je spijt van je keus?’

James schraapte zijn keel. ‘Het probleem dat ik die keus moest maken is zowel een bron van vreugde als van verdriet geweest, waar ik het liever over zou willen hebben bij een glas wijn en een brandend haardvuur. Ik heb een huis bij een meer in het noorden van New Jersey, waar ik jou en je vrouw heel graag een keer een weekend zou willen ontvangen.’

‘Dat zou moeten lukken,’ zei Jack vaag. Het leek een verrassende uitnodiging, omdat hij niets meer van James had gehoord sinds ze in 1977 waren afgestudeerd. Natuurlijk was het ook Jacks fout, want hij had ook geen pogingen gedaan om met James in contact te blijven. Hoewel ze goede vrienden waren geweest op de universiteit, waren hun interesses na het afstuderen totaal verschillend geweest. Met het derde lid van de Drie Musketiers was dat heel anders. Jack was zeer geboeid geraakt door Shawn Daughtry’s werkgebied – de archeologie van het Nabije Oosten – en ze hadden redelijk contact gehouden tot de dood van Jacks eerste vrouw en kinderen. Daarna onderhield Jack met niemand meer contact, zelfs niet met familie.

Alsof hij Jacks gedachten kon volgen, zei James: ‘Ik moet me verontschuldigen dat ik geen contact heb gezocht toen je hier in de stad kwam wonen. Ik heb gehoord dat je bij het ocme werkt. Het is steeds mijn bedoeling geweest je een keer te bellen om nog eens af te spreken en herinneringen op te halen aan vroeger. Niemand lijkt te beseffen wat voor een fantastische ervaring het is om naar de universiteit te gaan. In die tijd lijkt alles zo hectisch, met altijd wel een belangrijke scriptie of een examen die je in beslag nemen. En als iemand je probeert te vertellen hoe geweldig het universitaire leven is, dan denk je alleen maar: ja, dat zal wel! Als dat het beste is wat ik kan verwachten, dan heb ik een serieus probleem!’

Nu was het Jacks beurt om te grinniken. ‘Je hebt volkomen gelijk. Hetzelfde geldt voor de medische faculteit. Ik kan me herinneren dat mijn oude huisarts me vertelde dat de medische faculteit het emotionele hoogtepunt van mijn carrière zou zijn. In die tijd dacht ik dat hij niet wijs was, maar hij bleek gelijk te hebben.’

Er viel een korte pauze in het gesprek terwijl de twee oude studievrienden zwijgend terugdachten aan vroeger. Maar toen James de stilte verbrak, waren zijn houding en toon volkomen veranderd. ‘Ik neem aan dat je wel wilt weten waarom ik je zomaar opeens bel.’

‘Dat vroeg ik me inderdaad af,’ gaf Jack toe, terwijl hij probeerde luchtig te klinken. James’ stem was duidelijk somber geworden, bijna ernstig.

‘Het geval wil dat ik je hulp heel erg nodig heb, en ik mag hopen dat je zo vriendelijk wilt zijn om me die te geven.’

‘Ik luister,’ zei Jack behoedzaam. Er waren tijden geweest dat luisteren naar andermans problemen zijn eigen problemen had versterkt. Hoewel hij dat graag wilde voorkomen, kon hij zijn nieuwsgierigheid toch niet bedwingen. Het leek onvoorstelbaar dat hij, een geboren agnosticus, op wat voor manier dan ook de aartsbisschop van New York – zonder enige twijfel een van de machtigste leiders in de wereld – zou kunnen helpen.

‘Het heeft te maken met onze gemeenschappelijke vriend, Shawn Daughtry,’ voegde James eraan toe.

‘Hebben jullie weer gekaart?’ vroeg Jack, in een poging grappig te zijn. Op de universiteit speelden James en Shawn minstens één keer per week poker, waarbij er meestal een verhitte discussie volgde over hoeveel de een schuldig was aan de ander. Verschillende keren had Jack moeten inspringen om de twee weer on speaking terms te krijgen.

‘Het gaat hier om iets van het allergrootste belang,’ zei James. ‘Ik zou graag willen dat je er niet te luchtig over deed.’

‘Neem me niet kwalijk, Vader,’ zei Jack, beseffend dat James doodserieus was. Maar om de plotseling ernstige toon van het gesprek wat te verlichten voegde hij eraan toe: ‘Word ik verondersteld u Vader te noemen, Vader?’

‘Mijn titel is Uwe Eminentie,’ zei James, die een beetje loskwam. ‘Maar je mag me James noemen, waar ik als het jou betreft sterk de voorkeur aan geef.’

‘Daar ben ik blij om,’ antwoordde Jack. ‘Jou kennende van de universiteit zou het weleens moeilijk voor me kunnen zijn je Uwe Eminentie te noemen. Dat klinkt te veel als een grove anatomische uitdrukking.’

‘Je bent niets veranderd, wel?’ zei James, nog iets luchtiger.

‘Helaas, ja, ik ben veranderd. Ik heb het gevoel of ik een tweede leven leid dat volkomen gescheiden is van het eerste. Maar daar wil ik het liever niet over hebben, tenminste niet nu. Misschien ben ik bereid om erover te praten als je me over nog eens dertig jaar belt.’

‘Is het al zo lang geleden?’ vroeg James met een tikkeltje spijt.

‘Eigenlijk is het eenendertig jaar. Ik heb het afgerond naar het dichtstbijzijnde decennium. Maar ik verwijt je niets. Het is net zo goed mijn schuld.’

‘Nou, het is in elk geval iets wat rechtgezet zou moeten worden. We leven en werken immers in dezelfde stad.’

‘Het schijnt van wel,’ zei Jack. Hij was iemand die zich verre hield van spontane sociale verplichtingen. Ervan uitgaand hoe lang geleden het was en hoe verschillend hun carrières waren verlopen, wist hij niet of hij een contact dat uit een vorig leven leek te stammen wel weer nieuw leven wilde inblazen.

‘Ik zou willen voorstellen,’ zei James, ‘om zo snel mogelijk bij elkaar te komen. Ik weet dat het kort dag is, maar zou je willen overwegen om hier naar de residentie te komen voor een snelle lunch?’

‘Vandaag?’ vroeg Jack stomverbaasd.

‘Ja, vandaag,’ antwoordde James. ‘Er is me een probleem op mijn dak geschoven, en ik heb niet veel tijd om het op te lossen. Daarom moet ik jouw hulp inroepen.’

‘Nou,’ zei Jack, ‘het is wel heel snel, en ik was nog wel voor de lunch uitgenodigd door de koningin, maar ik kan haar wel even bellen en zeggen dat we een nieuwe afspraak moeten maken omdat de katholieke kerk mijn tussenkomst nodig heeft.’

‘Ik moet zeggen dat ik je mening over jezelf beslist niet deel. Je bent geen spat veranderd. Maar bedankt dat je wilt komen. En bedankt voor je oneerbiedige humor. Het zou waarschijnlijk het beste voor me zijn als ik het een beetje minder zwaar zou opnemen, maar ik maak me heel veel zorgen.’

‘Heeft het iets te maken met Shawns gezondheid?’ vroeg Jack. Daar maakte híj zich de meeste zorgen over: een gezondheidsprobleem als kanker, want dat zou te dicht bij zijn eigen problemen komen.

‘Nee, niet met zijn gezondheid, maar met zijn ziel. Je weet hoe koppig hij kan zijn.’

Jack krabde op zijn hoofd. Terugdenkend aan Shawns vrije seksuele moraal op de universiteit, zou Jack gedacht hebben dat zijn ziel al vanaf zijn puberteit in gevaar was, waardoor de vraag opkwam waarom er opeens vandaag zoveel haast mee was. ‘Kun je een beetje duidelijker zijn?’ vroeg hij.

‘Liever niet,’ zei James. ‘Ik wil het onderwerp liever bespreken als we elkaar zien. Wanneer kan ik je verwachten?’

Jack keek op zijn horloge. Het was tien voor twaalf. ‘Als ik nu vertrek, wat ik kan doen, ben ik er over vijftien tot twintig minuten.’

‘Fantastisch. Om twee uur moet ik een officiële receptie bijwonen met de burgemeester. Ik verheug me erop je weer te zien, Jack.’

‘Ja, ik ook,’ zei Jack voor hij ophing. James’ verzoek had iets vreemd onwerkelijks. Het was of de president belde en zei dat je direct naar Washington moest komen, omdat het land je nodig heeft. Jack lachte hardop, greep zijn leren jasje en liep naar de kelder.

Terwijl hij zijn fiets losmaakte, merkte hij dat er iemand achter hem aan kwam. Toen hij zich omdraaide, stond hij tegenover zijn baas, Bingham. Zoals gebruikelijk keek hij nors en stonden er zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd.

‘Jack,’ begon Bingham, ‘ik wilde je nog eens zeggen hoe erg Calvin en ik het vinden van je zoontje. Omdat we zelf kinderen hebben kunnen we ons, tot op zekere hoogte, voorstellen hoe moeilijk het moet zijn. Denk eraan: als we iets kunnen doen, moet je het zeggen.’

‘Dank u, meneer.’

‘Ga je weg?’

‘Nee, af en toe ga ik hier naar beneden om mijn fiets van het slot te halen.’

‘Grapjas!’ antwoordde Bingham. Omdat hij Jack zo goed kende, voelde hij zich absoluut niet beledigd, zoals wel het geval was geweest toen Jack pas bij het ocme kwam werken. ‘Ik neem niet aan dat je gaat lunchen met een bevriende chiropractor.’

‘Dat ziet u helemaal goed,’ zei Jack. ‘En ook sta ik niet op het punt een acupuncturist, een homeopaat of een kruidendokter op te zoeken. Ik ga lunchen met een geloofsgenezer. De aartsbisschop van New York belde net en vroeg of ik kwam lunchen.’

Bingham barstte ondanks zichzelf in lachen uit. ‘Ik moet het je nageven: je zit niet om een antwoord verlegen. Rij in elk geval voorzichtig, en als ik je de waarheid mag zeggen: ik wilde dat je die fiets aan de kant deed. Ik ben altijd doodsbang dat je hier nog eens horizontaal binnenkomt.’ Nog steeds grinnikend draaide Bingham zich om en liep het ocme weer in.

Jack fietste in de richting van Madison. Van de frisse lucht kikkerde hij op. Binnen een kwartier was hij op de hoek van 51st Street.

De residentie van de aartsbisschop, een bescheiden, tamelijk strak gebouw met drie verdiepingen van grijs steen en met een leien dak, vormde een scherp contrast met de omringende moderne wolkenkrabbers. De ramen op de begane grond waren voorzien van dikke ijzeren tralies. Het enige teken van leven was een stukje Belgisch kant, dat achter een paar van de getraliede ramen nogal uit de toon viel.

Nadat hij zijn fiets en helm had vastgezet, liep Jack de granieten trap op en gaf een ruk aan de glimmende koperen bel. Hij hoefde niet lang te wachten. Nadat de sloten waren opengeklikt, ging de deur naar binnen toe open en zag hij een lange, magere, roodharige priester wiens meest in het oog springende kenmerk een flinke haakneus was. Hij was gekleed in een zwart priesterpak met een ouderwetse, zwaar gesteven witte priesterboord.

‘Dokter Stapleton?’ vroeg de priester.

‘Ja, inderdaad,’ zei Jack nonchalant.

‘Ik ben Vader Maloney,’ zei de priester, opzijstappend.

Jack liep naar binnen, enigszins onder de indruk van zijn omgeving. Terwijl Vader Maloney de deur achter hem sloot, zei hij: ‘Ik zal u naar de privéstudeerkamer van Zijne Eminentie brengen.’ Hij liep snel weg, waardoor Jack even zijn pas moest versnellen om hem in te halen.

De geluiden van de drukke Madison Avenue waren verdwenen achter de zware voordeur. Het enige wat Jack kon horen, behalve het getik van de grote staande klok, waren hun voetstappen op de glanzend geboende eiken vloer.

Vader Maloney hield stil voor een gesloten deur. Toen Jack naast hem kwam staan, opende hij die en stapte opzij, zodat Jack naar binnen kon.

‘Zijne Eminentie komt zo bij u,’ zei hij, terwijl hij achterwaarts de kamer uit liep en zachtjes de deur sloot.

Jack keek de spartaans ingerichte kamer door, die naar schoonmaakmiddel en boenwas rook. De enige decoratie, behalve een klein kruis aan de wand boven een antieke bidstoel, waren een paar ingelijste formele portretten van de paus. Behalve de bidstoel bestond het meubilair verder nog uit een kleine leren bank, een bijpassende leren stoel, een wandtafel met een lamp en een damesbureautje met een houten stoel met rechte rug.

Jack liep over de glanzende houten vloer, waarbij zijn leren zolen luid weerkaatsten. Hij ging op de bank zitten zonder achterover te leunen, met het gevoel dat hij op een plek was waar hij niet thuishoorde. Jack was nooit gelovig geweest, en zijn ouders, die leraren waren, hadden ook nooit een geloof aangehangen. Toen hij opgroeide en erover moest gaan nadenken, was hij tot de conclusie gekomen dat hij agnost was, tenminste tot de tragedie die hem van zijn gezin had beroofd. Vanaf dat moment had Jack de geruststellende gedachte dat er een God was opgegeven. Hij geloofde niet dat een liefhebbende God zijn geliefde vrouw en zijn lieve dochters zo zou laten omkomen.

Plotseling vloog de deur open. Gespannen als hij was schoot Jack overeind. Zijne Eminentie kardinaal James O’Rourke kwam in vol ornaat binnenlopen. Heel even namen de mannen elkaar op, terwijl de plezierige herinneringen door hen heen flitsten. Hoewel Jack in het gezicht van de kardinaal beslist nog een glimp kon opvangen van zijn oude vriend, verraste de rest van zijn verschijning hem. Jack kon zich niet herinneren dat hij zo klein was als hij nu leek te zijn. Zijn haar was korter en niet langer zo vurig rood. Maar het was natuurlijk de kleding die het meest was veranderd: James deed hem denken aan een prins uit de renaissance. Behalve een zwarte broek en een witte boord droeg hij een zwarte soutane, verfraaid met kardinaalrode biezen en knopen. Over de soutane hing een open rode cape. Op zijn hoofd droeg hij een kardinaalrode kalot. Om zijn middel was een brede rode sjerp geknoopt, en om zijn nek hing een met edelstenen bezet zilveren kruis.

De twee mannen omarmden elkaar. Even bleven ze zo staan, waarna ze allebei weer een stap achteruit deden.

‘Je ziet er fantastisch uit,’ zei James. ‘Je ziet eruit of je zo een marathon zou kunnen lopen. Ik geloof niet dat ik de kathedraal door zou kunnen rennen als het moest.’

‘Je bent wel erg aardig,’ zei Jack, terwijl hij neerkeek op James’ vriendelijke gezicht met de zachte, hoogrode wangen met sproeten en zijn plezierig ronde gestalte. Zijn scherpe, stralend blauwe ogen vertelden een heel ander verhaal en waren meer in overeenstemming met wat Jack wist van zijn oude vriend, die nu een machtige, ambitieuze prelaat was. De ogen weerspiegelden James’ geweldige en slimme intelligentie, waar Jack hem altijd om had benijd.

‘Echt,’ zei James, ‘je ziet eruit als een man die half zo oud is.’

‘O, hou op,’ zei Jack glimlachend. Plotseling herinnerde hij zich ook weer hoe handig James kon vleien, een eigenschap die hij altijd goed wist uit te buiten. Vroeger op Amherst was er niemand die James niet mocht, dankzij zijn vermogen om anderen voor zich in te nemen.

‘Maar moet je jezelf eens zien,’ zei Jack, in een poging het compliment te retourneren. ‘Je ziet eruit als een renaissancistische prins.’

‘Een dikke renaissancistische prins wiens enige lichaamsbeweging aan de reftertafel plaatsvindt.’

‘Moet je nagaan,’ ging Jack verder, James’ commentaar negerend, ‘je bent kardinaal, een van de machtigste mannen in de kerk.’

‘Nonsens,’ antwoordde James, hem wegwuivend alsof Jack hem plaagde. ‘Ik ben gewoon een parochiepriester die voor zijn kudde zorgt. De Goede God heeft me in een positie geplaatst die me volledig boven de pet gaat. Natuurlijk kan ik de wegen van de Heer niet in twijfel trekken; ik doe mijn uiterste best. Maar genoeg gepraat. We kunnen daarmee verdergaan tijdens de lunch. Eerst wil ik je iets laten zien.’

James ging hem voor de studeerkamer uit, een grote hal door, langs een formele eetkamer, waar twee couverts waren neergelegd op een tafel voor twaalf, en een grote keuken in met moderne apparatuur, maar een ouderwets granieten aanrecht. Een vrouw stond bij de gootsteen een krop sla te wassen. Het was een grote vrouw, ongeveer tien centimeter langer dan James, met haar donkere haar in een strakke knot. James stelde haar voor als mevrouw Steinbrenner, de huishoudster, en de absolute heerseres van de residentie. Bij wijze van antwoord joeg ze James zoals ze zei ‘haar keuken’ uit en deed alsof ze kwaad werd toen hij een worteltje pikte van een zorgvuldig klaargemaakte groenteschotel.

‘Dat is uw lunch,’ foeterde ze met een zwaar Duits accent, terwijl ze James een tik op zijn hand gaf. Terwijl hij schrik veinsde, wenkte James Jack om hem te volgen de keldertrap af.

‘Ze doet of ze Brunhilde is,’ legde James uit, ‘maar ze is een lammetje. Ik zou niet zonder haar kunnen. Ze kookt, behalve voor grote groepen, houdt het huis kraakhelder, en houdt iedereen, mijzelf inbegrepen, op het rechte pad. Nou, waar is het lichtknopje?’

Ze waren in de kelder aangekomen, die door witgeschilderde ruwhouten schotten in verschillende compartimenten was verdeeld. James draaide aan een knop, waardoor er een centrale gang zichtbaar werd met aan weerszijden deuren met hangsloten.

‘Ik waardeer het enorm dat je op zo’n korte termijn kon komen,’ zei James toen hij stil bleef staan voor een van de deuren. Hij pakte een sleutel, opende het slot en trok de grendel omhoog. De scharnieren van de deur kraakten toen hij hem naar buiten opentrok. Hij moest eerst weer op zoek naar het lichtknopje voor hij naar binnen liep en Jack gebaarde hem te volgen.

Het was een rechthoekige ruimte van ongeveer zes meter lang en drie meter breed, en met een plafond van bijna drieënhalve meter hoog. De eindmuur was van geschilderde ruwe granietblokken, die ook dienden als de fundering van het gebouw. Langs de muren waren planken aangebracht, waarop zorgvuldig gelabelde kartonnen verhuisdozen stonden. Aan het eind van de ruimte stond een vergeelde houten kist waarvan de metalen strips waren doorgesneden, maar die nog wel op hun plaats zaten. Jack opnieuw wenkend hem te volgen liep James naar de kist toe en boog de metalen strips terug om de bovenkant vrij te leggen, die duidelijk open was geweest en toen weer was gesloten.

‘Hiermee is het dilemma begonnen,’ zei James. Toen zuchtte hij. ‘Zoals je ziet, is hij aan mij geadresseerd. Je kunt ook zien dat ik kennelijk de afzender ben en ook dat erop staat dat er persoonlijke eigendommen in zitten.’

‘Heeft Shawn je dit toegestuurd?’

‘Inderdaad, de slimmerik. Hij heeft me ook gebeld om te vertellen dat hij kwam. Hij zei dat het een verrassing was en hij weet dat ik van verrassingen houd. Eigenlijk dacht ik, stommeling die ik ben, dat het iets voor mijn aanstaande verjaardag was, maar ik weet nu dat het dat niet is. Het is een verrassing die veel groter is dan ik me ooit had kunnen voorstellen.’

‘O, ja,’ zei Jack, ‘je bent bijna jarig. Het is morgen zelfs al, 6 december, klopt dat?’

‘Hij heeft me al zo lang als ik me kan heugen geen cadeau gegeven,’ zei James, die Jacks vraag negeerde. ‘Waarom ik dacht dat hij me er dit jaar wel een zou geven weet ik werkelijk niet. Maar omdat Shawn zowel een Bijbels wetenschapper als een archeoloog is, dacht ik dat het misschien een prachtige vroegchristelijke reliek zou zijn. Wist ik veel.’

‘Is het dat?’

‘Laat me mijn verhaal afmaken,’ zei James. ‘Ik wil dat je begrijpt waarom ik in zo’n moeilijke situatie zit.’

Jack knikte, steeds nieuwsgieriger. De kist bevatte kennelijk een antiquiteit. Iets ongewoons, te oordelen naar James’ reactie.

‘Omdat hij de kist vanuit het Vaticaan naar mij stuurde met de mededeling dat er persoonlijke eigendommen van mij in zitten werd hij niet door de douane tegengehouden. Noch in Italië noch hier in New York. Hij kwam per luchtpost en werd hier direct vanuit jfk afgeleverd. Omdat ik dacht dat het een verjaarscadeau was, heb ik hem hier bij de rest van mijn persoonlijke bezittingen laten zetten. Zoals beloofd kwam Shawn gisteravond van jfk hiernaartoe, kort nadat de kist was gearriveerd. Hij was in een heel vreemde stemming, helemaal strak van opwinding. Hij kon niet wachten om de kist open te maken, net als ik, om te zien of de inhoud veilig was aangekomen. Dus we gingen hier naar beneden, sneden de metalen strips door en schroefden de bovenkant van de kist. In eerste instantie zagen we alleen maar piepschuim, want het voorwerp was buitengewoon goed verpakt. Toen het stuk piepschuim van de bovenkant was verwijderd, zoals ik nu zal doen, zag ik dit.’ James stak zijn vingers tussen het ruwe hout en het verpakkingsmateriaal, en tilde het piepschuim op.

Jack boog zich voorover. Het licht in de kelder was niet al te best, maar hij kon duidelijk een verweerde rechthoekige steen zien met een vlakke bovenkant vol krassen. Hij was niet onder de indruk. Hij had iets geweldigs verwacht – iets als een vergulde kelk, of een beeld, of misschien een zware gouden doos.

‘Wat is het?’ vroeg Jack.

‘Het is een ossuarium. Rond de tijd van Christus, over een periode van ongeveer honderd jaar, begroeven de Joden in Palestina hun doden een jaar of langer in grotachtige tombes, zodat het lichaam kon vergaan. Daarna keerde de familie terug, verzamelde de botten en bracht ze over in een kalkstenen kist van verschillende afmetingen en met allerlei versieringen, afhankelijk van hoe rijk de familie was. Zo’n kist heet een ossuarium.’

‘Was er onlangs niet iets te doen over een ossuarium dat volgens zeggen een inscriptie had waar “James, zoon van Jozef, broer van Jezus” op zou staan?’

‘Inderdaad. Er zijn zelfs een paar recent ontdekte ossuariums met inscripties die aangeven dat ze de stoffelijke resten van Jezus Christus en zijn directe familie bevatten. Natuurlijk is bewezen dat het hele vervelende incident pure oplichting bleek te zijn door een paar vervalsers zonder scrupules. De laatste twintig jaar zijn er duizenden ossuariums uit de eerste eeuw gevonden als gevolg van de bouwwoede in Jeruzalem. Het is moeilijk om géén ossuarium te vinden als je in die stad begint te graven. Ik weet zeker dat dit exemplaar ook zo’n vervalsing zal blijken te zijn, net als de relieken die erin zouden zitten, als dat al zo is.’

‘Om wiens stoffelijke resten gaat het hier?’ vroeg Jack nieuwsgierig.

‘De heilige Maria, moeder van Christus, moeder van God, moeder van de kerk, tweede in lijn na Jezus, de heiligste mens die ooit op deze aarde heeft rondgelopen,’ zei James, die er duidelijk moeite mee had dit alles over zijn lippen te krijgen.

Bijna een volle minuut staarden Jack en James elkaar aan. Jacks teleurstelling over de inhoud van de kist nam alleen maar toe. Hij was niet geïnteresseerd in een kist met botten. Schatten hadden meer allure voor hem dan historische voorwerpen. James was echter overweldigd. Alleen al praten over de vermoedelijke inhoud maakte hem des te wanhopiger om een oplossing te vinden.

‘Oké,’ zei Jack uiteindelijk. Hij wendde zijn blik af van James en zijn betraande ogen, en keek weer neer op het deksel van het ossuarium. Hij had verwacht dat James nog meer zou zeggen, maar die was te zeer van streek om nog een woord te kunnen uitbrengen.

‘Kennelijk ontgaat me hier iets. Als er een heleboel ossuariums zijn en een heleboel vervalsers, wat kennelijk het geval is, wat is dan het probleem?’

James had zijn lippen op elkaar geklemd en er gleed een enkele traan over zijn rechterwang. Zonder iets te zeggen, met zijn ogen gesloten, hief hij zijn handen met de palmen naar boven naar Jack. Hij schudde zijn hoofd, alsof hij zich ervoor verontschuldigde dat hij zijn gevoelens niet onder woorden kon brengen. Even later wenkte hij Jack hem te volgen.

Toen ze boven door de keuken liepen, wierp mevrouw Steinbrenner een blik op Zijne Eminentie en zag onmiddellijk hoe hij er emotioneel aan toe was. Hoewel ze niets zei, keek ze nijdig naar Jack, die naar ze vermoedde de oorzaak van de tranen van haar baas was.

James ging aan het hoofd van de tafel zitten en gebaarde dat Jack aan zijn rechterkant moest plaatsnemen. Tussen hen in stond de groenteschotel. Op het moment dat ze hun stoel aanschoven verscheen mevrouw Steinbrenner met een grote soepterrine. Terwijl de ontzagwekkende vrouw de soep – een uitstekende auberginebisque – opschepte, hield Jack zijn ogen op zijn soepkom gericht.

Toen de huishoudster klaar was en de deur naar de keuken achter zich gesloten had, pakte James zijn servet om zijn ogen te betten, die behoorlijk rood waren geworden. ‘Ik moet me verontschuldigen voor mijn sentimentele gedrag,’ zei hij.

‘Het is goed,’ zei Jack haastig.

‘Nee, dat is het niet,’ antwoordde James, ‘niet tegenover een gast, en vooral niet tegenover een goede vriend aan wie ik een grote gunst wil vragen.’

‘Daar ben ik het niet mee eens,’ zei Jack. ‘Dit geeft alleen maar aan hoe belangrijk het voor je is, wat je me ook gaat vragen.’

‘Je bent te vriendelijk,’ zei James. ‘Nu wil ik graag dankzeggen.’

Nadat James zijn laatste ‘Amen’ had uitgesproken, keek hij naar Jack en zei: ‘Begin, alsjeblieft. Het spijt me dat we niet veel tijd hebben, zoals ik al eerder zei, maar ik moet om twee uur in Gracie Mansion zijn.’

Jack pakte de zwaarste zilveren soeplepel die hij ooit in handen had gehad op en nam een hap van de soep. Die was subliem.

‘Ze is een goede kokkin. Niet de vriendelijkste, maar zeker een goede kokkin.’

Jack knikte, blij dat James zich had hersteld van zijn emotionele uitbarsting.

‘Zoals ik al zei: ik geloof dat het ossuarium daarbeneden uiteindelijk “helaas” weer een vervalsing zal zijn. Ik zeg “helaas” omdat het, voordat is bewezen dat het een vervalsing is, een heleboel schade aan de kerk, aan zijn volgelingen en aan mij persoonlijk kan toebrengen. Het probleem is dat het niet makkelijk zal zijn om te bewijzen dat het een vervalsing is, en het kan uiteindelijk voornamelijk op geloof berusten.’

Jack erkende stilzwijgend dat in de wetenschap bewijs dat gebaseerd was op geloof nauwelijks als bewijs gold. In feite was dat iets onmogelijks.

‘Het grootste probleem waar we tegenaan lopen is dat het ossuarium is ontdekt door een van de beroemdste archeologen ter wereld.’

‘Je bedoelt Shawn?’

‘Ja, ik bedoel Shawn. Nadat we de kist hadden geopend en de bovenkant van het ossuarium hadden bekeken, wees Shawn me op twee dingen. Tussen al die krassen zijn een naam en een datum te zien. De datum is in Romeinse cijfers en is 815 auc , wat op de gregoriaanse kalender 62 na Christus is.’

‘Wat is verdomme auc ?’ vroeg Jack, en hij werd rood. ‘Excuseer mijn Frans.’

‘Ik herinner me dat je Frans, zoals jij het noemt, op de universiteit nog veel kleurrijker was. Maar je hoeft je niet te verontschuldigen, want ik ben er nu net zo immuun voor als toen. Maar auc staat voor ab urbe condita , wat refereert aan de datum waarop Rome vermoedelijk gesticht werd. Met andere woorden, het is een datum die bij een dergelijke vondst past. En als de datum wordt gecombineerd met de naam, wordt het heel erg verontrustend – de naam Maryam, geschreven in Aramese lettertekens, en vertaald in het Hebreeuws Miriam, ofwel Maria.’

‘Dus Shawn is ervan overtuigd dat het ossuarium de botten van de
maagd Maria, Jezus’ moeder, bevat?’

‘Precies. Shawn is een buitengewoon geloofwaardige getuige en kan bewijzen dat dit ossuarium het daglicht niet heeft gezien sinds het bijna tweeduizend jaar geleden werd begraven. Hij heeft het gevonden naast het graf van de heilige Petrus. Daarbij komt dat dit ossuarium is verzegeld. Alle andere ossuariums waren, voor zover ik weet, niet verzegeld.’

‘Was Maria geen veelvoorkomende naam in die tijd? Waarom denkt hij dat het de Maria is die Jezus’ moeder was?’

‘Omdat Shawn een authentieke brief uit de tweede eeuw heeft ontdekt waarin staat dat het ossuarium de botten van Jezus’ moeder bevat. En die brief heeft Shawn naar de botten geleid.’

Jack trok zijn wenkbrauwen op. ‘Ik snap wat je bedoelt. Maar hoe zit het met de brief? Kan dát geen vervalsing zijn?’

‘Hoewel het een tautologie lijkt, zou je kunnen zeggen dat, doordat het ossuarium gevonden is op de plek waar de brief zegt dat het zal zijn, de authenticiteit van de brief wordt bewezen en andersom. Het zijn allebei zulke buitengewone vondsten dat dat feit alleen al mensen ervan zal overtuigen dat de botten in het ossuarium van de heilige moeder zijn.’

Jack dacht na over het probleem, terwijl hij zich ondertussen met een zilveren tang bediende van de rauwe groenten die op tafel stonden. Hij begreep wat James bedoelde. Maar toen kreeg hij een ander idee. ‘Heb je de brief gezien?’

‘Ja. Gisteren.’

‘Wie heeft hem geschreven?’

‘Een bisschop uit Antiochië, ene Saturninus.’

‘Ik heb nog nooit van hem gehoord.’

‘Hij is een bekende figuur. Niet zo heel erg bekend, maar hij heeft echt bestaan.’

‘Naar wie schreef hij?’

‘Naar een andere bisschop, een bisschop in Alexandrië, Basilides genaamd.’

‘Van hem heb ik ook nog nooit gehoord.’

‘Weet je iets over gnosticisme?’

‘Dat geloof ik niet. Dat is een onderwerp dat niet zo vaak aan de orde komt in het mortuarium.’

‘Dat geloof ik graag,’ zei James lachend. ‘Het was een serieuze afsplitsing in de vroegchristelijke kerk, en Basilides was een van de eerste leiders.’

‘Zou Saturninus een reden gehad kunnen hebben om tegen Basilides te liegen?’

‘Slim bedacht,’ zei James, ‘maar helaas: nee.’

‘Neemt Saturninus er de verantwoordelijkheid voor dat het ossuarium daadwerkelijk is begraven?’

‘Absoluut.’

‘Vertelt hij hoe hij aan de relieken is gekomen of wie ze aan hem heeft gegeven?’

‘Ja, en je komt aardig in de buurt van wat volgens mij het zwakste punt in de schakel is, om zo te zeggen. Weet je wie Simon de Magiër was?’

‘Je hebt me weer te pakken. Nooit van gehoord.’

‘Hij is de grootste schurk in het Nieuwe Testament in de Bijbel, een echte boef die de genezende krachten van de heilige Petrus probeerde te kopen. Van hem is het woord “simonie” afgeleid.’

Jack moest bij zichzelf lachen toen hij bedacht dat Jezus Christus de beroemdste leverancier van alternatieve genezing was en de heilige Petrus de op een na beroemdste.

‘Simon de Magiër wordt door sommigen ook gezien als een van de eerste gnostici,’ ging James verder. ‘En Saturninus, die veel jonger was, werkte voor hem en hielp hem met zijn magie. Dus het hangt helemaal af van Simon de Magiër of bewezen kan worden dat de botten in het ossuarium van de heilige moeder zijn, wat zeker niet het geval is, en hij is misschien wel de allerslechtste getuige van allemaal.’

‘Er is nog een andere manier,’ zei Jack. ‘Een heel directe manier.’

‘En die is?’ vroeg James hoopvol.

‘Laat een antropoloog de botten onderzoeken, als er botten zijn, om allereerst vast te stellen of ze menselijk zijn. Als ze menselijk zijn, dan moet bekeken worden of ze vrouwelijk zijn, en als ze vrouwelijk zijn, dan moet bekeken worden of de vrouw al dan niet een kind heeft gebaard. We weten dat Maria minstens één kind heeft gekregen.’

‘Kan een antropoloog zulke dingen vertellen?’

‘Een ondubbelzinnig “ja” op de eerste twee punten: of de botten menselijk en of ze vrouwelijk zijn. Het is iets minder zeker of aangetoond kan worden dat de vrouw levende kinderen heeft gebaard of niet. Als de veranderingen waar ze naar zoeken gevonden worden, heeft de vrouw zeker kinderen gehad, en over het algemeen geldt: hoe duidelijker, des te meer kinderen. Maar als ze er niet zijn, dan kun je niet met zekerheid zeggen dat de vrouw niet tóch een kind heeft gehad.’

‘Fascinerend,’ zei James. ‘Vooral het idee dat de botten mannelijk zouden kunnen zijn. Als dat het geval is, zou de nachtmerrie voorbij zijn.’

‘Heb je de botten gezien?’

‘Nee. Shawn en zijn vrouw wilden alleen maar zeker weten of het ossuarium niet gebroken was tijdens het transport. Ze wilden het ossuarium zelf niet openmaken, omdat het verzegeld is met was. Zoals je je wel kunt voorstellen, maken ze zich zorgen over de staat van de inhoud na tweeduizend jaar, en ze wilden die niet blootstellen aan de lucht en de vochtigheid zonder laboratoriumfaciliteiten beschikbaar te hebben. Heb je Shawns vrouw ooit ontmoet?’

‘Misschien,’ zei Jack. ‘De laatste keer dat ik hem zag was twee jaar geleden, en gezien de snelheid waarmee hij zijn vrouwen inruilt, weet ik niet of ik helemaal bij ben. Ik heb Shawn maar twee keer gezien in de veertien jaar dat ik nu hier in de stad woon. Ik weet dat hij in die tijd minstens twee keer getrouwd en gescheiden is.’

‘Volkomen schaamteloos,’ merkte James op, ‘maar het ligt wel in zijn lijn. Weet je nog hoeveel vriendinnen hij had op de universiteit?’

‘Wat dacht je?’ zei Jack. ‘Ik herinner me een weekend toen er twee opdoken. De ene was bedoeld voor vrijdagavond en de andere voor zaterdag, maar die van zaterdag had zich vergist en dacht dat het voor het hele weekend was. Gelukkig kon ik inspringen. Het eind van het liedje was dat ik me bezig heb gehouden met de vrijdagkandidate, en we konden het prima met elkaar vinden.’

‘Shawns huidige vrouw heet Sana.’

‘O ja,’ herinnerde Jack zich. ‘Die heb ik ontmoet. Ze was heel verlegen en teruggetrokken. Ze klemde zich alleen maar vast aan zijn arm en staarde hem dromerig aan. Het was een beetje gênant.’

‘Ze is veranderd. Ze is moleculair bioloog en heeft al aardig wat bekendheid gekregen op haar vakgebied. Ze is nu verbonden aan de medische faculteit van de Columbia University. Volgens mij is ze echt opgebloeid toen ze elkaar hebben leren kennen. Ik heb het gevoel dat hun huwelijk niet heel lang zal gaan duren, gezien Shawns voorkeur voor adorerende, dociele vrouwen. Sociaal gezien zal hij nooit tevreden zijn. Ik ben geen expert, maar ik geloof niet dat hij in staat is om trouw te zijn.’

‘Misschien is dat wel zo,’ zei Jack. Hij was bepaald geen groot bewonderaar geweest van de manier waarop Shawn met vrouwen omging, maar hij had er nooit iets over gezegd. Tussen James en Shawn was het echter altijd een heet hangijzer geweest.

‘Hoe is jouw relatie met Shawn?’ vroeg James.

Jack haalde zijn schouders op. ‘Zoals ik al zei: ik heb hem maar twee keer gezien sinds ik naar New York ben verhuisd. Hij was allebei de keren zo vriendelijk me bij hem thuis te eten te vragen. Ik neem aan dat ik hem terug had moeten vragen, maar ik ben de laatste tijd een beetje een kluizenaar geworden.’

‘Zoiets zei je al aan de telefoon,’ zei James. ‘Kun je dat uitleggen?’

‘Nee. Misschien een andere keer,’ zei Jack, omdat hij niet aan zijn eerste, noch aan zijn tweede gezin wilde denken. ‘Waarom vertel je me niet hoe ik je kan helpen? Ik neem aan dat het te maken heeft met die kist beneden.’

James haalde diep adem om zich te vermannen. ‘Je hebt natuurlijk gelijk,’ zei hij. ‘Het heeft te maken met die kist beneden. Wat denk je dat er zou gebeuren als een aanzienlijk percentage mensen zou denken, ook al is het maar even, dat in het ossuarium hierbeneden inderdaad de botten van Maria, de moeder van God, zouden zitten?’

‘Ik neem aan dat een heleboel mensen teleurgesteld zouden zijn,’ zei Jack.

‘Dat is veel diplomatieker dan ik zou hebben verwacht.’

‘En minder sarcastisch dan ik de laatste tijd ben.’

‘Heeft het er iets mee te maken dat ik kardinaal ben?’

‘Dat is goed mogelijk,’ zei Jack.

‘Het spijt me dat je er zo over denkt. Oude vrienden zouden zichzelf moeten durven zijn.’

‘Misschien als dergelijke ontmoetingen een gewoonte zouden worden. Maar waarom vertel jij me niet wat jij denkt dat er zou gebeuren?’

‘Het zou een ramp zijn voor de kerk, op een moment dat die dat allerminst kan gebruiken. We hebben nog steeds te maken met de schade van het misbruikschandaal door priesters. Het is een vreselijke tragedie voor de betrokkenen en voor de kerk zelf. En dat zou ook gelden voor de bewering dat de gezegende maagd Maria niet met lichaam en ziel is opgenomen in de hemel, zoals ex cathedra afgekondigd door Paus Pius de xii in zijn Munificentissimus Deus in 1950. Die afkondiging is de enige keer dat men zich gebaseerd heeft op de plechtige verklaring over pauselijke onfeilbaarheid van het eerste Vaticaanse Concilie in 1870. Shawns bewering dat hij de botten van de allerheiligste moeder van God heeft gevonden zou de autoriteit van de kerk ernstig in gevaar brengen en ondermijnen. Het zou een ramp zijn die zijn weerga niet kent.’

‘Ik geloof je op je woord,’ verklaarde Jack, die opmerkte dat James’ gezicht steeds roder werd.

‘Ik meen het serieus,’ verklaarde James, bang dat Jack het niet helemaal begreep. ‘Als een directe afstammeling van de heilige Petrus zelf legt de paus, als hij ex cathedra spreekt over geloof of moraal, een goddelijke openbaring af omdat de Heilige Geest in het lichaam van de kerk werkt als sensus fidelium .’

‘Oké, oké,’ gaf Jack toe. ‘Ik begrijp dat Shawns bewering dat Maria niet ten hemel opgestegen is, terwijl de kerk heeft verklaard dat dat wel zo is, een ernstige slag zal toebrengen aan het katholieke geloof.’

‘Het zou ook een desastreuze slag zijn voor diegenen die Maria bijna net zo vereren als Jezus Christus. Je hebt geen idee van haar positie onder de katholieke gelovigen, waar als het aan Shawn ligt niets van over zou blijven.’

‘Dat begrijp ik ook,’ zei Jack, aanvoelend dat James zich nogal begon op te winden.

‘Dat kan ik niet laten gebeuren!’ snauwde James, en hij sloeg zo hard met zijn handpalm op tafel dat de borden rinkelden. ‘Dat kan ik niet laten gebeuren. Niet voor de kerk, maar ook niet voor mijzelf!’

Jack trok zijn wenkbrauwen op. Plotseling zag hij zijn vriend weer voor zich zoals hij op de universiteit was geweest. Hij voelde aan dat James’ belang bij en zijn bezorgdheid over de botten in de kelder gebaseerd waren op meer dan het welzijn van de kerk. James was ook een ervaren politicus. Hoewel Jack zijn kansen niet hoog had ingeschat, was James voorzitter geweest van hun jaar op de universiteit. Jack had hem onderschat. Met een aangeboren gevoel voor de innerlijke behoeften, angsten en gevoeligheden van mensen, plus zijn vermogen om te vleien, was James daar geknipt voor. Hij was ook gedreven, pragmatisch en sluw. Iedereen mocht hem, en tot verbazing van Jack en Shawn had hij de verkiezing gewonnen. Jack had alle reden om te geloven dat het dezelfde kwaliteiten waren geweest die James hadden geholpen de verheven status van kardinaal te bereiken.

‘En daarbij komt nog het probleem,’ ging James verder, ‘dat die slimme Shawn mij bij mijn ballen heeft.’

Jacks hoofd schoot omhoog, alsof hij een klap had gekregen. Dergelijke taal uit de mond van een rooms-katholieke kardinaal was volkomen onverwacht. Natuurlijk had hij zoiets wel heel vaak gehoord tijdens hun studietijd. Toen James Jacks reactie zag, begon hij hard te lachen. ‘O! Sorry!’ zei hij. En daarna praatte hij met opzet Jack na met een ‘Neem me mijn Frans niet kwalijk’.

Jack lachte en besefte dat hij zich er schuldig aan had gemaakt zijn oude vriend als een stereotype af te schilderen terwijl die, ondanks zijn uiterlijkheden, nog steeds dezelfde was gebleven. ‘Touché,’ zei hij glimlachend.

‘Laat ik het zo zeggen,’ ging James verder. ‘Door het ossuarium vanuit het Vaticaan naar mij te sturen, met mijn naam als afzender, heeft hij de douane omzeild én ingespeeld op mijn hebberigheid, omdat ik direct aannam dat het een verjaarscadeau was. Door de kist in ontvangst te nemen en ervoor te tekenen ben ik, zou je kunnen zeggen, medeplichtig geworden. Ik had de kist moeten weigeren, zodat hij teruggestuurd zou worden naar het Vaticaan. Zoals de zaken er nu voor staan, ben ik persoonlijk betrokken bij de mogelijke ravage die Shawn zal veroorzaken, omdat hij dankzij mijn betrokkenheid überhaupt toegang heeft gekregen tot het graf van Petrus. Ik zit er tot over mijn oren in.’

‘Waarom bel je de media niet om ze zelf te vertellen dat je er geen idee van had waarvoor je tekende?’

‘Omdat de schade al is aangericht. Ik ben, zoals ik al zei, medeplichtig. Bovendien, Shawn zou zelf naar de media gaan en mij en de kerk ervan beschuldigen dat we proberen te voorkomen dat het ding in het openbaar wordt gebracht, en zeggen dat we hem de kans niet willen geven om de inhoud te onderzoeken. Dat zou klinken als een samenzwering, wat voor veel mensen hetzelfde is als een bewijs voor de authenticiteit van het ding. Nee, dat kan ik niet doen! Ik moet Shawn laten doen wat hij wil, wat volgens hem een maand gaat duren als er geen documenten zijn om te bekijken, of maximaal drie maanden als er wel documenten bij de botten zitten, als er al botten zijn. Ik hoop dat dat niet het geval is. Dat zou alles makkelijker maken.’

‘Zitten er vaak documenten in ossuariums?’ vroeg Jack. Hij merkte dat zijn belangstelling voor de inhoud groeide.

‘Meestal niet, maar volgens de brief van Saturninus aan Basilides bevat het ossuarium behalve de botten de enige bekende kopie van een evangelie van Simon de Magiër.’

‘Na wat je me over die vent hebt verteld moet dat volgens mij wel een interessant manuscript zijn,’ zei Jack. ‘Slechteriken zijn altijd veel interessanter dan braveriken.’

‘Dat ben ik niet met je eens.’

‘Oké, wat ga je doen en wat is mijn rol?’

‘Shawn en Sana willen het ossuarium geheimhouden tot ze klaar zijn met hun werk. En dat vergat ik je nog te zeggen: Sana is van plan te proberen wat dna te verzamelen.’

‘Ik neem aan dat dat mogelijk is. Het is biologen gelukt om dna te halen uit de resten van de veel oudere ijsman die in 1991 in de Alpen is gevonden. Er is vastgesteld dat die mummie meer dan vijfduizend jaar oud is.’

‘Nou, om hun respectievelijke laboratoria onwetend te houden van wat ze doen, hebben ze een plek nodig waar ze in het geheim kunnen werken. Ik ben het daar volledig mee eens. Ik heb de nieuwe dna -faciliteit van het ocme voorgesteld. Ik dacht eraan, omdat ik naar de officiële opening ben geweest samen met de burgemeester en een paar andere hoge heren van de stad. Denk je dat dat mogelijk is, en zou jij dat kunnen regelen?’

Jack moest hier even over nadenken. Het gebouw had meer ruimte dan op het moment nodig was, een zeldzaam staaltje van vooruitzien van de kant van de stadsplanners. Jack wist dat zijn baas andere onderzoeksprojecten van de universiteit van New York en het Bellevue-ziekenhuis had gesteund, dus waarom dit niet? Het zou ook goede pr betekenen, wat Bingham geweldig blij zou maken. ‘Ik denk dat het zeker mogelijk is,’ zei hij, ‘en ik zal het met mijn baas bespreken zodra ik terug ben in het ocme . Maar is dat het enige wat je van me wilt?’

‘Nee, ik wil graag dat je me helpt Shawn en Sana op andere gedachten te brengen over het publiceren van hun werk. Ik wil dat ze zich realiseren hoeveel ellende erdoor zal ontstaan als je een appèl doet op hun betere ik. Ik weet dat Shawn een goed mens is, ook al is hij een beetje ijdel en egocentrisch.’

Jack schudde zijn hoofd. ‘Als wat ik me herinner van Shawns behoefte aan roem en fortuin nog steeds klopt, zal dat een heel zware klus worden. Hem tot andere gedachten brengen zal bijna onmogelijk worden. Met zo’n verhaal zal hij niet langer alleen in dorre archeologische tijdschriften worden genoemd, maar in no time de voorpagina van Newsweek, Time en People halen.’

‘Ik weet dat het moeilijk gaat worden, maar we moeten het doen. We moeten het proberen.’

Hoewel Jack niet optimistisch was over het veranderen van Shawns plannen, die volgens hem muurvast stonden, had hij geen idee over Sana.

‘Er is nog iets,’ vervolgde James. ‘Of je wel of niet bereid bent te helpen, ik moet je vragen dit strikt geheim te houden. Je mag er niemand over vertellen, zelfs je vrouw niet. De enige mensen die op dit moment over de mogelijke inhoud van het ossuarium weten zijn de Daughtry’s, jij en ik. Dat moet zo blijven. Kun je me dat beloven?’

‘Natuurlijk,’ zei Jack, hoewel hij wist dat het heel moeilijk voor hem zou worden om het Laurie niet te vertellen. Het was echt een fascinerend verhaal.

‘O, lieve god,’ riep James uit nadat hij op zijn horloge had gekeken. ‘Ik moet nu onmiddellijk naar Gracie Mansion vertrekken.’

Ze stonden op en James omhelsde Jack kort. Toen Jack het gebaar beantwoordde, voelde hij hoe dik zijn vriend was geworden. Jack nam zich voor het daar op een geschikter moment met hem over te hebben. Hij kon ook een licht gehijg horen in James’ ademhaling.

‘Dus ben je bereid me te helpen bij deze ongelukkige situatie?’ vroeg James, terwijl hij zijn kalot greep, die hij op de stoel links van hem had gelegd, en hem weer op zijn hoofd zette.

‘Natuurlijk,’ zei Jack, ‘maar zou ik het wel aan mijn vrouw mogen vertellen? Zij is het toonbeeld van discretie.’

James bleef abrupt staan. ‘Absoluut niet,’ zei hij, Jack recht aankijkend. ‘Ik ken je vrouw niet, hoewel ik hoop haar eens te ontmoeten. Maar ze heeft vast een vriendin die ze net zo vertrouwt als jij haar. Ik sta erop dat je geen woord hiervan aan haar of aan wie dan ook vertelt. Kun je me
dat beloven?’

‘Ja, dat beloof ik je,’ antwoordde Jack snel. Hij voelde zich ongemakkelijk onder James’ blik.

‘Goed,’ antwoordde James kortaf. Hij draaide zich om en liep de kamer uit.

Als bij toverslag verscheen Vader Maloney in de hal en overhandigde Zijne Eminentie zijn jas en een stapel telefonische boodschappen. Terwijl James zich in zijn jas worstelde, zei Jack dat zijn leren jasje nog in de studeerkamer lag. Zonder een woord te zeggen verdween de priester snel.

‘Laat je snel iets van je horen?’ vroeg James aan Jack.

‘Ik ga zodra ik in het ocme terug ben met mijn baas praten,’ verzekerde Jack hem.

‘Uitstekend! Hier zijn de nummers van mijn mobiele en van mijn privételefoon hier in de residentie,’ zei James, terwijl hij Jack zijn kaartje overhandigde. ‘Bel me zodra je antwoord hebt van dokter Bingham. Ik ben bereid zelf met hem te spreken mocht dat nodig zijn.’

Hij greep Jacks bovenarm en gaf er, vond Jack, een zwak kneepje in.

Vader Maloney kwam terug met Jacks jasje en boog toen Jack hem bedankte.

Het volgende moment stonden ze buiten. Een glanzende zwarte limousine stond met draaiende motor op straat; de geüniformeerde chauffeur hield het achterportier open. De aartsbisschop stapte in en het portier werd achter hem gesloten. De auto verdween tussen het verkeer richting het centrum.

Het volgende wat Jack hoorde boven het geluid van het verkeer uit was de bons waarmee de enorme deur van de residentie dichtsloeg en de metalige en definitieve klik van het koperen slot. Jack keek om. Vader Maloney was weg. Jack keek weer om naar de snel verdwijnende limousine en vroeg zich af hoe het leven zou zijn als aartsbisschop, met een leger aan assistenten om al je wensen te vervullen. In eerste instantie klonk het verleidelijk, want daardoor zou het leven beslist makkelijker zijn, maar hij besefte al snel dat híj niet verantwoordelijk zou willen zijn voor het emotionele en geestelijke welzijn van miljoenen mensen, want hij had al genoeg moeite met één.