Hoofdstuk 31
Het Land aan Gene Zijde,
de Zwarte Kloof,
in het begin van de zomer van de 6492e zonnecyclus
Het regende pijpenstelen.
Gedurende de nacht was er een hevig onweer losgebarsten en het water was in stromen op de vesting en de kloof neergekletterd, alsof het de verdedigers van de weergangen wilde spoelen en het ravijn onder water wilde zetten.
Bij zonsopgang was het opgehouden met bliksemen en donderen, maar de regen was gebleven. Toch zou de aanval op de monsters plaatsvinden. Tungdil had erop aangedrongen.
Achter alle vier de poorten stonden de eenheden opgesteld, ditmaal nauwkeurig gescheiden: uit het oosten zouden de mensen komen, uit het westen de ubariu, uit het noorden de ondergronders en uit het zuiden de dwergen. Dat moest de commandant van de monsters in verwarring brengen, omdat hij zo niet wist uit welke richting de hoofdaanval zou komen.
En deze hardste klap zou uit het zuiden komen. Met Tungdil, Balyndar, Woestling, Goda, Coïra, Lot-Ionan en de dwergenlegers. De mensen zouden een omtrekkende beweging maken en samen met de ondergronders een schijnaanval op de toegang in het noorden uitvoeren, terwijl de ubariu de dwergen via de flanken te hulp zouden schieten.
Woestling ging in zijn stijgbeugels staan om de massa krijgers en krijgsvrouwen te overzien die achter hem wachtte. Banieren en standaards werden naar de grijze hemel omhooggestoken en verkondigden vol trots de nieuwe eenheid onder de kinderen van de Smid. Een gemeenschappelijke zege zou de eenheid nog hechter samensmeden. 'Ik dank je, Vraccas, ' mompelde hij en hij keerde zich
naar de poort. 'Ook al zou ik vandaag sneuvelen. '
Om hem heen bevonden zich de helden van de eerste missie, samen met Goda en Lot-Ionan. De dwergenvrouw keurde de magus met geen blik waardig en had zijn nabijheid steeds gemeden. Ze zou geen woord met haar vroegere leermeester gewisseld hebben, zelfs als hij dat gewild had.
Woestling las in de ogen van zijn gemalin dat ze zich liever tegen de magus zou hebben gekeerd dan tegen de gedrochten uit de Zwarte Kloof. En weer ving hij een snelle blik tussen haar en Balyndar op. De Vijfde keek daarna naar Slîn, die zijn ogen op hem gericht hield en quasi toevallig de kolf van zijn kruisboog streelde.
Woestling krabde door zijn zilvergrijze baard. Wat was daar aan de hand? Er was hem kennelijk iets ontgaan en dat baarde hem zorgen. Hij kon tijdens de veldslag niet ook nog eens kindermeisje voor de dwergen gaan spelen om hen voor de een of andere dwaasheid te behoeden.
Hij wilde zijn pony in de richting van Tungdil drijven, toen de eenogige dwerg het signaal voor de aanval gaf.
De deurvleugels van de reusachtige vestingpoort zwaaiden open en hij wist dat ook de andere drie poorten opengingen om de zo verschillende legers naar buiten te laten stromen. Wanneer Woestling zich niet vergist had, waren dat ruim duizend mensenkrijgers onder aanvoering van de elfen, vierduizend ondergronders, het indrukwekkende aantal van tienduizend ubariu en nog eens tienduizend dwergen, waarbij de Derden met zesduizend krijgers het grootste aantal leverden.
Maar voor een van hen een voet op de vlakte kon zetten, moest de eerste klap een succes zijn.
Lot-Ionan trad naar voren en bekeek de donkerrode uitlopers van de barrière, toen legde hij er zijn linkerhand op en sprak een korte zin. Aan het slot daarvan schreeuwde hij opeens, waarbij hij zijn lichaam spande.
Witte flitsen schoten als scheuren door het schild en zorgden ervoor dat het uitdoofde. Met een schelle klank verdween de barrière!
'Voor het Veilige Land!' riep Tungdil en hij zette zijn klaroen aan zijn mond. Zijn pony draafde naar voren en alle vier de legers begonnen met hun opmars, terwijl de katapulten van de vesting dood en verderf onder de verbijsterde monsters zaaiden.
Daverend en rommelend slingerden ze hun stenen, pijlen en speren, hun brandende petroleumbommen en gloeiende ijzeren kogels in het onbeschutte kamp. Ze troffen tenten met hun bewoners, belegeringstorens, stormrammen, stormladders en alle monsters die zich op open terrein bevonden.
Vuren ontbrandden, het luide knetteren van barstend hout vermengde zich met de kreten van de schepsels. Tegelijkertijd brak de bewolking en de regen hield op, alsof de goden de aanvallers goed weer stuurden. Maar meteen verscheen op nog geen twintig schreden voor hen een nieuwe barrière, waarop de projectielen afketsten.
'Schilden omhoog!' schreeuwde Woestling naar achteren en hij zocht dat van hemzelf.
De eerste afgeschampte stenen vlogen tollend in de richting van de dwergen, die hun schilden omhoog hieven om daarachter beschutting te zoeken tot de dodelijke regen zou ophouden. Weliswaar hadden de manschappen bij de katapulten op de weergangen snel gereageerd en de beschieting gestaakt, maar er vlogen al voldoende projectielen door de lucht om fikse schade in hun eigen rangen aan te richten.
Woestling voelde eerst een lichte slag, daarna een zwaardere, die hem uit het zadel van zijn pony wierp. Hij liet zich zo vallen dat hij achter zijn schild bleef. Dat was zijn geluk, want er sloeg iets zachts tegen en een vuurwolk vloog omhoog. Snel wierp hij het brandende schild een eind van zich vandaan en sprong weg van het vuur. Als de petroleumbom een voltreffer was geweest, zou hij in de vlammen zijn omgekomen.
Woestling keek naar Goda, die gelukkig lachend naar de zon keek, haar klaroen aan haar lippen zette en een snelle reeks tonen ten gehore bracht, die hij niet kende.
Overal om hen heen op de kantelen van Onheilsdam flitste plotseling een verblindend licht op.
Hij zag hoe de soldaten gesmede metalen spiegels met een doorsnee van twee schreden opstelden. Honderden weerkaatste zonnestralen dansten over de grond en bundelden zich op de grootste van de vijandelijke belegeringstorens, waar de monsters zich net klaarmaakten om met hun katapulten terug te schieten. Het licht stoorde zich niet aan de magische barrière.
Van hun stuk gebracht sloten de monsters hun ogen en Woestling zag' hen wild met hun armen zwaaien, toen vloog de eerste van hen in brand!
Woestling stond perplex. De spiegels vingen het licht op en versterkten het vele malen! Ook van het natte hout kringelde de eerste rook al omhoog, toen plotseling het petroleum voor de brandpijlen vanzelf ontvlamde en met een geweldige steekvlam explodeerde. Het beschermende afdak daarboven vloog in lichterlaaie en de belegeringstoren brandde.
Goda juichte luid en Kiras sloeg haar armen om haar heen. Woestling was trots dat zijn gemalin deze list had bedacht. Ook een klein professortje en niet alleen een maga, dacht hij en hij haastte zich om zich weer bij Tungdil en Balyndar aan te sluiten.
De spiegels werden op een ander doelwit gericht en stuurden hun flitsende dood naar de volgende toren. Het licht was al voldoende om de monsters omlaag te laten klauteren en springen. Ze konden zich wel voorstellen wat hun wachtte, wanneer ze langer op een punt stonden waarin de gebundelde stralen samenvielen; meteen daarna veranderde het enorme bouwwerk in een reusachtige fakkel, terwijl de eerste toren instortte en talrijke vijanden onder zijn brandende brokstukken begroef.
Woestlings vertrouwen dat ze deze slag zouden winnen groeide uit tot een overtuiging, maar nog geen onomstotelijke zekerheid.
Lot-Ionan bevond zich bij de barrière en wist deze ook een tweede maal uit te schakelen, maar de katapulten zwegen uit angst dat plotseling een nieuw schild zou verschijnen en hun eigen krijgers door de projectielen getroffen zouden worden.
Woestling keek naar de gewonden en schatte de verliezen onder de dwergen. Enkelen lagen op de grond, anderen bloedden en weer anderen hadden een deuk in hun helm, hun schild of hun kuras, maar bleven dapper op de been.
Tungdil sprong van zijn pony. 'Voorwaarts!' brulde hij hartstochtelijk en hij zwaaide Bloedsnakker boven zijn hoofd. 'Maai ze neer!' Toen stormde hij naar voren en pakte het gevest van zijn wapen met beide handen vast.
Het leger van de dwergen volgde hem met een luide oorlogskreet die door de muren van de vesting werd weerkaatst en hen nog verder opzweepte.
De monsters waren druk bezig zich in slagorde op te stellen, maar de chaos onder hen was groot.
Daaraan veranderde niets toen versterkingen uit de kloof stroomden. De gedrochten werden aangestoken door de verwarring onder hun soortgenoten en hun woedende commandanten sloegen alleen maar met lange zwepen om zich heen en ranselden zo heilig op hun troepen in alsof zij de tegenstanders waren.
De dwergen bevonden zich op minder dan honderd schreden van de eerste rijen van de vijand, toen de afschuwelijke kop van een kordrion uit de kloof omhoogkwam.
Woestling herkende hem onmiddellijk als het gedrocht dat Tungdil vlak voor zijn terugkeer had aangevallen. Dat was duidelijk aan het litteken en het verdwenen oog te zien.
Snel haalde hij zijn wasproppen tevoorschijn en stopte die in zijn oren. En hij was niet de enige. Het volgende ogenblik drongen de geluiden om hem heen gedempt en als van een grote afstand tot hem door.
De kordrion opende zijn muil voor een kreet en verhief zich verder uit de rotsspleet.
Woestling grijnsde. Geen dwerg of dwergenvrouw die verstijfde, de schreeuw had geen uitwerking op hen. Natuurlijk klonk hij net als vroeger angstaanjagend, maar absoluut niet verlammend. Dat maakte het monster nog onzekerder.
En het antwoord volgde prompt: Lot-Ionan stuurde twee helblauwe stralen uit zijn handen op hem af en trof hem in zijn hals. Vlammen schoten op, de grijze huid van het monster begon blaren te vertonen en verkoolde tot zwart. Ten slotte sprong hij open en zwartblauw bloed golfde over de gedrochten die onder hem stonden.
Krijsend rende de kordrion uit de kloof en vertrapte de monsters die rond zijn klauwen stonden. Hij zette zich af en ontvouwde zijn vleugels, toen hij door een tweede magische aanval, ditmaal van Go-da, getroffen werd. Een knetterende gele bliksemschicht boorde zich in zijn flank en liet een gat zo groot als een molenrad achter.
De kordrion schoot brullend omhoog en verhief zich met krachtige slagen hoog in de lucht, terwijl het bloed uit zijn wonden stroomde en op de aarde viel. Hij dacht er zelfs niet aan de magus en de maga met zijn witte vuur te bestoken; de schrik en de pijn waren te plotseling gekomen. Dergelijke aanvallen had hij nog nooit meegemaakt.
Er klonk een luid gejuich, toen de dwergen hun grootste vijand op de vlucht zagen slaan.
Maar wie erop had gerekend dat dit een ontmoedigende uitwerking op de monsters zou hebben, kwam bedrogen uit. Vlak voordat de dwergen bij hen waren, was de chaos in hun slagorde bedwongen en nu hieven ze hun schilden op.
Opnieuw bewees Lot-Ionan dat hij door de bewoners van het Veilige Land terecht werd gevreesd. Langzaam spreidde hij zijn armen alsof hij een muur wilde omvatten, en liet een hoog, fluitend geluid horen.
Een verschrikkelijke wind maakte zich van hem los en wervelde in de richting van de falanx van de monsters. Over een breedte van veertig schreden werden ze door de storm gegrepen, omhoog geslingerd en naar achteren geschoven. De rijen daarachter verwondden hun eigen krijgers met hun omhooggestoken wapens, voor ze zelf werden opgetild en wegvlogen. De magus liet de vernietigende krachten pas bedaren, nadat hij een voor van dertig schreden breed had geschapen.
En precies hierdoor leidde Tungdil het leger der dwergen. 'Woestling, jij neemt het commando aan de rechterkant, ' riep hij tegen hem. 'Ik beveel de linkerhelft. ' Meteen sprong hij naar voren en liet Bloedsnakker onder de monsters huishouden.
Woestling grijnsde en zette trots zijn borst op. 'Volg mij!' schreeuwde hij, en hij verpletterde de afzichtelijke kop van een gedrocht dat hem aan een gugul op benen deed denken. Een geleiachtige massa spatte in het rond en het viel om. 'Voor het Veilige Land!'
De strijdmacht deelde zich in twee groepen en dreef het gedemoraliseerde leger van de beesten voor zich uit. De bijlen hakten door schilden, kurassen en lichamen, braken wapens en botten en lieten vijanden bloedend op de natte bodem neerstorten.
De kinderen van de Smid lieten zich door niets tegenhouden. Ze stapten over de lijken heen en verpletterden alles wat hun het hoofd bood. Woestling had Goda naast zich die met kleine bezweringen voor extra verwarring onder de tegenstanders zorgde. Coïra en Lot-Ionan trokken op met Tungdil in wiens nabijheid zich ook Balyndar bevond. Woestling vermoedde dat Slîn ergens in de achterste rijen was, vanwaar de Vierde met zijn schichten dood en verderf zaaide.
Hij gaf zich over aan de strijdroes, schreeuwde en lachte als een razende en hanteerde zijn kraaiensnavel met een onweerstaanbare kracht.
De doorn drong door elk soort kuras, ieder schild en elk bot, de zware vlakke kant verbrijzelde helmen en gezichten, knieschijven en ribben. Ten slotte nam het woeden van Woestling af doordat het vele vijandelijke bloed dat in zijn ogen liep hem hinderde en hij het met zijn baard moest wegvegen.
Op dat moment merkte hij dat hij zijn deel van het leger naar de laatste rij tegenstanders had gevoerd. Er werd geen weerstand meer geboden.
Woestling hief zijn wapen in de hoogte en liet een teugelloos wild 'Vraccas!' horen, waarmee de dwergen om hem heen instemden. Hij draaide zich om om te zien hoe het Tungdil verging.
Op dat moment kwam één enkele dwerg uit de Zwarte Kloof en zijn harnas glansde in het licht van de zon roodachtig goud op.
Zijn verschijning leek alles te vertragen en de vreugde over de eerste overwinning met een emmer modder te overgieten.
Woestling móést naar hem kijken en hij vergat de bevelen die hij had willen geven. Hetzelfde verging het alle anderen die een blik op de ongewone tegenstander wierpen. In vergelijking met de andere monsters was hij imposant, ondanks zijn geringe lengte. Een aura van duistere macht hing om hem heen; daaraan kon ook het lichte harnas niets veranderen.
De dwerg in het gesloten harnas van vraccasium hief zijn rechterarm op en achter hem marcheerden monsters uit de kloof die nog een kop groter waren dan de lange, brede ubariu.
Ze droegen dikke kurassen van grijs metaal, waarover ze dierenhuiden hadden geworpen, en helmen die met de meest uiteenlopende hoorns en punten waren versierd. Hun gezichten waren geheel bedekt door het vizier van hun helm en in hun handen hielden ze reusachtige zwaarden of bijlen. Langwerpige schilden met een punt vanboven vormden een bescherming tegen pijlen en aanvallers.
Woestling telde er honderd. Honderd bijzonder geweldige uitdagingen.
Ze stelden zich achter de dwerg op en ramden hun schilden na een geschreeuwd commando loodrecht in de grond, zodat de aarde dreigend trilde. En daar marcheerde al een tweede afdeling uit de kloof, net zo gewapend, die zich dicht achter de eerste linie opstelde. De monsters hielden wapens in hun hand die aan zeisen deden denken; de schachten waren lang en versterkt met ijzeren banden, terwijl de bovenste helft van vingerlange doorns was voorzien.
De dwerg in het vraccasiumharnas wachtte tot het gekletter van de wapenrustingen achter hem verstomd was, toen trok hij zijn beide hamers en sloeg ze hard tegen elkaar. Het metaalachtige en onaangenaam hoge geluid dat daarbij klonk bezorgde Woestling de rillingen. Daar hielpen ook de wasproppen niet tegen.
Woestling keek naar Tungdil die zijn krijgers eveneens naar de overwinning had gevoerd. Nu stonden naar schatting achtduizend weerbare kinderen van de Smid tegenover tweehonderd vijanden. Dat zou een waar bloedbad worden. De lengte van een tegenstander zei niets over zijn vaardigheid in de strijd.
Een van de reusachtige krijgers kwam naast zijn heer staan. 'Hij die vele namen draagt wil weten, ' schalde de stem over het slagveld, 'waar de dief is die zijn wapenrusting heeft gestolen. Die hem verried. Die hem lafhartig heeft willen vermoorden. '
Toen zette Goda haar klaroen aan haar mond en gaf de wachters op de weergangen een nieuw bevel. Onmiddellijk werden de weerkaatste stralen op de dwerg gericht om hem in zijn harnas te braden!
Balyndar had zich naast Tungdil door de rijen der tegenstanders gevochten. Hij beschouwde zich beslist niet als een trage, logge vechter, maar naast de eenogige dwerg leek hij dat wel. Terwijl de Vijfde na een slag nog bezig was geweest Vuurkling uit zijn vijand te trekken, had Tungdil al twee aanvallers doormidden gekliefd en zich op de volgende geworpen. Bloedsnakker was een geducht wapen dat zijn naam alle eer aandeed.
Balyndar had zijn uiterste best gedaan, maar hij had de ander nauwelijks kunnen bijhouden.
Coïra en Lot-Ionan hadden hun krachten gespaard en het aan de wapens der dwergen overgelaten de tegenstander te overwinnen, wat de Vijfde logisch vond.
Hun overwinning was met overtuigend gemak bevochten en ze hadden zich een ogenblik rust gegund voor ze op de Zwarte Kloof toe liepen.
Balyndar zocht naar Slîn, maar kon hem nergens ontdekken. Het dreigement zou hem ook niet kunnen weerhouden van wat hij met Goda had afgesproken. Het Veilige Land moest de volgende duizend cycli van alle gevaar bevrijd zijn en dat lukte alleen als elke bron van gevaar werd uitgeschakeld. Iédere bron.
Hij merkte dat het om hem heen stiller was geworden. Toen drong een pijnlijk geluid in zijn oren door, waardoor hij ineenkromp. Balyndar keerde zich om en zag de dwerg in het roodgouden harnas voor nieuwe tegenstanders staan. Snel stelde hij zich naast Tungdil op en ook Coïra en Lot-Ionan verschenen.
Hij kon aan de maga zien dat ze bang was. Ervaringen met een strijd zoals hier nu woedde had ze niet en de ontmoeting met Si saroth had een diepe wond in haar ziel veroorzaakt, die nog lang niet geheeld was. Het vele bloed, de stank van ingewanden en uitwerpselen en al het geschreeuw eisten een zware tol van de jonge vrouw.
Balyndar hield er bijna rekening mee dat ze weldra zou omkeren om bescherming achter de vestingmuren te zoeken. Daarom raakte hij zacht haar elleboog aan en lachte haar bemoedigend toe. Dat zijn besmeurde gezicht en de druipende Vuurkling niet bepaald de beste bemoediging waren, schoot hem te laat te binnen.
Coïra's lachje was eerder een grimas en hij zag braakselsporen op haar leren wapenrusting.
Aan de andere kant van het slagveld was een beweging waar te nemen.
Een reusachtige krijger kwam naast de dwerg in het vraccasiumharnas staan. 'Hij die vele namen draagt wil weten, ' schalde de stem over het slagveld, 'waar de dief is die zijn wapenrusting heeft gestolen. Die hem verried. Die hem lafhartig heeft willen vermoorden. '
Tungdil schoof zijn vizier naar boven en opende zijn mond, maar toen klonk de klaroen.
De gebundelde stralen van de spiegels vielen ditmaal op de onbekende dwerg wiens harnas oplichtte.
'Uitstekend, ' jubelde Balyndar. Daar hielp geen magie tegen zoals de monsters al gemerkt hadden, die zich achter hun barrière veilig hadden gevoeld. 'Hij wordt gestoofd als in een pan!'
'Dat was een dwaasheid zonder weerga, ' riep Tungdil en hij schreeuwde zijn bevelen. De dwergen moesten zich snel tot een slagorde aaneensluiten, waarbij hij, Lot-Ionan, Coïra en ook Balyndar vooropstonden.
'Waarom? Omdat jij niet op het idee bent gekomen?' Balyndar was trots dat Goda de list met de spiegels had bedacht.
'Ze had het met mij moeten bespreken, ' gromde Tungdil tegen hem en hij klonk zo gevaarlijk als een gewond roofdier. 'Nu is er gebeurd wat ik juist had willen verhinderen. ' Hij wees naar de dwerg. 'Nu zal hij zijn volledige macht gebruiken om het ons betaald te zetten. '
'Jouw bevel was dat niemand hem het hoofd mocht bieden, ' probeerde Balyndar Goda's daad te verdedigen.
Het bruine oog fonkelde woedend en Balyndar zag dat het van kleur veranderde, terwijl Tungdil hem aankeek! Sinistere groene wolken en spiralen wervelden in het rond en vanonder het gouden oogkapje schoten zwarte lijnen dwars over het gezicht. 'Hoe wou je het anders noemen, wanneer ze probeert hem te doden?' Hij klapte het vizier snel omlaag. 'Voor mij en voor hem is dat het toppunt van het hoofd bieden. '
Balyndar moest zijn verrassing eerst verwerken. Deze donkere strepen kende hij van de alfen, maar niet van de kinderen van de Smid! 'Eindelijk zekerheid, ' mompelde hij en hij keek naar de glinsterende diamanten op Vuurkling. 'Ik zal een zuiver geweten hebben. '
De dwerg in het vraccasiumharnas sloeg zijn hamers tegen elkaar, en nauwelijks had het geluid van de slag geklonken of de schilden op de weergangen sprongen in vele kleine stokken. De scherven regenden neer op de soldaten die ze opgeheven en vastgehouden hadden. Ze zakten op de grond in elkaar en een luid geschreeuw van angst en pijn drong tot de dwergen door.
'Dat, ' zei Tungdil somber tegen Balyndar, 'was pas het begin. Een bliksem voor het onweer losbarst. ' Hij knikte tegen Lot-Ionan en stapte naar voren.
De beide helften van het dwergenleger sloten zich aaneen, de eenogige dwerg en de magus liepen van hen weg in de richting van de tegenstander.
Balyndar volgde hen en trok Coïra aan een mouw mee. Van de andere kant zag hij Goda en Woestling dichterbij komen; Slîn was in geen velden of wegen te zien.
De monsterkrijger die de woordvoerder van de vijandige dwerg was verhief zijn stem. 'Hij die vele namen draagt, lacht om de poging hem te willen doden. Hij wil nog van een hardere bestraffing afzien. En hij zal jullie vergeven, wanneer men hem de dief die jullie daar voor je zien, de vesting en al het land aan deze en gene zijde van het gebergte... '
'Verspil verder maar geen woorden, ' viel Tungdil hem in de rede. 'Jij zult noch vergeven, noch van een bestraffing afzien. Jij bent hier om te doden. ' Hij wees naar Bloedsnakker. 'Een keer heeft dit wapen je in leven gelaten. Een tweede keer zal dat beslist niet gebeuren. '
Woestling keek naar de rijen krijgers. Ze moesten bijzondere eigenschappen hebben, anders zouden ze een overmacht als de onze niet het hoofd durven bieden. Of waren ze er misschien dom genoeg voor? 'Wat zijn dat voor lui?' fluisterde hij tegen Tungdil.
'Ik weet het niet, ' antwoordde zijn vriend zonder zijn hoofd te draaien. 'Maar zelfs al zijn ze met weinigen, ze zijn gevaarlijk. Anders had hij hen niet meegebracht. '
De ondergronders schaarden zich aan hun flank en zagen dat ze voor het eerste gevecht te laat waren gekomen. Kiras voerde hen aan en liet hen halt houden. Nog een paar duizend tegenstanders voor de monsters.
Was dat werkelijk alles? Woestling verwachtte ieder moment een nieuwe vloedgolf van Tions monsters, een tweede kordrion, een draak of iets anders wat de dwerg en zijn armzalige tweehonderd krijgers in de onvermijdelijke veldslag zou helpen. Dat zoiets niet verscheen, baarde hem des te meer zorgen. 'Wanneer vallen we eindelijk aan?' fluisterde hij. 'Professor, hoe lang moeten we nog wachten?'
Tungdil deed twee stappen naar voren. 'Hier staat een famulus die zijn meester uitdaagt!' riep hij luid. 'Laten we kijken wie in de strijd de beste is. Daarna kunnen de legers slag met elkaar leveren, wanneer ze dat nog steeds willen. '
Kletterend en rammelend verscheen het contingent mensen op de weg uit de Zwarte Kloof en de ubariu kwamen over de rotswanden geklauterd. Ook zij stelden zich in slagorde op. Nu was de omsingeling van de 201 laatste vijanden voltooid.
Woestling kon de spanning haast niet meer verdragen. 'Hoe kan hij zo rustig blijven?' vroeg hij zacht.
'Bedoel je Goudhand of die ander?' antwoordde Balyndar.
'Die ander. ' Hij liet zijn ogen over de vele vastbesloten gezichten van mensen, ubariu, ondergronders en dwergen glijden. 'Zelfs ik zou in zijn plaats een beetje opgewonden zijn. '
'Niet wanneer je een afspraak met je vermeende vijand hebt gemaakt, ' merkte Balyndar op en hij keek naar Goda. 'Het is heel goed mogelijk dat we het slachtoffer worden van het smerigste verraad uit de geschiedenis van het Veilige Land. '
'Onzin, ' bromde Woestling. 'Zoiets zou de professor nooit doen. ' Zijn vingers spanden zich om de greep van zijn kraaiensnavel. 'Vraccas is mijn getuige: wanneer die twee niet gauw beginnen doe ik het!'
Tungdil liep verder naar de dwerg in het vraccasiumharnas, terwijl hij zijn vrije linkerhand naar voren uitstrekte en uitnodigend wenkte.
Zijn tegenstander liet een brommend geluid horen en stapte eveneens naar voren, hief zijn armen op en liet de hamers speels in het rond draaien.
De legers keken wat hun aanvoerders deden en wachtten gespannen op de strijd tussen famulus en meester.
Woestling keek toevallig naar Lot-Ionan. Onopvallend bewoog de magus zijn vingers en geluidloos formuleerden zijn lippen een spreuk. Wat had dat te betekenen?
Voor de twee vijandige dwergen elkaar bereikt hadden, stiet degene in het vraccasiumharnas opnieuw een geluid uit en wees met een hamer op Tungdil.
Dat er niets gebeurde ergerde beiden, dat zag Woestling duidelijk aan hun lichaamshouding. Tungdil had zich het eerst hersteld, zette een snelle stap in de richting van zijn meester en hieuw met Bloedsnakker naar diens hoofd.
Het duurde even voor Woestling in de gaten kreeg wat er gebeurd moest zijn: de vijandige dwerg had de magische verlamming van het tioniumharnas willen oproepen, maar er was niets gebeurd! Woestling keek naar de magus die een tevreden gezicht trok. Had hij de betovering geneutraliseerd? Had hij het met de professor afgesproken... of was het het voorspel tot een verraad?
De meester ving Tungdils slag tussen de gekruiste stelen van de hamers op en duwde de dwerg naar achteren. Deze draaide zich onmiddellijk om zijn as en haalde met zijn wapen uit naar de hals van zijn tegenstander.
Opnieuw vormden de hamers een soort schaar, toen draaide de meester ze om en haakte de koppen in elkaar, zodat Tungdil Bloedsnakker niet weg kon trekken. Vervolgens dook hij snel weg om hem het wapen uit zijn hand te rukken.
De manoeuvre lukte en bij de verenigde legers ging een kreet op: Bloedsnakker vloog door de lucht en bleef tien schreden van Tungdil verwijderd in de modder steken.
Een hol lachje klonk op onder de helm van de meester en hij schoof zijn vizier omhoog. De aanblik van het verminkte gezicht vervulde Woestling met een hartgrondig afgrijzen.
Toen klonk een gesnor en een schicht joeg uit de massa dwergen midden in het gezicht van de meester. Het leed geen twijfel dat Slîn van de gelegenheid gebruik had willen maken.
Woestling zag hoe het projectiel precies door het neusplaatje sloeg. Bloed welde op, de getroffene wankelde, deed twee stappen opzij en werd door een van zijn toesnellende krijgers opgevangen. Hij stiet een luid gekreun uit en zwaaide schijnbaar zinloos met zijn hamers. Tungdil zette het op een lopen om Bloedsnakker te pakken, terwijl Lot-Ionan zijn armen ophief om een bezwering te formuleren.
'Bij Vraccas, nu gaat het beginnen!' dacht Woestling.
Het Veilige Land,
het koninkrijk Urgon,
Passtad in het noordoosten,
eenendertig mijl voor de ingang naar het Rijk van de Vierden in het Bruine Gebergte,
in het begin van de zomer van de 6492e zonnecyclus
Rodario maakte aanstalten om Mallenia eens flink de mantel uit te vegen omdat ze was opgestaan, maar hij zweeg, liet zich langzaam op de rand van het bed zakken en keek naar haar.
Ze stond in haar nachtpon bij het raam en keek naar buiten, over de hoge heuvels van Urgon in de richting waar ooit het rijk van de trollen van Borwôl had gelegen. Het licht maakte de stof doorzichtig en toonde hem haar verleidelijke omtrekken die ondanks haar spieren hun vrouwelijke vorm niet verloren hadden. En toch voelde Mallenia in zijn armen heel anders aan dan Coïra. Rodario was er zich eens te meer van bewust, dat hij ongelooflijk veel geluk had.
'Het verbaast me, ' zei de Ido en ze draaide zich half naar hem om.
'O ja? Wat?'
'Dat jij zo lang overleefd hebt. Je kunt niet sluipen, Rodario. '
'Dat kan ik wel, maar dat wilde ik helemaal niet, ' verklaarde hij glimlachend, 'om jou niet te laten schrikken. ' Toen deed hij zijn best om verwijtend te kijken. 'Je had moeten blijven liggen. De reis heeft je erg vermoeid. '
'En wat zou dat. Ik wil het eind van de veldslag niet missen. Het hele Veilige Land heeft het over niets anders. ' Ze boog voorover en keek in het straatje onder het raam van hun herberg. 'Daar lopen er weer een paar die aanstalten maken om zich als vrijwilligers bij de strijders aan te sluiten. '
Rodario ging staan, liep van achteren op haar toe, sloeg zijn armen om haar heen en hield haar vast. 'De mensen lijken door hun succes en hun vrijheid gewoonweg in een roes te leven! Dat is mooi. Maar het is nog mooier dat ze hopelijk te laat komen. ' Hij volgde de richting waarin zij keek en zag een groep jongemannen in harnassen weglopen. Op hun wapperende vaandel stond het wapen van
de stad. 'Tegen de monsters zouden zij verliezen. '
Mallenia draaide zich om in zijn armen. 'Reizen we daarom zo langzaam? Omdat je me wilt beschermen?' Ze keek diep in zijn bruine ogen. 'Vertel me de waarheid, toneelspeler!'
'We zijn zo langzaam omdat de koets niet sneller is, ' verzekerde hij haar. 'Ik zou toch ook graag naar Coïra gaan en haar niet langer alleen laten. '
Mallenia knikte. 'Ja. Dat heb ik meteen al gezegd. Zij heeft jouw bescherming harder nodig dan ik. '
'Toen ze ons met Tungdil en de anderen verliet, lagen de zaken anders. Jij was nog te zwak om een mes op te tillen, ' wierp hij tegen.
'Dat, ' antwoordde ze grijnzend, 'is nu wel anders. ' Ze gaf hem een speelse stomp, waarvan hij toch een stap achteruit moest doen.
'Ik merk het, ' zei hij lachend. Hij gaf haar een kus op haar hand. 'Dan kunnen we vertrekken. ' Hij pakte hun bagage bij elkaar, terwijl zij zich zonder een spoor van verlegenheid voor hem verkleedde en haar nachtpon voor haar wapenrusting en zwaarden verwisselde. Het kostte haar toch nog altijd wat moeite en ze had meer tijd nodig dan gewoonlijk om alle riempjes vast te gespen, maar het lukte haar.
Hun plunjezakken waren gepakt en Rodario riep de jongen van de waard om hen bij het dragen te helpen.
Met vereende krachten laadden ze alles in de koets, die hij samen met koetsier en paarden had gehuurd. Daarna vulden ze hun voorraad proviand aan, waarbij een hoeveelheid haver voor de dieren niet vergeten werd.
Rodario wilde Mallenia helpen met instappen, toen de waard plotseling naast hen stond. Zijn loopjongen had hij stevig bij zijn rechteroor vast. 'Wacht even, dame, heer!' riep hij boos. 'Deze nietsnut moet u iets bekennen. '
'Moet ik dat echt?' jammerde de jongen.
Er volgde een fikse klap en zijn linkerwang werd rood. 'Ze zouden je je rechterhand af moeten hakken! En dat zullen ze ook doen, wanneer deze dame en heer erop staan dat je gestraft wordt!' schreeuwde hij tegen hem. 'Je maakt mijn herberg te schande en dat zul je voelen ook!'
Rodario had allang overal gevoeld of er iets van hem gestolen was. Hij miste niets en Mallenia schudde ook haar hoofd. 'Wat heb je dan bij hem gevonden, beste man?'
De waard liet het oor van de loopjongen los en gaf hem een klap in zijn nek, waarvan zijn haren opvlogen. Met zijn andere hand tastte hij in de zak van zijn leren voorschoot en hij overhandigde de verwonderde Rodario een voorwerp dat in een doek was gewikkeld.
De doek herkende de toneelspeler meteen als zijn eigendom, tenslotte stonden zijn initialen erop geborduurd. Maar hij kon zich niet herinneren dat hij daar iets in gewikkeld had. Hij pakte de doek aan en wisselde een snelle blik met de Ido voor hij hem behoedzaam openvouwde.
'Hij heeft gezegd dat hij hem op de vloer van de kamer heeft gevonden, onder het bed waarin de dame sliep, ' sprak de waard snel en in een adem verder. 'Dat kan hij mij niet wijsmaken, deze aartsdeugniet! Sinds ik hem in dienst heb, verdwijnen er voortdurend allerlei dingen. ' Opnieuw sloeg hij de jongen met zijn linkerhand in zijn gezicht. 'Ik zweer bij de goden dat ik je hand zelf afhak, wanneer de dame en heer dat eisen! Het zal me een ware vreugde zijn!'
De jongen huilde en probeerde er zich met duidelijke leugens uit te praten.
Rodario vouwde de laatste punt van de doek weg en staarde naar de troebele steen die tevoorschijn was gekomen. 'Die is niet van mij, ' fluisterde hij tegen Mallenia, die net zo verbijsterd reageerde.
'Een turkooiskleurige rookdiamant. Weet je hoeveel die waard zijn?' antwoordde zij.
De waard en zijn mishandelde loopjongen hadden nog niets in de gaten, dus pakte de toneelspeler de vondst snel weer in.
'Ik dank je voor je eerlijkheid, ' zei hij en hij haalde een paar geldstukken uit zijn beurs. 'Alsjeblieft, als beloning. ' Hij wees grootmoedig naar de jongen. 'Laat hem maar gaan. Het zal een goede les voor hem zijn. En zo niet... ' - hij trok een boosaardig gezicht -'... hak hem dan zijn voeten af. Dan kan hij altijd nog voor je in de keuken werken. '
Het gezicht van de waard vrolijkte op. 'Dank u wel, heerschap! U bent grootmoedig en slim!' Met een paar fikse trappen onder zijn achterste joeg hij de jongen de herberg weer in.
Rodario pakte de steen uit. 'Een rookdiamant. Niet te geloven, ' zei hij gefascineerd. 'Maar hoe komt die in mijn doek?'
Mallenia pakte de diamant aan en bekeek hem van alle kanten. Daarbij maakten zich donkere stukjes metaal uit de doek los die op de grond vielen.
Rodario raapte ze op en gaf ze aan de vrouw. 'Wat is dat dan?'
'Resten van de zetting misschien?' Ze bekeek de metaalsplinters nauwkeurig. 'Dat is tionium. '
'Afgezien van het feit dat de diamant niet van mij is, ik heb ook geen hanger van tionium, waarin die had kunnen zitten. ' Rodario streek over zijn sikje en vervolgens over zijn smalle snor.
Mallenia lachte hem uit. 'Vaak ben je toch erg traag van begrip. '
Hij kruiste zijn armen voor zijn borst. 'O ja?'
Ze hield de rookdiamant vlak voor zijn ogen. 'Tionium?'
Rodario keek naar de steen, toen naar haar gezicht en plotseling pakte hij hem weer terug. 'Het enige wat ik kan bedenken is Tungdils harnas... ' Hij huiverde. 'Je bedoelt dat hij uit zijn harnas komt?'
'Wie heeft hem eruit gebroken en hem tussen jouw spullen verstopt? Met wat voor bedoeling?'
'Om mij van diefstal te kunnen beschuldigen, dat is wel zeker. ' Rodario leunde tegen de koets, gooide de diamant voortdurend in de hoogte en ving hem weer op. 'Maar dat is toch niet logisch? Iedereen weet dat ik me niet tot zoiets hoef te verlagen. '
'Het ging er alleen maar om de aandacht van de ware dader af te leiden. '
'Dan had hij de steen ook kunnen weggooien. ' Zijn ogen volgden de baan van de wazige diamant. 'Iemand wilde tweedracht binnen de groep zaaien. '
'Maar hij kon niet vermoeden dat de groep zich zou splitsen, ' borduurde Mallenia op die gedachte voort. 'Daarmee is zijn doel dus gedeeltelijk bereikt. '
Rodario stak de steen in zijn handschoen en draaide er een touw omheen, zodat hij er niet uit viel. 'Stel dat hij uit de wapenrusting van Tungdil komt, waar diende hij voor? Ik kan me niet herinneren dat ik hem gezien heb. '
'Hij zat misschien achter een stuk metaal verborgen... of aan de binnenkant. '
'Is het niet belangrijker dat Tungdil zijn diamant krijgt?' Rodario wilde in de koets springen.
Mallenia hield hem vast. 'Daarmee zijn we te langzaam. We moeten rijden. '
'Wij?' Hij gaf haar een kus op haar voorhoofd. 'Ik rijd, Mallenia. Jij blijft hier of reist me met de koets achterna. '
Ze fronste haar voorhoofd. 'Liefste, jij wilt toch niet voor de ogen van de poorters bier door een vrouw neergeslagen worden, wel?'
Rodario snoof om zijn misnoegen te tonen. 'Misbruik maken van de lichamelijke zwakte van je partner is geen goede basis voor een relatie, lieveling. '
'Dat doe ik ook niet. Het was alleen maar een vraag. ' Mallenia grijnsde en riep naar de waard dat die voor twee goede paarden moest zorgen.
Ongeduldig zaten ze in de gelagkamer te wachten achter water, wat brood en diverse vleeswaren.
'Denk je... ' - Rodario stopte een dikke plak worst in zijn mond -'... dat wij voor de afloop van de strijd verantwoordelijk zullen zijn?' Hij zuchtte. 'Zoiets zou het geweldig doen in een toneelstuk. Mijn voorvader zou erg trots op me zijn! Ik lijk in zijn voetsporen te treden wat mijn rol voor het Veilige Land betreft. ' Hij kauwde en stak een hand uit naar een tweede plak. 'En dan is er ook nog mijn rol als Poëet der Vrijheid. ' Hij wipte op zijn stoel en keek naar het plafond. 'O, ik zou zelfs een positie als koning verdiend hebben!'
'Zou je over Idoslân willen heersen?' plaagde ze hem. 'Dan zou je mij moeten overwinnen en dat kun je niet. ' Ze klopte op de tafel. 'Maar de troon van Urgon is vrij. Doe er maar een gooi naar. '
Rodario lachte. 'Dat zou nog eens een promotie zijn. Dat zou zo uniek zijn... '
'Dat jij voortaan Rodario de Ongeëvenaarde zou zijn, ' maakte ze zijn zin af en stond op. De waard wenkte haar. 'Ik geloof het pas als ik het zie. '
Ze liepen naar buiten, betaalden de man en slingerden zich in het zadel van de twee vospaarden.
'Weet je wat mijn eerste daad als koning van Urgon zou zijn?' Hij voelde even of de diamant veilig tegen zijn pols zat.
'Nee. '
'Idoslân onderwerpen en jou tot mijn persoonlijke slavin maken. ' Rodario grijnsde en reed weg.
'Mannen!' Mallenia lachte en ze drukte haar hielen in de flanken van haar rijdier.