Hoofdstuk 16

Het Veilige Land,

Phôseon Dwhamant (het voormalige elfenrijk Âlandur,

Phôseon, aan het eind van de winter van de 6491e /6492e  zonnecyclus

 

De ontstellende kreet van de kordrion klonk opnieuw, maar toen hadden Woestling en de dwergen hun wasproppen al in hun oren gestopt. Daardoor werd het verlammende lawaai van het monster teruggebracht tot wat herrie.

Tungdil trok Bloedsnakker. 'Wij zijn ook het slachtoffer van de arglistigheid van Tirîgon geworden, Aiphatòn. Alleen hij kan ons die kordrion op ons dak hebben gestuurd. Wat zijn bedoeling daarmee was, zullen we hem samen gaan vragen, ' zei hij vastbesloten. 'Wij, mijn mannen en ik, zullen jullie helpen je te laten zien dat wij geen schuld hebben. '

Weer een slimme zet van Tungdil, vond Woestling.

De keizer had zijn speer gepakt en hield hem half opgeheven, de punt op het lichaam van Tungdil gericht. 'Ik zie aan je wapenrusting dat je de laatste cycli veel met alfen bent omgegaan. Meer dan je lief moet zijn geweest, ' antwoordde hij. 'We geeft me de verzekering dat je niet met Tirîgon onder een hoedje speelt? Je zou van de verwarring gebruik kunnen maken om mij te doden. ' Aiphatòn verloor geen van de dwergen uit het oog - waarschijnlijk. Met zekerheid kon Woestling het niet zeggen. Hij voelde zich op zijn minst bekeken.

'Denk nog eens aan ons gesprek op het schip. Is dat voor jou niet voldoende bewijs dat ik het eerlijk meen?'

De deuren vlogen open en zwaargewapende alfen stormden naar binnen. Ze hielden hun traditionele speren met de lange schacht en de smalle punt in hun handen en richtten die op de dwergen.

Aiphatòn stond star als een standbeeld. 'Wij zijn allebei veranderd, Tungdil Goudhand. '

'Niet zoveel als het lijkt. ' Tungdil wees met Bloedsnakker naar het raam. 'Verleen me de gunst samen met je te strijden. Dan zul je de waarheid ontdekken. '

De alf liet zijn speer zakken en onder zijn helm haalde Woestling opgelucht adem. 'Goed dan. ' Hij draaide zich om en rende naar buiten. Tungdil ging achter hem aan zonder zich om de dwergen te bekommeren. Plotseling stonden Woestling, Slîn en Balyndar samen met de zhadárs moederziel alleen in de troonzaal. De een na de ander openden ze hun vizier, behalve de zhadárs.

'En wat doen we nu, bij Vraccas?' Slîn pakte zijn kruisboog van zijn rug en laadde hem voor alle zekerheid.

'We hoeven er waarschijnlijk niet aan te denken die twee te gaan helpen, ' meende Balyndar en hij liep naar het venster om naar de kordrion te kijken. Af en toe gleed zijn schaduw over Phôseon, toen schoot voor het venster een brede witte steekvlam loodrecht omlaag. Er klonken kreten en een zwarte, stinkende rookwolk steeg omhoog. 'Hij heeft de zwartogen twee verdiepingen onder ons verast, ' riep hij naar achteren.

'Ik kan me goed voorstellen dat ze tegen zo'n vijand geen wapen hebben om zich te verdedigen. ' Slîn streelde zijn kruisboog. 'Daarmee voel ik me ineens een stuk meer op mijn gemak. '

Woestling bromde wat voor zich uit, toen nam hij een besluit: 'Vooruit, allemaal naar de lift. Ik wil naar het dak van deze eigenaardige stad. Dat beperkte uitzicht hier bevalt me absoluut niet. '

'Mooi zo, dan kan ik beter op de kordrion richten. ' De Vierde liep naast Woestling, Balyndar en de zhadárs kwamen aarzelend achter hen aan.

Ze schoten naar boven en klommen op het enigszins hellende dak van de stad. Van hier af zag zij eruit als een gladde rotsbodem waar onnatuurlijk rechte, symmetrische kloven doorheen liepen. Daartussen verhieven rechthoekige torentjes met verticale spleten zich op onregelmatige afstanden omhoog. De wind floot door de spleten en veroorzaakte een zacht gesuis. Schoorsteenpijpen? Op vele plaatsen waren zwarte linnen zeilen gespannen en daaronder lag voedsel te drogen; op andere plekken hadden de alfen zwarte leren zakken van enorme afmetingen gelegd.

Woestling vermoedde dat daarin water zat dat door de zon moest worden verwarmd. Hij snakte naar adem toen hij ontdekte hoe ver Phôseon zich in de lengte uitstrekte. 'Dat zijn zeker nog eens... twee mijlen!'

Slîn wees hen op de geschut torens die op verrijdbare onderstellen stonden en naar elke hoek van het dak gereden konden worden.

Maar met de snelheid en de wendbaarheid van een kordrion hadden de bouwers geen rekening gehouden: drie van de draaibare koepels waren al bemand en beschoten het monster onophoudelijk met pijlen en speren. Te langzaam! Onder een leger op de grond zouden ze een ware slachting hebben aangericht, alleen al omdat de projectielen vele honderden schreden zouden vliegen voor ze insloegen. Maar tegen zo'n formidabele vijand als de kordrion richtten ze, afgezien van toevallige treffers, zo goed als niets uit.

Slîn keek naar zijn kruisboog. 'Ik denk dat mijn schicht een beetje te klein is, ' zuchtte hij.

'Dat hoor je zeker wel vaker van jullie vrouwen, ' klonk het spottend vanonder een zhadárhelm.

Woedend draaide de Vierde zich om, zijn kruisboog half in de aanslag. 'Voor jou is hij groot genoeg, vuilbek!'

'Wat bedoelt hij daarmee?' vroeg de zhadár lachend. 'Hou maar, ik hoef je schicht niet. '

'Rustig, stelletje stomme gnomen! Hoe komen jullie op het idee om elkaar uitgerekend op dit moment te gaan beledigen?' riep Woestling woedend. Hij trok zijn helm recht, trok de kinband aan, tot die onaangenaam maar stevig vastzat. 'De kordrion wil mij? Dan zal hij zijn leven op het spel moeten zetten: ik zal hem tot voor de geschutskoepels lokken. ' Hij beval de zhadárs de alfen in de koepels op de hoogte te brengen van wat hij van plan was.

'Moedig, ' merkte de Vierde alleen maar op. 'Maar heel gevaarlijk. '

'O, dat maakt mij niets uit! Ik houd van uitdagingen, ' wimpelde Woestling af, pakte zijn kraaiensnavel en ontblootte zijn tanden. 'Kom maar op, mormel! Hier staat de moordenaar van je jongen!'

De zhadárs renden van de ene toren naar de andere. Toen ze zeven koepels van het plan van de dwerg op de hoogte hadden gebracht, was het zover.

'Hij komt terug, ' waarschuwde Balyndar hen. 'Recht op ons af!'

'Zo hoort het ook!' Boïndil zette het op een lopen in de richting van een punt van het brede dak, waar alle zeven torens op konden schieten. De vleugels van de kordrion veroorzaakten een sinister geruis en gefluit, dat Woestling overduidelijk maakte hoe snel het monster aan kwam vliegen - maar niet in zijn richting!

Hij bleef hijgend staan en draaide zich om. 'Zeg! Lelijke miskraam met je bolle soepogen!' Hij hief zijn kraaiensnavel hoog in de lucht om de aandacht te trekken. 'Hallo, hier staat de vernietiger van je legsel! Ben je soms blind?'

Vol ongeloof keek hij hoe de kordrion met zijn grauwe huid op het dak neerdaalde en met zijn kop vooruit in een schacht dook. Het brede lijf werd gedragen door vier hondachtige poten, waarvan de twee voorste meer op armen leken. De klauwen waren sterk en heel beweeglijk. De beschieting door de katapulten liet hem koud, de weinige speren en pijlen brachten geen dodelijke wonden toe. Zijn klauwen groeven in het metselwerk en veroorzaakten diepe gaten.

'Nee, nee, nee!' schreeuwde Woestling. 'Kom terug!' Dat verdomde rotbeest!

Hij hoorde stappen dichterbij komen en even later stonden Balyndar en Slîn naast hem.

'Wat doet hij dan nu, ' kreunde de Vierde en hij keek naar de punt van de staart, die juist verdween.

Balyndar zette zijn handen in zijn zij en snakte naar adem. 'Hij kruipt naar binnen als een beer in een bijenkorf. '

Slîn keek Woestling bijna verwijtend aan. 'Had hij zich niet op jóu moeten storten?'

'Ja. Eigenlijk wel!' Boïndil pakte zijn vlecht en veegde daarmee het zweet uit zijn gezicht. 'In Phôseon moet iets zijn wat hem meer interesseert dan mijn persoontje. ' Toen lachte hij. 'Vooruit! We zullen eens met hem gaan afrekenen. Wanneer Vraccas met ons is, blijft dat monster ergens steken en kunnen we hem op ons gemak aan mootjes hakken!'

Hij liep naar de schacht en zag dat de kordrion net langs een hangende tuin voorbijschoof. Hij zocht in de muren naar een horizontale doorgang die breed genoeg was voor zijn omvangrijke lijf.

'Volg me!' Woestling... sprong.

Zijn vlucht was kort en hij belandde in een bloeiende haag, waardoor hij onmiddellijk van top tot teen onder het witte stuifmeel zat. Nu zie ik eruit als een fee, dacht hij grijnzend. Een knappe fee met een baard. Niezend worstelde hij zich uit de haag en rende naar een brug die naar de verdieping liep, waar de kordrion zich met geweld in wilde persen. Wat, bij Tion...

Balyndar en Slîn kwamen krakend links en rechts van hem in kleine bomen terecht, die met hun dichte zwarte loof als een vangnet werkten en hun val braken. Vloekend kropen ze tussen de afgebroken takken en twijgen vandaan; een paar bladeren waren tussen de onderdelen van hun harnas klem komen te zitten, maar ze hadden geen tijd die te verwijderen. Snel hepen ze achter de tweede aan.

Woestling was snel bij de kordrion, die hij nu van heel dichtbij te zien kreeg.

Zijn vleugels had hij dicht tegen zijn brede, gespierde lichaam gedrukt, omdat hij ze op de verdieping niet kon uitslaan. De ene was een beetje korter dan de andere, alsof hij naderhand was aangegroeid. Hij gebruikte zijn lange klauwen om zijn twintig schreden hoge en zestig schreden lange lichaam met de grijze gerimpelde huid door Phôseon voort te trekken, waarbij hij zich met zijn achterpoten afzette.

Daarbij drukte hij zich zo dicht mogelijk tegen de grond als een kruipende kat en toch schaafde zijn rug nog langs het plafond van de booggang. Delen daarvan kwamen los, krakend verschenen er scheuren in en ook de vloer kreunde onder het gewicht waarop hij niet berekend was.

Woestling was nu bij de punt van de staart gekomen en vroeg zich af hoe hij verder te werk moest gaan. Hem inhalen en van onderen aanvallen? Op de punt inslaan en hem aanvallen als hij zich omdraaide?

Voor hij een besluit had kunnen nemen schoot de kordrion plotseling in een volgende loodrechte schacht en verdween naar beneden.

'Wat zoek je toch, siepoog?' Woestling had de kant bereikt en zag het monster enkele verdiepingen lager weer in het gebouw kruipen. 'Je bent vast naar iets op zoek. ' Hij draaide zich om en ontdekte een lange wimpel die aan de muur hing. Resoluut trok hij hem los, bond hem om een zuil en liet zich erlangs naar de verdieping zakken, waar de kordrion was binnengedrongen. Toen hij weer vaste grond onder zijn voeten had, zwaaide hij met de kraaiensnavel. 'Zo gemakkelijk ontsnap je me niet. '

Slîn en Balyndar gleden langs de wimpel naar beneden en kwamen achter hem neer. De inspanning beroofde hen van hun adem, zodat ze niets konden zeggen. Met z'n drieën renden ze achter de kordrion aan.

Er werd nauwelijks weerstand aan het monster geboden. De alfen hadden er nooit rekening mee gehouden dat zo'n schepsel in hun stad binnen kon dringen. De dwergen liepen langs afgebeten ledematen en plassen bloed of verminkte en verbrijzelde lichamen. Het waren gewone inwoners zoals ze aan de kleding konden zien, die geen wapens of harnassen hadden gedragen.

'Hij is naar rechts gegaan!' riep Balyndar. 'Daar voor in die grote gang. '

'Dat zie ik ook wel, ' bromde Woestling, die genoeg kreeg van al het geren. Hij wilde vechten, niet zijn conditie verbeteren.

Ze sloegen de hoek om en stonden voor een loodrecht oprijzende muur die een brede corridor vormde tot aan de poort waardoor ze naar binnen waren gereden.

En daarheen rende de kordrion, voortdurend dicht tegen de grond gedrukt. Zijn rug schampte langs enkele hangende tuinen, die begonnen te schommelen en uit hun verankering werden gerukt. Aarde en planten regenden naar beneden. Alfen die zich niet op tijd in veiligheid wisten te brengen, werden door de klauwen opzij geslingerd. Anderen verslond het monster even tussendoor, of het kauwde op hen om het bloed eruit te zuigen, waarna het de resten uitspuugde.

'Ho!' schreeuwde Woestling en hij rende zo snel als zijn benen hem dragen wilden verder. 'Hé, jij met je afzichtelijke smoel: blijf eindelijk eens staan!'

'Wat moet hij bij de poort?' Balyndar scheen het rennen niet te vermoeien. 'Kennelijk zat hij toch niet achter jou aan, Dubbelkling. '

Slîn raakte steeds verder achterop. 'Lopen jullie maar door, ' hijgde hij. 'Ik kom jullie wel achterna. Die wapenrusting is ongewoon zwaar... '

Woestling pakte hem bij een armbeschermer. 'Je bent een kind van de Smid. Span je een beetje in om jouw deel van de roem aan de dood van de kordrion te verdienen. Wanneer zal een Vierde zoiets ooit weer meemaken?' In stilte vroeg hij zich af waar Aiphatòn en Tungdil gebleven waren.

Ze renden over de brokstukken en zandhopen van de hangende tuinen heen; steeds weer moesten ze grote stukken puin ontwijken, die uit de muren om hen heen losgeslagen werden. De schokken die de kordrion veroorzaakte en de ongecontroleerde, zwiepende bewegingen van zijn staart richtten catastrofale vernielingen in Phôseon aan.

'Hij... is bij... de poort. ' Slîn was nauwelijks nog te verstaan, zo heftig liep hij te hijgen. Tot aan het doel waren het nog zo'n honderd stappen. 'Ik... kan niet meer. 'Hij bleef staan en legde zijn kruisboog op een boomstam. 'Ik... dek jullie... vanaf hier. '

Woestling en Balyndar haastten zich.

'Heb jij een plan?' vroeg de Vijfde.

'Ja, hem doden, ' antwoordde Woestling. 'Simpele plannen zijn de beste. '

Eindelijk bereikten ze de ruimte voor de poort.

De kordrion draaide daar als een bezetene in het rond, kromp in elkaar en kromde zijn lijf, terwijl zijn klauwen op de pony's van het Zwarte Eskadron insloegen en ze verscheurden. De dieren hinnikten schril, sloegen met hun hoeven naar achteren en renden door elkaar, maar ze konden niet aan hun vijand ontsnappen. Het was een ware slachting, het stonk naar bloed en rode slierten en vlekken kleefden tegen de wanden. De zanderige bodem was verzadigd van het vocht.

De dwergen hadden zich in de booggangen teruggetrokken en beschoten het monster vanuit hun dekking. Ze kregen hulp van enkele alfenkrijgers die vanaf verscheidene verdiepingen hun pijlen, lansen en speren op het gedrocht afstuurden.

'Heeft hij iets tegen pony's?' vroeg Woestling zich verwonderd af. 'Is dat de reden dat hij de moordenaar van zijn jongen... '

Balyndar had om zich heen gekeken en een pakpaard ontdekt, waarop de kordrion net zijn aandacht had gericht. 'Moet je dat zien: op dat dier slaat hij niet in!'

'Heeft hij dan liever paarden?' probeerde Woestling grappig te zijn, maar hij werd opeens weer serieus. 'Ik snap wat je bedoelt. Dat dier heeft Tirîgon ons gegeven. Met proviand. ' Hij rende over de binnenplaats in de richting van het paard. 'Heeft die alf kordrionvoer meegegeven in plaats van proviand? Ik zal eens kijken wat er echt in dat pak zit. ' Balyndar kwam achter hem aan.

Intussen waren drie geschutskoepels naar de voorkant van het dak gereden. Nu werd het geschut ook voor het machtige dier gevaarlijk; steeds meer alfen stonden op de verdiepingen rond de binnenplaats en weldra verloor ook de kordrion uit talrijke wonden bloed. Hij brulde woedend, sloeg met zijn staart om zich heen en richtte nog meer vernielingen aan.

Maar hij vluchtte niet, hoewel hij toch moest weten dat het zijn dood zou worden als hij langer bleef, dacht Woestling. Hij was nu al heel dichtbij.

Een van de kordrionklauwen ging in de richting van het pakpaard, heel behoedzaam.

Maar toen had Woestling zijn doel bereikt. Met een felle slag dreef hij de doorn van zijn kraaiensnavel in het handachtige lichaamsdeel. 'Dat blijft hier!' schreeuwde hij onderwijl woedend en trok aan de steel. Met een scheurend geluid sneed het stalen wapen de bleke, grijze huid open. 'Dat is ons paard!'

Balyndar sprong naar voren, zijn morgenster verpletterde een klauw, waardoor er nog meer bloed stroomde.

Krijsend boog de kordrion zijn lijf naar voren en probeerde meer ruimte voor zichzelf te maken. Maar de muren rondom beletten dat. Toch was alleen de poging al voldoende om een verwoestende schade aan te richten.

'Voorzichtig!' Woestling trok Balyndar opzij en meteen daarop kletterde een groot stuk puin neer op de plek waar hij net nog had gestaan. 'Daartegen is ook die fraaie helm van je niet bestand. '

De kordrion hapte naar hen en de dwergen doken onder de afzichtelijke muil weg.

Ondertussen sloeg Woestling toe en trof een van de onderste ogen. Het spatte meteen uit elkaar en de pijn ontlokte het beest een volgende oorverdovende kreet. Het hief zijn kop op.

De doorn had zich door een bot geboord. Woestling had de steel niet losgelaten en werd daaraan in de hoogte getrokken. De snelle beweging bezorgde hem duizelingen, de lucht werd uit zijn longen geperst, waardoor hij als een vis op het droge hapte - maar hij bleef zich aan de steel van zijn wapen vastklampen. 'Daardoor schud je mij niet af!' riep hij. 'Is dat alles waartoe je in staat bent? Nog een beetje verder omhoog, afschuwelijk monster! Dat maakt me niet bang! Ik heb geen hoogtevrees!'

Toen kreeg hij een pijl in zijn rechtervoet.

'Vervloekte zwartogen!' brulde hij. 'Kunnen jullie niet behoorlijk richten zoals jullie verwanten in het noorden?' Zijn armen werden langzamerhand moe, zijn eigen gewicht en dat van de wapenrusting trokken eraan. Maar loslaten betekende een zekere dood.

Toen zag hij hoe Aiphatòn van een verdieping zeven schreden boven de rug van de kordrion gesprongen kwam, de speer met beide handen voor een stoot omlaag gericht; de punt was op de nek gericht.

'Daarmee?' riep Woestling ongelovig. 'O, Vraccas! Met een naald! Die komt daar met een naald aangesprongen!'

Het monster dook in elkaar en zwaaide met zijn kop. De doorn schoot los en de dwerg vloog als een pijl uit de boog vier schreden boven de grond naar rechts voor hij in een hoop verscheurde pony's belandde; de ingewanden die overal in het rond lagen braken zijn val.

Razend worstelde hij zich uit de stinkende darmen overeind, brak de punt van de pijl onder zijn voetzool af en richtte zich in zijn volle lengte op. 'Nu ben ik pas echt woedend!' Het rode masker van de gevechtsroes kwam opzetten, alleen de kordrion bleef onveranderd. 'Ik verkoop je een slag, waardoor je uit elkaar ploft!'

Aiphatòn was op de rug van het monster neergekomen en stak met zijn speer tussen de wervels, die de lengte van een mens hadden en zich onder de huid aftekenden.

Krijsend richtte de kordrion zich op, toen sprong Tungdil vanaf een lagere verdieping op hem en stootte Bloedsnakker op een andere plek door de ruggengraat, waardoor de rechterpoot van het monster verlamd raakte. Het zakte in elkaar, viel tegen de oostelijke façade en brak door de muur heen. Het gedeelte daarboven stortte in en een hagel van zware stenen kwam op de kordrion neer.

Aiphatòn en Tungdil hadden zich op tijd in veiligheid weten te brengen en stonden naast elkaar op een balkon aan de westkant.

Maar het gedrocht was nog lang niet aan het eind van zijn krachten.

Het sloeg met zijn staart om zich heen, vernielde de poort en het stuk muur daarboven, waardoor tientallen alfen de dood vonden. Ze vielen met het puin op de grond en werden door de steenbrokken verpletterd, anderen werden door een staartslag getroffen en als poppen weggeslingerd om verpletterd op de grond te vallen.

Krijsend richtte het beest zich uit de puinhoop op, begon te wankelen en viel met zijn kop vooruit tegen de volgende muur.

Woestling was bijna bij de kordrion. 'Zo meteen lig je voorgoed stil!' Hij haalde uit en sloeg met de kraaiensnavel naar de zachte onderbuik tegen wat hij voor de genitaliën aanzag. De huid scheurde meteen en het monster krijste. 'Ha! Dat hoor ik graag!' brulde Woestling vrolijk. 'Laat nog maar eens horen!' Hij sloeg opnieuw toe. 'Dit lied bevalt me wel!'

Toen waren Tungdil en Aiphatòn bij hem en hielpen de krijger de vijand definitief van kant te maken. Steeds weer moesten ze de stuiptrekkende poten en klauwen ontwijken, de vleugels spreidden zich en vouwden zich weer tezamen, en weer ging een deel van Phôseon in puin.

'Wil je daar wel eens mee ophouden?' Woestling klom overmoedig lachend op de hals en vervolgens op de kop en stootte de doorn door de schedel loodrecht omlaag. 'Stil liggen, rotbeest!'

En inderdaad verslapte het lichaam van de kordrion. Met een laatste gekreun hief hij zijn staart nog een keer op, toen viel hij terug en verpletterde nog wat delen van het gebouw. Stofwolken wervelden in het rond.

Woestling veegde het zweet en de vloeistoffen die aan zijn gezicht en zijn baard kleefden met zijn vlecht af, maar moest vaststellen dat de haren niet voldoende waren. Hij smeerde het verder uit als met een penseel. Een bad zou niet gek zijn. Met weinig water.

'Vraccas, dat hebben we goed gedaan!' zei hij en hij hief de kraaiensnavel op waarvan het bloed van de kordrion af droop. Niet ver van hem vandaan zag hij de eenogige dwerg op de zij van het wezen staan. Tungdil knikte hem toe. Aiphatòn was weer omlaag geklommen en bekeek het kolossale beest dat als een berg voor hem oprees.

Om hen heen rommelde het af en toe, als zich opnieuw stukken uit de muur losmaakten en omlaag stortten; daartussendoor klonk het hinniken van de gewonde pony's en het kreunen van de gewonden.

Toen klonk een enkele, bevrijdende kreet, waarmee steeds meer alfen instemden, tot die oorverdovend om hen heen schalde.

Woestling klom over de hals op de buik en ging naast Tungdil staan. 'Ik begrijp wel niet wat ze zeggen, maar het klinkt alsof ze ons wel mogen, ' merkte hij opgewekt op. Hij liet de kraaiensnavel zakken en legde beide handen op de steel. Hij zag er heel tevreden uit. 'Eindelijk een tegenstander naar mijn smaak. En er zullen maar weinig dwergenkrijgers zijn die mij daarmee kunnen overtreffen. ' Hij keek om zich heen en zag door de langzaam ijler wordende stofsluiers heen talloze jubelende alfen.

Tungdil sloeg hem op zijn schouder. 'Goed gedaan, Woestling. Ze roepen... '

'Zeg me liever niet wat ze roepen, professor, ' onderbrak hij hem. 'Dan kan ik me inbeelden dat de zwartogen me voor het eerst in mijn leven toejuichen in plaats van me te willen ombrengen. ' Hij keek naar zijn pijnlijke voet, de schacht met de zwarte bevedering stak nog boven uit zijn laars. 'Maar ook vandaag hebben ze het weer geprobeerd. '

Tungdil lachte en maakte aanstalten om naar beneden te klimmen. 'Kom. Ik wil wel eens horen wat Aiphatòn van onze hulp vindt. '

Tungdil, Woestling, Slîn, Balyndar, Hargorin en Barskalín verschenen die avond in de troonzaal van de keizer; ze werden door vijf zhadárs begeleid.

Ze werden aan een tafel genood, waarop een aantal amforen en bokalen stond. Er werd nog niet ingeschonken. Eerder had Aiphatòn hen allen naar kamers laten brengen, waar ze van het gevecht op verhaal hadden kunnen komen.

Toen de zon onderging betraden ze de zaal, waar ze ook vlak na hun aankomst geweest waren. De schilderingen aan de muur waren veranderd. De zwart-witte knipselsilhouetten waren in bonte schilderingen veranderd, die vanaf de vloer tot aan het hoge plafond reikten. Ze toonden landschappen van een absurde schoonheid, en wanneer men goed toekeek, ontdekte men dat het geen echte bomen, struiken en dergelijke waren, maar heel klein getekende lichamen zoals de doorgesneden kelen en de wonden in de rompen duidelijk maakten.

'Ze zijn toch net zo gek als hun verwanten, ' merkte Woestling walgend op. 'Maar hun zalf is goed. Ik voel het gat in mijn voet al bijna niet meer. '

'Wie weet waarvan die gemaakt is, ' bromde Slîn. 'Maar ik wil niet klagen. Ze hebben me behandeld als een vorst. '

'Alleen dat bad was niet nodig, ' mompelde Woestling. 'Ik heb er water uit laten halen. Het kwam bijna tot aan mijn knieën!'

'Vanwege de vloek van Elria?' Er lag een brede grijns op Slîns gezicht. 'Ik heb nog nooit gehoord dat een dwerg in bad verdronken is. '

'En ik wil niet de eerste zijn. ' Hij hief zijn hand op en wees van de punt van zijn middelvinger tot aan zijn pols. 'Zó hoog mag het water in een veilig bad staan!'

Slîn proestte. 'Dat is net voldoende om je mannelijkheid te wassen. '

'De Vierden zijn in vele opzichten kleiner en zwakker dan de andere stammen, ' merkte Balyndar droog op.

'Maar mijn schicht treft altijd doel. Ik hoor het iedere keer precies, ' antwoordde Slîn en wees naar de morgenster. 'Maar jij zult zijn als je wapen: veel te veel kracht in de ballen en een arme kleine staf. '

Woestling schaterde het uit.

Aiphatòn kwam de zaal binnen en maakte zo een eind aan het gebekvecht van de dwergen. Hij gaf iedereen een hand, behalve de zhadárs, en ging toen aan het hoofd van de tafel zitten. Daarna kwamen de alfen om diverse wijnen in te schenken.

De keizer keek aandachtig naar de bezoekers, zijn oogkassen waren zwart als de nacht.

Kennelijk wilde hij die kenmerkende lichamelijke eigenschap niet laten varen, dacht Woestling. Of zou hij het niet meer kunnen?

'Jij en je vrienden hebben bewezen dat jullie niet tot de vijanden van Phôseon behoren, ' sprak Aiphatòn kalm en hief zijn bokaal op. 'Daarvoor, en voor jullie hulp, dank ik jullie. ' Hij proostte met hen allen en dronk toen.

'Dat kordrionei dat we op het pakpaard hebben gevonden is ons in de maag gesplitst, ' antwoordde Tungdil. 'Ik denk dat alleen Tirîgon dat gedaan kan hebben. Dat bewijst weer dat minstens een van de Dsôn Aklán tegen je is. ' Hij keek de keizer afwachtend aan.

Aiphatòn zette zijn bokaal langzaam op tafel terug. 'Uit de nadruk waarmee je dat zegt, maak ik op dat je meer weet, Tungdil. ' Hij gaf de alfen een teken dat ze de zaal moesten verlaten en liet zijn ogen toen over de gezichten van de dwergen glijden. 'Voor we verder spreken, zou ik willen dat alleen diegenen in de zaal blijven, die de volle waarheid mogen horen. '

Tungdil knikte. 'Omdat velen mij nog steeds niet vertrouwen, sinds ik na tweehonderdvijftig cycli uit mijn onvrijwillige ballingschap ben teruggekeerd en ze aan mij twijfelen, wil ik niemand opdragen naar buiten te gaan. Ieder mag horen wat de keizer der alfen en de grootvorst der dwergenstammen met elkaar te bespreken hebben. '

Inwendig haalde Woestling opgelucht adem. Hij had erop gerekend dat alleen hij bij het gesprek zou mogen blijven. Dat had alleen maar opnieuw kwaad bloed gezet.

'Ons eigenlijke plan zag er ietsje anders uit, ' begon Tungdil na een slok wijn. Toen vertelde hij de alf wat ze met de eieren van de kordrion van plan waren geweest, wat er in de Zwarte Kloof op de loer lag, dat ze Lot-Ionan nodig hadden en wat ze met de draak en zijn schat van plan waren: hem naar de magus brengen om een aanval uit te lokken.

Aiphatòn luisterde onbewogen.

'Heel veel is anders gelopen dan we hadden gedacht, ' besloot Tungdil. 'En het is goed dat het zo gegaan is, omdat ik de alfen uit het zuiden liever als bondgenoten dan als tegenstanders heb. Om de strijd tegen Lot-Ionan aan te binden. Dat was je sowieso van plan. '

'Strijd met de magus aanbinden is je reinste zelfmoord, ' antwoordde Aiphatòn kalm. 'Dat heeft tot resultaat gehad dat ik voor het aandringen van mijn onderdanen uit het zuiden gezwicht ben. ' Hij schonk nog eens wijn voor zichzelf in en glimlachte. 'Ik zie dat je verrast bent?'

Woestling keek naar links en naar rechts. Toen niemand iets zei, antwoordde hij: 'Als ik niet beter zou weten, zou ik uit je woorden bijna opmaken dat je met opzet de dood zoekt?'

Aiphatòn boog voorover en steunde zijn kin op zijn hand. 'Ik wilde nooit zo zijn als mijn Schepper, dat heb ik indertijd al gezegd. En toch ben ik het geworden. Het zou te gemakkelijk zijn daarvoor een uitvlucht te verzinnen, dus neem ik de verantwoordelijkheid voor wat ik het Veilige Land heb aangedaan. Daarom trek ik met hen op naar het zuiden en laat hen door Lot-Ionan in de pan hakken. '

'Goed zo! Dat is de juiste instelling!' viel Woestling hem onwillekeurig bij en schraapte verlegen zijn keel vanwege die opmerking.

'Ik heb te veel cycli verblind door de roes van mijn eigen macht geleefd. Ik heb landen onderworpen, de wil van de mensen gebroken en velen van het leven beroofd. Niet omdat het nodig was, maar omdat ik het kón. Omdat ik hun de baas was, ' verklaarde de keizer peinzend. 'Die verschrikkelijke roes is verdwenen, maar de herinnering aan mijn misstappen is gebleven. Iedere omloop weer ben ik getuige van het lijden dat ik over Idoslân, Urgon en Gauragar heb gebracht. Daar moet een eind aan komen. En ik maak er een eind aan. '

'De Dsôn Aklán en de noordalfen zullen je niet volgen, ' wierp Tungdil tegen.

'Daarom zal ik als enige uit het Blauwe Gebergte terugkeren om eigenhandig de ondergang van Dsôn Bhará te bewerkstelligen. Het zijn maar een paar honderd alfen die via de rivier naar de Maanvijver heimelijk in het Veilige Land zijn binnengedrongen. Daar kan ik alleen mee afrekenen. ' Ten bewijze daarvan lichtten de runen op zijn wapenrusting op. 'Jouw terugkeer en je plan, Tungdil, hebben mij in mijn voornemen gesterkt. En wanneer ook de draak gedood zal zijn, staat niets meer de vrijheid van het Veilige Land in de weg. ' Hij sloot zijn ogen. Een rode traan rolde vanonder het rechter ooglid en nok een spoor over zijn lichte wang. 'Ik wilde nooit zo zijn als de Onuitwisbaren. Eindelijk zal ik de daad bij het woord voegen. '

Woestlings blik kruiste die van Tungdil en de eenogige dwerg knipoogde. 'Het loopt gesmeerd, ' zei hij zonder woorden.

'Zou je bereid zijn ons tegen de vijanden in de Zwarte Kloof te helpen?' vroeg Tungdil. 'Een strijder zoals jij... '

Aiphatòn schudde zijn kale hoofd. 'Wanneer ik mijn eigen volk heb uitgeroeid, is mijn schuld ten opzichte van het Veilige Land voldaan. Ik heb de alfen hierheen gebracht, ik verlos de mensen er ook weer van. Zonder deze onderdrukkers zullen de mensen bereid zijn jou en de dwergen naar het Land aan Gene Zijde te volgen om hun pas herwonnen vrijheid te verdedigen. ' Hij opende zijn ogen weer. 'Ik stel voor dat ik de alfen meedeel dat we met alle dwergenstammen samen een vredesverdrag hebben gesloten en niet alleen met de Derden. Jullie moeten zweren dat jullie niets van wat ik verteld heb aan anderen zullen doorgeven. '

'Alleen al uit zelfbescherming, ' beloofde Woestling ongevraagd voor hen allemaal. 'Wanneer die zwartogen lucht van je plan krijgen en toch liever hier blijven in plaats van tegen de magus op te trekken, zouden we veel meer werk hebben om ze te vernietigen. ' Hij grijnsde en dankte Vraccas. Het ging allemaal veel beter dan hij bij het begin van zijn reis had kunnen vermoeden.

Balyndar keek Aiphatòn aan. 'En hoe zit het met jou? Wat doe jij als alle alfen dood zijn?'

Hij haalde diep adem. 'Vertrekken. Naar het oosten om te kijken wat daar te vinden is. Ik zweer dat ik nooit meer naar het Veilige Land zal terugkeren - tenzij ik uitgenodigd word. ' Hij keek glimlachend naar Tungdil. 'Om wat voor reden dan ook. En wanneer ik veel bijstand van welke goden ook zal krijgen... ' hij hief zijn bokaal weer op '... zullen de laatste noordalf en ik samen sterven. '

Tungdil maakte een buiging. 'Ik heb heel veel achting voor je moed, Aiphatòn. Ik zie dat ik me niet in je heb vergist. ' Hij stond op. 'Met jouw goedvinden trekken we ons nu terug. We zullen morgen opbreken in de richting van het Rode Gebergte om de draak eens aan de tand te gaan voelen. We zullen voor hem en zijn orcs een spoor achterlaten dat hij niet kan missen. '

'Als hij hier arriveert, zou ik al met mijn leger in het Blauwe Gebergte moeten zijn. Lot-Ionan en zijn famuli zullen weliswaar hun handen vol hebben aan mijn troepen, maar ze zullen ze overwinnen. Dan komt de draak met zijn orcs precies op tijd om het met de magi op te nemen. ' Aiphatòn ging ook staan. 'Maar pas op dat Lohasbrand Lot-Ionan niet in een lakkei verandert, want die geschubde is formidabel. Tenslotte heeft hij koningin Wey XI onderworpen en zij heeft de naam een uitstekende maga te zijn. Anders zitten jullie met het probleem dat jullie de Zwarte Kloof helemaal op eigen kracht moeten zuiveren. '

Tungdils ogen vernauwden zich tot spleetjes. 'Leeft ze nog?'

'Koningin Wey? Ja. Voor zover ik weet wel. En ze heeft een dochter, van wie men zegt dat ze ook kan toveren. ' De alf had de reden van de vraag begrepen. 'Zij zouden goede bondgenoten zijn als de draak eenmaal overwonnen is. Voor het geval Lot-Ionan het niet zou overleven, zou ik samen met hen tegen de monsters in het Land aan Gene Zijde optrekken. ' Hij gaf de dwergen weer een hand. 'Moge Vraccas jullie bijstaan. Als het lot het wil, zullen we elkaar weerzien. ' Aiphatòn verliet zijn troonzaal.

Bij Vraccas, het ging prachtig, dacht Woestling. Ze volbrachten heldendaden! Hij schonk water voor zichzelf in, dronk en boerde, waarbij hij met een hand op zijn buik klopte. 'Naar bed zeker, professor? We vertrekken morgen bij het krieken van de dag om een draak zijn schat te ontfutselen. En om onze opwachting bij een maga te maken, waar of niet?'

Tungdil lachte. 'Naar bed, ja. '

 

Het Veilige Land, het voormalige

koninkrijk Weyurn, Meertrots,

aan het eind van de winter van de 6491e /6492e zonnecyclus

 

Coïra zat voor het grote ronde venster in de werkkamer van haar moeder en keek uit over het meer. De witte rouwsluier over haar haar en het zwart van de hooggesloten jurk die ze droeg, maakten haar ouder, vond Rodario.

Hij zat schuin naast haar op een stoel en speelde met een penhouder. Mallenia liep met haar handen op haar rug door het vertrek heen en weer. Het tapijt dempte het geluid van haar laarzen, maar het onophoudelijke, regelmatige klak-klak was toch duidelijk te horen.

De toneelspeler legde de pen weg en probeerde de jonge maga in haar ogen te kijken, waarin weer tranen opwelden. Er zat een dun verband om zijn hals, meer voor de show dan vanwege de wond die hij aan zijn ontmoeting met Sisaroth had overgehouden. Het zwaard was tegen de halsketting met het portret van zijn voorvader afgeschampt en had de slag grotendeels opgevangen. 'Prinses, het was niet jouw schuld. De alfen hadden jullie in de val gelokt, ' zei Rodario bedachtzaam. 'Was je een zwaardvechtster geweest, dan was iets soortgelijks je met een zwaard of een dolk overkomen. De alfen weten hoe je hinderlagen moet leggen. Je had het niet kunnen voorkomen. '

'Dat, ' zei ze verstikt, 'is nu al je vijfde poging mij ervan te overtuigen dat mijn moeder niet door mijn onkunde gestorven is. En weer lukt het je niet mij van gedachten te laten veranderen. ' Ze hief haar armen op en bekeek haar handen. 'Hiermee heb ik haar gedood. Daarmee en met die vervloekte magie, waarin ze me zelf heeft onderwezen. '

'Je wilde de alf vernietigen... ' begon hij, maar ze draaide zich met een ruk om.

'Wie rust er nu in ons familiegraf naast het lichaam van mijn vader? Die zwartoog misschien?' schreeuwde ze vertwijfeld tegen hem. 'Ik mag nooit meer magie gebruiken. '

'Je hebt er Mallenia het leven mee gered, ' probeerde hij het over een andere boeg te gooien. 'En wie moet je onderdanen tegen de draak verdedigen, als die zou opduiken? Zweer de magie niet af, prinses!'

'Jawel, dat moet ik wel doen, ' fluisterde ze berustend. Toen keek ze weer uit het venster. 'Om het zekere voor het onzekere te nemen moet ik de toegang naar de bron versperren. Voor de alfen of Lot-Ionan hem kunnen gebruiken. '

'De schacht laten instorten?' Mallenia was met fonkelende ogen blijven staan. 'Ik weet dat je rouwt. Ik heb ook talloze verwanten verloren, maar ik heb dat nooit als uitvlucht gebruikt om in een hoekje te kruipen en tegen de goden te gaan zitten klagen. '

Coïra keek haar niet eens aan. 'Ga naar Idoslân, Mallenia, ' ried ze haar toonloos aan. 'Met jullie komst naar Meertrots is alle ellende begonnen. Had ik maar nooit naar de raad van deze derderangsacteur geluisterd, dan was je door de alfen ingehaald en gedood. Dan was het allemaal heel anders gelopen. '

'Het is nutteloos daarover na te denken, ' zei Rodario en hij wierp Mallenia, die een scherp antwoord wilde geven een kalmerende blik toe. 'Jij bent de nieuwe koningin van Weyurn... '

'Lohasbrand is de heerser voor het geval je dat vergeten zou zijn, ' viel ze hem kil in de rede. 'Ik ben niets anders dan een slechte maga op een rots in een langzaam uitdrogend meer, die haar eigen moeder van het leven heeft beroofd. '

Rodario zuchtte. 'Het is de alf die haar heeft onthoofd. '

'Maar ik heb haar zo zwaar verwond, dat ze daar niets tegen kon doen. Begrijp het nou toch eindelijk eens!'

'Hoe zit het met de alfen? Zijn er sporen van hen?' Mallenia keek naar de man. 'Jullie weten dat het vandaag pas de tweede omloop is dat ik weer uit mijn bed ben. De genezing heeft lang geduurd. '

'Sisaroth heeft het eiland verlaten. In ieder geval dook hij niet meer op om ons te doden. En waar zijn zuster gebleven is, weten alleen de golven van het meer. ' Rodario klonk verstoord. Hij wilde Coïra een hart onder de riem steken en haar laten inzien dat ze geen reden had zichzelf iets te verwijten, in plaats van de Ido verslag te doen. Zij was de laatste maga van het Veilige Land en mocht deze verantwoordelijkheid niet zomaar van zich afschuiven. Zo ronduit kon hij het haar in deze fase van haar rouwproces niet zeggen, anders had ze waarschijnlijk helemaal niet meer naar hem geluisterd. Sinds de dood van haar moeder was ze niet meer in de bron afgedaald en haar innerlijke reserve moest door het gevecht tegen de alfen en de redding van Mallenia bijna helemaal verbruikt zijn.

Hij waagde het een beetje dichter bij haar te gaan staan. 'Prinses, hoe denk je dat ik me voel?'

'Heb jij je moeder ook door je domheid om het leven gebracht?'

'Nee... '

'Dan heb je er geen idee van wat ik doormaak, ' zei ze met een trillende stem. 'Ik hoor haar gegil, zodra het stil is om me heen. En wanneer ik in de spiegel kijk, zie ik daarin haar brandende gezicht. Wanneer iemand een vuur aansteekt en ik de rook ruik, moet ik overgeven. ' Ze sloot haar ogen en sloeg haar handen voor haar gezicht. 'De alf had mij moeten doden in plaats van haar, ' stootte Coïra huilend uit.

Rodario had lak aan standsverschillen en haar titel: hij pakte haar in zijn armen en trok haar tegen zich aan, drukte haar hoofd tegen zijn borst. Ze sloeg haar armen om hem heen en snikte onbedaarlijk.

Mallenia ging in een stoel bij de deur zitten en zweeg. Ze wist hoe goed deze vorm van troost voor iemand was - en voelde tot haar verwondering een zekere jaloezie.

Om een of andere reden had haar hart voor de zwakke toneel speler gekozen. Vermoedelijk omdat hij zo heerlijk onmannelijk was en zozeer van iedereen verschilde die ze tot dusver had leren kennen. De kus die hij van haar had gestolen, bevestigde alleen maar wat haar innerlijk allang had geweten.

Ze keek naar Rodario, die de prinses heen en weer wiegde. Ze kon het hem nooit zeggen. Hij zou haar uitlachen. Iedereen zou hen uitlachen, dacht ze ongelukkig. Kijk, daar heb je de krijgsvrouw met haar rijmende schoothondje. Wat haar zwaarden niet overwinnen, kletst hij met zijn mond van de sokken. Ondanks alles moest ze lachen om die gedachte.

Ze probeerde haar gedachten van de acteur af te leiden door aan de tweeling te denken. Mallenia zag het lichaam van de alfin nog voor zich. Ze hadden haar op het meer zien drijven, maar voor ze erbij waren gekomen, was het gezonken. Firûsha's buikpantser en haar borst waren opengereten geweest, dat had ze duidelijk gezien. Als ze de aanval van de maga had overleefd, dan alleen met zware verwondingen, maar ze was in ieder geval op het water te pletter gevallen.

Vermoedelijk was Sisaroth op zoek gegaan naar het lichaam van zijn zuster. Misschien was hij daartoe gedwongen door een of andere alfentraditie, die hun weer een uitstel van de volgende aanval bezorgde. En hoe de draak zou reageren was haar nog steeds niet duidelijk. Zijn antwoord bleef uit.

Er werd geklopt en zonder te wachten op toestemming om binnen te komen, opende de bezoeker de deur: Loytan stapte over de drempel en verstarde, toen hij zag hoe Rodario en de prinses elkaar omarmden. 'Hoe durf je, toneelspeler?' zei hij hees van verontwaardiging. 'Laat de koningin onmiddellijk los! Wanneer je een man bent, kom je met mij naar de gang, zodat ik daar wat manieren in je kan timmeren. '

Mallenia schraapte haar keel. 'Dit is niet het juiste moment voor aanmatigend standsgevoel, Loytan, ' voegde ze hem toe. 'Wind je niet zo op. ' Ze zag de brief in zijn hand. 'Is die van Lohasbrand?'

Hij keerde zich naar haar toe. 'Wat gaat jou dat aan?'

Er verschenen rimpels van boosheid in haar voorhoofd. 'Wanneer je even de moeite neemt na te denken, schiet het je misschien weer te binnen dat ik uit het koninklijke geslacht van de Ido's stam, graaf, ' antwoordde ze uit de hoogte. 'Ik heb recht op de titel "Regentes van Idoslân". Wanneer je zoveel waarde hecht aan de etiquette zoals je ons wilt laten geloven, zul je in de toekomst iedere keer dat je me ziet een diepe buiging maken en mij met "hoogheid" moeten aanspreken. ' Ze keek naar zijn gezicht, dat nog roder werd. 'Wil je dat soms, graaf?'

Hij klemde zijn kaken op elkaar. 'Ik heb de brief niet geopend, ' antwoordde hij. 'En hij is inderdaad van Lohasbrand. ' Hij liep naar de schrijftafel en legde de brief erop.

Coïra liet Rodario los en veegde de tranen van haar wangen. 'Dank je, ' zei ze en ze opende de envelop. Haar ogen gleden snel over de regels, toen viel een stuk van een drakenschub op het houten blad. Het bewijs dat het werkelijk om bevelen van Lohasbrand ging.

'En?' Rodario probeerde iets van de inhoud uit haar los te krijgen, ook al hoorde zoiets niet. Loytan wierp hem een moordzuchtige blik toe en zijn rechterhand balde zich veelzeggend tot een vuist.

'Hij geeft me de opdracht de alf te zoeken en gevangen te nemen. Daarvoor stelt hij honderd orcs tot mijn beschikking, ' vatte ze de inhoud kort samen. 'En hij verlangt dat ik een eed van trouw aan hem afleg. '

'Dat betekent dat je dezelfde ring om je hals moet dragen als je moeder, ' zei Rodario geschrokken. 'Omringd door vier wachters? De magie afzweren?'

'Het kan me niet schelen. Zo zal ik nooit in de verleiding komen naar de bodem van het meer te duiken en van de bron gebruik te maken, ' zei ze vermoeid.

'Coïra, dat mag je niet doen!' riep ook Mallenia ontzet. 'Jij bent de laatste maga... '

Het gezicht van de koningin verstrakte. 'Ja, en?'

Rodario vloekte in stilte. Mallenia had precies gedaan wat hij opzettelijk had vermeden, en hij zag meteen dat de koningin daardoor niet op andere gedachten te brengen was. 'Het was een opwindende omloop en de gemoederen zijn verhit. We kunnen maar beter naar bed gaan en morgen in alle rust bespreken wat er moet gebeuren. '

'Hoe praat jij tegen de koningin?' stoof Loytan op. 'Jij zult helemaal niets bespreken. ' Daarop keek hij naar Mallenia omdat hij bang was voor een berisping.

'Rodario heeft gelijk. ' Coïra droogde enkele nieuwe tranen af. 'Ik ben uitgeput en wil graag slapen. Laten we morgen weer bij elkaar komen om te bepraten wat de toekomst brengen zal. Wij allemaal, ' herhaalde ze nadrukkelijk en ze liep vlak langs de toneelspeler.

Hij hoorde heel duidelijk hoe ze 'dank je wel' tegen hem fluisterde, toen was ze verdwenen; kort daarop ging Loytan achter haar aan.

Rodario keek nog een poosje door het venster voor hij zijn kamer opzocht en daarbij de omweg over de wandelgang buiten nam. Hij hield van de frisse geur van bet water.

Hij had nooit gedacht dat hij de alf met zijn brandende wolfsklauwzaden op de vlucht zou jagen. Het leek hem waarschijnlijker dat de zwartoog zich uit bezorgdheid om zijn zuster had teruggetrokken. Achttien mannen had Sisaroth nog gedood voor hij verdwenen was. Hij hoopte dat Firûsha op de bodem van het meer zou wegrotten.

Omdat hij in gedachten verzonken was, had hij de man niet opgemerkt die uit de schaduw van een torentje stapte. Pas toen deze opzettelijk hoestte, richtte Rodario zijn aandacht op hem. 'Loytan, aan jou had ik helemaal niet meer gedacht, ' loog hij opgewekt. 'Komt nu die aframmeling?'

De graaf liep op hem toe. 'Toen ik je over die damwand duwde, had ik gewichten aan je voeten moeten binden, schandvlek van het toneel!' Hij wees naar rechts, over de rand van de muur. 'Vandaag zal dat niet nodig zijn. De val van tachtig schreden hoog zou voldoende moeten zijn om je nek te breken. Dan ben je uitgespeeld! Niemand die nog een traan om je zal laten. '

'Je hebt me indertijd met je aanval verrast, Loytan. Denk je dat je dat dit keer weer zal lukken?'

Loytan lachte hem uit. 'Zonder je kunstjes en je apparaatjes voor je namaaktovenarij ben je weerloos. Waardeloos ook. ' Hij schoof zijn vingers in een boksbeugel met scherp geslepen punten.

Rodario grijnsde. 'Maar kennelijk vertrouw jij niet geheel op de hardheid van je botten naar het schijnt. Denk je dat mijn kin zo taai is?'

'Ik wil zoiets als jij niet nog eens moeten aanraken, dat is alles, ' antwoordde de graaf.

'Waar heb ik je jaloezie eigenlijk aan te danken? Ik heb Coïra alleen maar getroost. Is jouw gemalin eigenlijk op de hoogte van de geheime vleselijke lusten die je voor je nieuwe koningin koestert?' Rodario gooide graag olie op het vuur. Opgewonden tegenstanders waren gemakkelijker te verslaan. 'Ik zal het haar graag vertellen. '

'Van jou blijft niets over wat nog een zin kan uiten!' Loytan liep sneller, maar de toneelspeler liep achteruit. 'Blijf staan!'

'Goed. Als je dat met alle geweld wilt. ' Rodario zuchtte. 'Maar ik waarschuw je: wanneer je me nu aanvalt, zal niemand je ooit nog terugzien. Zelfs je gemalin niet. '

'Dat had je gedroomd, zot! En afgezien daarvan, ze haat me sowieso. ' Loytan sloeg... een gat in de lucht!

'Op het toneel is het belangrijk snel en beweeglijk te zijn. ' Rodario had een koprol naar voren tussen de benen van de man door gemaakt en schoot achter hem weer omhoog. Hij schopte de graaf tegen zijn kont, zodat deze naar voren tuimelde. 'Wat is er? Was dat alles?'

Loytan viel opnieuw aan.

'Te doorzichtig. ' Rodario blokkeerde zijn slag zonder dat zijn arm zelfs maar sidderde en beukte met zijn elleboog in het gezicht van zijn tegenstander. Hij greep de man bij zijn haar en trok hem omlaag; tegelijkertijd kwam zijn knie omhoog en trof de neus, die krakend brak. Toen liet hij de graaf los en schopte hem in de buik.

Kreunend zakte hij op zijn knie. 'Daar vermoord ik je voor, ' bracht hij moeizaam uit.

'Was je dat dan al niet van plan?' vroeg Rodario verwonderd. 'Bovendien heb ik het recht om te proberen jóu te vermoorden. Vanwege dat incidentje bij de schacht. ' Hij zag dat Loytan zijn boksbeugel wegwierp en een dolk trok.

Rodario ontweek twee aanvallen, toen omzeilde hij een derde en trakteerde de graaf op een reeks stoten en slagen, zodat het bloed uit talrijke wonden in zijn gezicht stroomde. Hijgend zakte Loytan in elkaar. 'Weet je, als toneelspeler moet je over talrijke eigenschappen beschikken. Om een krijger te spelen is het niet voldoende om een wapenrusting aan te trekken, ' legde Rodario aan de gehavende graaf uit. 'Je moet ook een beetje zijn zoals hij. Vechten als hij, begrijp je? Ik wil niet ontkennen dat ik daar net profijt van heb gehad. '

Hoestend hees Loytan zich aan de muur omhoog. 'Dat leer je niet in een paar uur, ' brabbelde hij. Drie uit zijn mond geslagen tanden lagen voor zijn voeten.

Rodario boog. 'Dank je voor het compliment. Je zou me eens moeten zien schermen. Daar ben ik een ware meester in. ' Hij lachte. 'Een andere keer misschien? Wanneer je wonden zijn genezen en je weer zin hebt in een tweegevecht?' Hij dacht na. 'Wat wilde je me eigenlijk vragen?'

Loytan stak een hand onder zijn jasje en wierp een prop watten op de grond. 'Dat heb ik op je kamer gevonden. '

'Ach, mijn rekwisieten. Wat een ontdekking!'

'Je vult je gezicht voortdurend op, nietwaar? En die baard en die snor onder je neus en je kin zijn aangeplakt, ' ging Loytan verder, terwijl hij het bloed van zijn mond veegde. 'We ben je eigenlijk? Waarom ben je van zonsopgang tot zonsondergang vermomd?'

De glans in Rodario's ogen veranderde, ze keken nu vastbesloten, zonder enige vorm van vrolijkheid. 'Die nieuwsgierigheid heeft al veel mensen het leven gekost. ' Hij zette onverwachts een stap in de richting van de graaf, pakte hem met een hand bij zijn riem en met de andere in zijn kraag. 'Je bent dus in goed gezelschap!' Hij hief de niet eens zo kleine man boven zijn hoofd en slingerde hem met kracht over de muur.

Er volgde geen schreeuw.

Had hij niet ver genoeg gegooid? Rodario boog zich over de rand en zag dat Loytan zich vier schreden onder hem met één hand aan een aardewerk waterafvoerbuis vastklemde. 'Met je tegenwoordigheid van geest kom je helaas niet ver. Wel diep. ' Hij keek links en rechts over de wandelgang en ontdekte een vuurkorf, waarin de vlammen waren gedoofd. Snel rende hij ernaartoe, tilde hem op en sjouwde hem naar de muur.

De graaf probeerde zich nog altijd aan de buis omhoog te trekken.

'Wacht, ik zal je iets toewerpen waaraan je je vast kunt houden. ' Grijnzend rolde hij de korf van gesmede ijzeren banden over de balustrade. 'Vangen! Die brengt je vast en zeker snel naar beneden. '

Rodario zag hoe de vuurkorf de buis aan stukken sloeg. Loytan stortte in de richting van het meer en sloeg na een lange vlucht op het wateroppervlak neer; de vuurkorf kwam op dezelfde plek terecht. De plons hoorde hij niet, de wind voerde het geluid met zich mee. 'Doe de alfin de groeten, ' riep hij en hij richtte zich op.

Pas toen vergewiste hij er zich van dat het gebeuren door niemand was gadegeslagen. De vensters van waaruit men een deel van de gang kon zien, waren donker en er stond niemand achter. Rodario veroorloofde zich nog een bredere grijns, terwijl hij de prop watten opraapte en hem onder zijn mantel stopte. Hij vond het prettig als men hem onderschatte.

Hij wilde zich net omdraaien om verder te lopen, toen hij een schaduw langs de avondhemel zag vliegen, die hij eerst voor een vogel aanzag.

Maar toen het silhouet dichterbij kwam, steeds groter werd en zich in de richting van de schacht boven de bron bewoog, was Rodario er zeker van dat het allesbehalve een onschuldige vogel was...

'Lohasbrand, ' schreeuwde hij en hij zette het op een lopen. 'Te wapen! De draak komt eraan!'