Hoofdstuk 28
Het Veilige Land,
het voormalige koninkrijk Sangreîn, bij de grens met Gauragar,
aan het eind van de lente van de 6492e zonnecyclus
Ze waren de woestijn zonder problemen doorgetrokken, niet op de laatste plaats dankzij de paarden die ze in een oase aangeschaft hadden.
Wanneer ze hun tocht verder met deze snelheid voortzetten, zouden ze weldra in het rijk van de alfen en daarmee bij Lot-Ionan zijn. Ze rustten telkens maar kort om de dieren te voederen, te drenken en even te laten rusten. De mensen en de dwergen aten onder het rijden.
Tijdens een van die avondpauzes ging Rodario tegenover de beide vrouwen zitten en aan zijn gezicht was te zien dat hij iets belangrijks wilde meedelen. 'Ik ga akkoord, ' zei hij kort.
Coïra en Mallenia keken elkaar aan.
'Die afspraak dat ik het bed nooit met jullie tegelijk zal delen. Ik ga akkoord, ' herhaalde hij. 'De laatste omlopen is me wel duidelijk geworden dat ik noch van de een noch van de ander afstand wil doen. En wanneer twee zulke knappe vrouwen mij zo'n aanbod doen, zou het dwaas zijn het af te wijzen. '
Coïra boog zich naar voren en gaf hem stralend een kus op zijn linkerwang; Mallenia deed het op zijn rechter. Een kalm en bijna miniem gebaar voor zo'n grote, ongewone hartsaangelegenheid.
Woestling keek naar het drietal en schudde zijn hoofd. 'Ik zal die lange lijzen nooit begrijpen, ' zei hij tegen Tungdil. 'Moet je toch eens kijken wat voor een driehoeksverhouding daar is ontstaan. '
'Wat is er verkeerd aan, wanneer ze van elkaar houden en daarmee kunnen leven?' De eenogige dwerg wierp een dikke tak op het vuur, waarboven vier konijnen gebraden werden die Slîn bad gescholen.
'Ik ben wel de laatste om hen daarover met de vinger na te wijzen. ' Hij pakte zijn rug vast.
'Moet ik je niet helpen je harnas uit te trekken? Je hebt er toch last van. ' Woestling strekte zijn hand uit om de gespen los te maken, maar zijn vriend ontweek hem.
'We zijn onderweg op een gevaarlijke tocht, waarbij het onheil ons elk moment kan treffen. Ik zou geen kostbare tijd willen verliezen om mijn harnas aan te trekken en niet gewond willen raken omdat ik alleen mijn gemakkelijke wapenrok droeg, ' verwierp hij het aanbod.
'Wanneer heb je het voor het laatst uitgetrokken?'
'Dat is nog niet zo lang geleden. '
'Ja, dat is het wel, professor. ' Woestling gaf hem een achterpoot die hij van een konijn getrokken had. Het vlees dampte en rook heerlijk. 'Hier, zodat je sterk blijft en daden kan verrichten, zoals ik in het Blauwe Gebergte heb mogen bewonderen. ' Zelf nam hij de tweede poot. 'Ik weet niet waar je die kracht en onstuimigheid vandaan haak. Zelfs in mijn wildste gevechtsroes ben ik tot zoiets niet in staat. '
'Ik heb meer oefening dan jij, mijn vriend, ' antwoordde Tungdil terwijl hij met lange tanden zat te eten.
Woestling deed alsof hij iets op de rug van het tioniumharnas zag zitten. 'Vervloekt, ik geloof dat het vuil is geworden van de rit. En er zit ook een deuk in. Hoe kan dat gebeurd zijn, ' zei hij. 'We zullen het schoonmaken en repareren. Anders voelt het harnas zich misschien beledigd en wordt het zo stijf als een klomp ijs, waarna ik erop moet hengsten zodat jij je weer kunt bewegen, ' probeerde hij het met een grapje.
Nu keek Tungdil hem onderzoekend aan. 'Waarom wil je zo graag dat ik het uittrek?' 'Ik?'
'Je bent een slechte toneelspeler, Woestling. Altijd al geweest. ' Hij kauwde en slikte het vlees door. 'Wat heb je tegen mijn harnas?'
Woestling kon geen ontwijkend antwoord op deze vraag bedenken en daarom ging hij tot de aanval over.'Ik heb... verhalen over zulke harnassen gehoord, die bezit van hun dragers hebben genomen. De arme drommels kwamen jammerlijk in hun ijzeren kledij om het leven en ik ben bang dat dat jou ook zal overkomen, ' zei hij ronduit en hij wees met zijn konijnenbout naar hem. 'Ik heb toch gezien dat jehet al dertig omlopen lang niet meer hebt uit
getrokken en de beenbeschermers hebt gestreeld alsof het de zachte huid van een dwergenvrouw was!'
Tungdil maakte aanstalten om zich te verweren, maar toen zweeg hij. 'Je hebt gelijk, ' zei hij na een poosje en wierp het bot in het vuur. 'Ik vind het moeilijk ervan te scheiden. Heel moeilijk!'
'Trek het dan uit. In ieder geval 's nachts. Ik zal twee keer zo goed waken als anders, ' riep Woestling uitnodigend.
De runen glinsterden zwak als roofdierogen in een ver verwijderd licht. 'Nee, ' wees zijn vriend af. 'Ik heb een onheilspellend voorgevoel. '
'Zeg me dan wanneer je het wel denkt uit te trekken!'
'Wanneer alles voorbij is, ' antwoordde Tungdil vermoeid. 'Laten we er geen ruzie om maken, Woestling. Ik zweer dat ik het uit zal trekken, wanneer de Zwarte Kloof gesloten is en ik mijn vroegere meester heb overwonnen. ' Hij strekte zijn hand naar de dwerg uit. 'Ben je zo tevreden?'
'Ja, professor!' Woestling pakte de hand en schudde die, waarna de krijger zich weer met de konijntjes bezighield. 'Eten!' schreeuwde hij zo hard dat dwergen en mensen ineenkrompen, wat Boïndil een grijns ontlokte. De zhadárs kon hij nergens ontdekken; die hadden zich ongetwijfeld ergens verdekt in de schaduwen opgesteld om de omgeving in het oog te houden.
'Wat denk je nu van mij?' Tungdil pakte zijn drinkzak die met palmwijncognac was gevuld. Hij schroefde de dop eraf en nam een slok van de sterke drank.
'Omdat jij je harnas niet uittrekt?'
'Nee. Van mij. ' Hij veegde een paar druppels uit zijn baard die naar zoete vruchten roken. 'Ben ik in jouw ogen de echte Tungdil?'
Woestling lachte. 'Dat ben je al een hele tijd. Er zitten af en toe een paar gnomen in me die me eigenaardigheden aan je laten ontdekken, die je vroeger niet had. Maar we veranderen allemaal, nietwaar?' antwoordde hij eerlijk. 'Ik ben er heel zeker van dat jij het bent, professor, en geen dubbelganger of een spookbeeld of iets dergelijks dat ons door de machten in de Zwarte Kloof is gestuurd. '
Tungdil bood Woestling de palmwijncognac aan. De dwerg pakte hem aan, proefde en moest een hoestbui onderdrukken. 'Ik ben veel gewend, ' zei hij schor, 'maar dit kost me het licht in mijn ogen! En jij hebt er nog maar een!' Tungdil lachte.
De eenogige dwerg wachtte tot allen bij het vuur hun deel waren komen halen en weer waren weggegaan. Slîn had allerlei werktuigen rond zijn kruisboog uitgespreid en was hem aan het onderhouden. Balyndar keek naar Vuurkling, die nog altijd niet wilde kalmeren en fel oplichtte.
'Ik ben door een minderheid tot grootvorst gekozen, ' zei Tungdil peinzend. 'Alleen door de Vierden en de Vijfden. Maar als de Eersten en de Tweeden die bij de Vrijen wonen, daartegen gaan protesteren... wat dan?'
'De Derden zijn ook voor jou. '
'De Derden spelen helaas geen rol. Niet bij deze kwestie. ' Tungdil keek naar Vuurkling. 'Het was beter als hij grootvorst zou zijn. Of zijn moeder grootvorstin, daarmee zouden de andere drie stammen eerder vrede hebben. '
'Je klinkt alsof je de titel waarmee ik je moest overhalen helemaal niet meer wilt, professor. '
'Ik wilde hem alleen om de dwergen ertoe te brengen mijn bevelen op te volgen, ' bekende hij. 'Het woord van de grootvorst legt meer gewicht in de schaal dan de woorden van Tungdil Goudhand, van wie velen zeggen dat hij de ware Tungdil niet is. Begrijp je?' Hij glimlachte flauwtjes. 'Het zal de meesten verrassen wanneer ik de titel vrijwillig afsta, zodra we onze missie vervuld hebben. '
'Afstaan!?' Woestling sloeg op zijn dij. 'Ha, ha, zo spreekt alleen de echte professor! Want een dubbelganger zou van de macht hebben genoten en hem hebben misbruikt. ' Hij lachte. 'Ja, dat zal een paar mensen verrassen. ' Hij knikte naar Balyndar. 'Vertel het hem meteen. '
'Waarom?'
'Zodat zijn houding ten opzichte van jou verandert. '
Tungdil nam nog een slok. 'Dat is niet nodig. Het is beter als alles zo blijft. Wanneer hij later eenmaal koning van de Vijfden wordt, is het beter wanneer er geen smet op zijn afstamming kleeft en men hem als zoon van een andere vader beschouwt. Zijn geheim blijft bewaard. '
'Wanneer de gelijkenis er niet was... '
'Toeval, meer niet. Ik zal hem nooit mijn zoon noemen. ' Hij keek Woestling lang aan. 'En jij ook niet. '
'Ik kijk wel uit, professor. Dat is een zaak tussen jou, Balyndar en Balyndis. ' Zijn keel voelde droog aan, hoewel hij voldoende gedronken had. Hij vermoedde waar dit een voorbode van was en dat beviel hem absoluut niet. Zou het hem lukken tegen die dorst te vechten? Hij was er koppig genoeg voor. 'Weet je al wie je als grootvorst gaat voordragen?'
'Nee. Ik zal me daarbuiten houden en een rustig plekje in het Veilige Land zoeken waar ik niets meer met ons volk te maken heb. Dat is mijn vaste voornemen. ' Tungdils norse gezicht raakte wat van zijn ongenaakbaarheid kwijt. 'Wie bij mij op bezoek wil komen is welkom. Maar ik wil niet meer tussen de dwergen wonen. '
'Is je eigen volk je tijdens je verbanning gaan tegenstaan?'
'Nee. Ik mijn volk. ' Hij friemelde wat met zijn vingers. Sommigen bejubelen me, maar anderen begrijpen me niet meer. De verandering door tweehonderdvijftig cycli vol oorlog, kwaad en geweld is niet meer ongedaan te maken. Ik leef liever vredig en alleen, in plaats van tussen velen en heimelijk gehaat. Dus zorg ik ervoor dat alleen diegenen bij me komen die me vertrouwen. ' Het bruine oog richtte zich vriendelijk en warm op Woestling. 'Ik zou het fijn vinden als jij tot diegenen behoorde die me zouden bezoeken. '
De krijger was ontroerd. 'Heb ik je ooit in de steek gelaten, professor?' Opnieuw klonk zijn stem schor. De dorst, zo leek het, brandde door zijn vlees. Het zou hem niet verwonderd hebben als er kleine zwarte wolkjes uit zijn mond waren gekringeld. Hij stond op. 'Ik moet even mijn benen strekken en wat dwergenwater lozen. Eens kijken wat Pestkop en Brompot te berichten hebben. ' Hij verwijderde zich snel van het kampvuur en haastte zich door het schemerlicht langs de mensen.
Hij liep hijgend naar het kleine bosje. 'Pestkop?'
Woestling luisterde en kokhalsde, terwijl hij een prikkelend gevoel in zijn keel had, alsof er vanbinnen blaren op zaten. Zijn hals werd heter en nauwer, hij zoog de lucht fluitend naar binnen en uiteindelijk werd hij zo duizelig als na tien grote pullen donker bier.
'Pestkop!' hoestte hij. Hij liet zich op zijn knie zakken, hijgde en vroeg zich af of hij een dolk in zijn keelholte zou steken om zijn slokdarm te verbreden.
Een zwarte hand met een drinkzak verscheen voor zijn ogen.
Gretig greep Woestling ernaar en nam een paar slokken voor de zak weer uit zijn vingers werd getrokken; het branden was meteen afgelopen en hij kon weer normaal ademhalen.
Nu pas draaide hij zijn hoofd en zag de zhadár voor zich die langzaam om hem heen liep en voor hem op zijn hurken ging zitten. 'Dank je. '
Balodil gooide hem de drinkzak toe. 'Neem maar. Hij behoorde toe aan de zhadár die we in de woestijn verloren hebben. Er zit vrijwel niets meer in, maar voor jou zal het genoeg zijn. En als ik zou sneuvelen, moet je mijn drinkzak meenemen. '
'Maar... het heeft toch geen zin, ' merkte Woestling vertwijfeld op. Hij had nog steeds de bloedsmaak in zijn mond. 'Ik verander in een... halfzhadár!'
Balodil ging zitten en leunde met zijn rug tegen een boom. 'Voor jou is er een manier om aan dit lot te ontkomen en je ziel te reinigen, dat heb ik je al uitgelegd. ' Hij grinnikte stompzinnig, neuriede de eerste maten van een lied en niesde toen. 'Barskalín was er vast van overtuigd dat een van de elfen die we gespaard hebben de macht bezit om ons te bevrijden van de vloek die we vrijwillig op ons hebben geladen. Want we deden het met een goede bedoeling. '
Woestling haalde verlicht adem. 'En hoe moet die puntoor dat klaarspelen?'
'Ik weet het niet. Dat ligt aan jou. Maar de elf zal in staat zijn de ban bij jou op te heffen, want jij wilde helemaal niemand van ons worden, ' fluisterde de zhadár en hij wiegde zijn bovenlichaam op de maat van een melodie die uitsluitend voor hem hoorbaar was. 'Zoek de elf en vraag hem wat je kunt doen, ' zong hij meer dan hij sprak. 'Veel tijd zul je niet meer hebben voor je onomkeerbaar veranderd bent. '
'Maar ik ben toch nog helemaal niet veranderd!' hield Woestling koppig vol.
'Jawel, dat ben je. Ik ruik het. ' Balodil lachte. 'Ik weet niet hoe de elf je zal helpen, maar alleen omdat je bij degenen hoort die men als de goeden beschouwt en die zich indertijd ook om de elfen bekommerden, neem ik aan dat de puntoren jou niet zullen laten sterven. '
'Had je het nou net over stérven?'
Balodil trok een gezicht alsof hij moest nadenken wat hij ook alweer had gezegd en liet toen een vogelgekwetter horen. 'Ja. Sterven. Wanneer je geen middel meer hebt om je dorst te lessen, zul je sterven. ' Zacht kakelend als een kip kwam hij overeind en liep terug naar zijn slaapplek.
'Dat is beter dan waanzinnig te worden zoals jij, ' mompelde Woestling en hij kwam overeind; de bijna lege drinkzak stopte hij weg onder zijn maliënkolder. 'Op de genade van een puntoor hopen. Nou, heerlijk!' Hij schopte tegen een steen. 'Eerst moet ik hem bovendien vinden. Maar hoe?' bromde hij in zichzelf terwijl hij achter Balodil aan liep.
Voor zijn geestesoog zag hij een elfenval, bestaande uit een kooi met een schotel sla erin. Woestling moest grijnzen, hij kon gewoon niet anders.
Het Veilige Land
het voormalige koninkrijk Gauragar,
in de buurt van Dsôn Balsur,
aan het eind van de lente van de 6492e zonnecyclus
Waar de groep ook te paard langs galoppeerde, de opstandelingen tegen de onrechtmatige heersers waren hen al voor geweest.
Nu eens zagen ze kastelen of landhuizen branden, dan weer de lijken van opgehangen mannen en vrouwen op kruispunten of gewoon langs de weg bungelen. Men had hen eerst ontkleed en waarschijnlijk gemarteld, voor ze de wrede verstikkingsdood waren gestorven; een paar droegen borden aan hun voeten waarop hun misdaden opgesomd stonden.
'De gerechtigheid van het gewone volk werkt snel in Gauragar, ' merkte Rodario op toen hij het zag.
'Ik kan het hun niet kwalijk nemen, ' zei Mallenia.
'Zo zal het niet alleen hier zijn, ' veronderstelde Coïra. 'Deze bosbrand van de volkswoede zal ook in mijn rijk en in Idoslân opgelaaid zijn. '
Tungdil keurde de lijken geen blik waardig. Hij vond het kennelijk niet eens afschrikwekkend. 'Een bosbrand werkt reinigend, maar hij mag niet uit de hand lopen en in chaos uitmonden. Het gezag moet snel weer hersteld worden. '
'We zijn bijna zover, ' riep Woestling met een grijns. 'Lot-Ionan vangen, de Zwarte Kloof dichtgooien, klaar. Jullie zullen zien, het is in zestig omlopen gebeurd, Op zijn laatst. ' Slîn en Balyndar grijnsden, de mensen lachten; de zhadárs bleven zwijgzaam zoals altijd.
De paarden, die ze verwisselden zodra ze moe werden, joegen voort en ook al zagen de dwergen er weinig elegant uit als ze in het zadel heen en weer geschud werden, ze schoten sneller op dan op pony's. Maar ze zwoeren allemaal - behalve Tungdil - dat ze nooit meer op een paard zouden rijden zodra deze missie achter de rug was.
Aan de omgeving konden ze al zien dat ze zich in Dsôn Balsur bevonden, het oudste rijk van de alfen. Van hieruit waren de alfen onder andere naar het zuiden getrokken.
Ze passeerden weerzinwekkende sculpturen van botten, dode planten en andere voorwerpen, die beslist een fascinerende aanblik boden, maar het morbide karakter stuitte mensen en dwergen tegen de borst. Toch kon men de alfen een gevoel voor perfectie onmogelijk ontzeggen.
Natuurlijk was het Tungdil die de rookwolken voor hen als eerste ontdekte. 'Dsôn brandt, ' deelde hij mee, wijzend naar het noorden.
Nu zagen ze het ook.
'Ik zou het voor een onweerswolk hebben gehouden, ' zei Rodario.
'Lot-Ionan is al druk aan het verwoesten. ' Van verre zag Woestling de krater waarin Dsôn lag. 'Hoeveel van die zwartogen zou hij al van kant hebben gemaakt?'
'Het beste allemaal. ' Rodario voelde de angst in zich opkomen. Niemand wist precies hoe ze de magus dadelijk zouden moeten aanpakken. Er was geen plan, alleen een vaag idee: Tungdil en Balyndar zouden hem afleiden, Coïra zou hem overmeesteren. De rest van de groep zou klaarstaan om bij te springen. De rést, dat waren hij en Mallenia. De zhadárs gehoorzaamden alleen aan Tungdil, vermoedelijk zouden zij de magus zelfs aanvallen. Zij waren niet bang voor de dood.
'Wat denk je dat we zullen moeten doen?' vroeg hij de Ido die naast hem reed en minstens net zo diep in gedachten verzonken was als hij.
'Dat hangt ervan af hoezeer Vraccas en Samusin met ons zijn, ' antwoordde ze. De wind liet haar haren wapperen hoewel ze die met een band had samengebonden. 'Onze aanvoerder heeft ons tot passiviteit veroordeeld en ook al staat het me tegen hem gelijk te geven: wij beiden, Rodario, zijn in een strijd tegen een magus van het formaat van Lot-Ionan even handig als een slagzwaard tegen een vlieg. '
De man vertrok zijn mond. 'Het ziet er niet naar uit dat Aiphatòn hem overwonnen heeft. '
Mallenia keek naar de rand van de krater waar ze naar schatting nog zo'n anderhalve mijl vandaan waren. Niemand die hen tegenhield, er was geen alf te zien. 'Nee, kennelijk niet. Of hij is in de strijd met de magus gesneuveld. '
Tungdil wees naar voren. 'We rijden eerst naar de rand en kijken wat er in Dsôn aan de hand is, ' riep hij tegen de rest van de groep.
Ze gingen over in een lichte draf en hielden de paarden in bij de loodrecht omlaag lopende helling.
Woestling meende dat hij dit alles al een keer gezien had. In Dsôn Bhará.
Toch week het stratenplan van Dsôn duidelijk van de verder naar het noorden gelegen stad van de alfen af. De toren van botten die ooit op de heuvel omhoog rees, was vervangen door een toren van donker basalt, die fonkelde en blonk; banen van goud, zilver en andere edelmetalen in het gesteente wekten de indruk dat het aderen waren die het Kwaad uit de schaduwrijke bodem zogen en het gebouw daarmee voedden.
En het was het enige gebouw dat nog in het midden van de krater overeind stond.
'Bij Vraccas! Daar is geen half werk geleverd!' Woestling keek verbaasd op de brandende huizen van de alfen neer. Ze gingen in felwitte vlammen op en dit vuur kroop over de grond en verteerde alles wat zich verder in de krater bevond.
Hij haalde zijn kijker uit zijn zadeltas om het inferno gedetailleerder te kunnen zien. 'Het is onmogelijk daar een voet binnen te zetten, ' zei hij hardop. Nu wisten ook diegenen die niet over een optisch hulpmiddel beschikten hoe erg het met de stad gesteld was. 'De vlammen laaien ettelijke schreden hoog op, de grond is bedekt met gesmolten, borrelend metaal. Het zal enkele omlopen duren voor we omlaag kunnen zonder als haantjes geroosterd te worden. '
De wind draaide en dreef de rookwolken naar hen toe - maar voor de sluiers hen volkomen van het zicht beroofden, zag Woestling op het plateau voor de toren een gestalte in een wit-met-zwarte pij die in zijn linkerhand een staf hield met een grote onyx in de knop. 'Lot-Ionan!' riep hij en hij wees opgewonden met zijn rechterarm naar het plateau.
Hij zag hoe de magus een zwarte bliksemschicht uit de edelsteen naar een alf liet schieten die uit de toren op hem afgestormd kwam. De magische flits trof hem in zijn hals. Die spatte gewoon open, waarna het hoofd twee schreden de lucht in schoot voor het op de donkere traptreden viel. Stuiptrekkend zakte de romp in elkaar.
'Heb je dat gezien, professor?' vroeg Woestling met een onbehaaglijk gevoel.
'Wal?' informeerde Rodario gealarmeerd.
'Lot-Ionan heeft een alf met een magische flits het hoofd afgeslagen, ' zei Tungdil laconiek.
Woestling keek weer naar de vlammen. 'Hij kan misschien vliegen om aan het vuur te ontsnappen, maar hoe krijgen wij hem in handen?'
Tungdil keek naar Coïra die hem opnieuw toeknikte. 'Balyndar komt met ons mee. Jullie wachten hier, ' beval hij. 'Het vuur is door magie ontstoken, magie kan het ook weer beteugelen. ' Hij dreef zijn paard de weg met de haarspeldbochten op, de Vijfde en de maga kwamen vlak achter hem aan. Allen wisten dat er geen andere mogelijkheid was.
Ze keken hoe het drietal in de kolkende rookwolken de ene bocht na de andere nam om uiteindelijk het keteldal te bereiken en naar de toren te rijden.
'Het bevalt me niks, ' mompelde Slîn.
'Mij ook niet, ' zei Rodario, die zich zorgen maakte om de jonge vrouw. 'Heeft iemand een idee wat we in de tijd die we moeten wachten kunnen doen?'
Mallenia grijnsde, opende haar mond om met een voorstel te komen en moest hoesten. Bloed sijpelde over haar lippen en ze tuimelde verstijfd uit het zadel; ze kwam met een klap op de grond terecht. Uit haar rug stak de zwarte schacht van een alfenpijl omhoog!
'Liggen!' schreeuwde Woestling en hij liet zich vallen. Uit een ooghoek zag hij hoe Rodario's paard een pijl in zijn achterwerk kreeg, hinnikte van pijn en tegelijkertijd een enorme sprong naar voren maakte - over de rand de diepte in. Mét de toneelspeler op zijn rug.
Vreemd genoeg schoot het Woestling door zijn hoofd dat de schutter een merkwaardig gevoel voor humor bezat. Bijna dwergs.
Balyndar trok de halsdoek, die hem in de woestijn goede diensten tegen het zand had bewezen, voor zijn mond en neus tegen de rook. Zijn paard snoof en bokte, dus hield hij in voor het hem afwierp. 'Wacht! Het is bang voor het vuur, ' riep hij.
'We kunnen ze beter hier achterlaten. ' Coïra liet zich eveneens uit het zadel glijden en Tungdil volgde haar voorbeeld.
'We moeten naar de toren ginds. Daar hebben de laatste inwoners van Dsôn zich ongetwijfeld voor de magus verschanst. ' De eenogige dwerg zette zijn handen in zijn zij en keek naar de muur van dansende, flitsende vlammen. 'Wat stel je voor, maga?'
Coïra sloot haar ogen en mompelde een eenvoudige bezwering om de aard van de vlammen te doorgronden die huizenhoog voor hen opschoten. 'Ik wil zo min mogelijk kracht verspillen en het meeste voor Lot-Ionan bewaren, ' verklaarde ze. 'We zullen dus niet kunnen vliegen. ' Ze voelde dat de vlammen door magie gevoed bleven worden en dus niet met een eenvoudige spreuk gedoofd konden worden.
Balyndar bekeek de bijl. 'Zou Vuurkling me niet tegen magie beschermen?'
'Ja, maar niet tegen het gesmolten metaal, waarin je voeten zouden verbranden, ' antwoordde Tungdil piekerend.
Coïra had overal om zich heen kiezelstenen zo groot als een vuist zien liggen en meteen verscheen er een lachje op haar gezicht. 'Ik heb een idee, ' zei ze en ze weefde een eenvoudige zweefbezwering.
De stenen verhieven zich en vormden een smal dammetje, dat hen veilig over het metaal midden in de vuurgloed voerde.
Balyndar aarzelde niet en stapte op het pad. Het bijlblad glinsterde en vormde een beschermende stolp om hem heen, waarin ook nog plaats voor Coïra en Tungdil was. Weliswaar moest de maga haar hoofd intrekken en in een zeer ongemakkelijke houding lopen, maar ze was veilig voor de vlammen.
Coïra deed niets anders dan de steentjes achter hen om hen heen naar voren laten zweven, waar ze weer neerdaalden. De hitte trok een zware wissel op haar, terwijl Tungdil geen spier van zijn gezicht vertrok en Balyndar af en toe het zweet van zijn voorhoofd moest vegen. Als dwerg was hij aan de temperaturen van een smidsvuur gewend.
Ze bewogen zich over de brede weg naar de berg voort. Tijd om de stervende schoonheid te bekijken hadden ze niet. Er was ook bijna niets meer over wat aan de bekoorlijkheid van Dsôn herinnerde; de houten bouwsels waren al grotendeels verdwenen.
Tungdil, Coïra en Balyndar bereikten de trap die naar de toren van basalt op de berg leidde. Ze wisten dat het hun veel kracht zou kosten om hem trede voor trede te beklimmen, maar een andere mogelijkheid was er niet. Niet voor hen.
Ze klommen naar boven en vooral de dwergen moesten hun voeten hoger optillen dan anders. De hoogte van de treden was op de benen van de allen afgestemd en niet op de korte ledematen van de kinderen van de Smid; daarbij keken ze voortdurend om of ze toch niet door iemand werden gevolgd.
De kraterrand waar Woestling en de anderen wachtten was in rook gehuld en aan hun zicht onttrokken en ook de torenspits verdween in bijtende rooksluiers. Maar op hun beurt waren zij vanboven moeilijk te zien.
Hijgend en met pijnlijke benen bereikten ze na een onvoorstelbaar lange tijd het platform waarop eerder Lot-Ionan te zien was geweest. Het lijk van de alf lag er nog altijd en daaromheen had zich een zwarte bloedplas gevormd.
'Zouden ze ook met hun eigen bloed schilderen?' zei Balyndar honend.
'Er zal niemand meer zijn om het te proberen, ' antwoordde Tungdil en hij snelde naar de poort die toegang tot het gebouw gaf. De een na de ander stapten ze naar binnen, de eenogige dwerg en de Vijfde voorop, de maga achter hen.
Hierbinnen was het koel en stil. Coïra sloot de deur achter hen en vergrendelde hem. Het doffe rammelen van de grendels denderde luid in hun oren. Het knetteren van het vuur, het sputteren van de vonken, het gekraak van de instortende balken en muren, dat alles werd nu buitengesloten. Door de afwezigheid van al die geluiden zou men haast gaan denken dat de toren op een eenzame berg stond. Rustig en vredig.
'Naar de trap. ' Tungdil pakte Bloedsnakker met beide handen vast en stapte op de trap, die in een spiraal naar boven liep.
Het was Balyndar en niet Coïra die na ontelbare wentelingen vroeg om even te pauzeren. 'Ik weet niet hoe jij dat in dat zware harnas klaarspeelt, Goudhand, maar ik kan niet meer. '
'Jij kunt niet meer?' Tungdil liep twee treden terug en pakte hem bij zijn kraag. 'Het gaat niet om een of ander ruzietje tussen de alfen en een magus. Het gaat om het lot van het Veilige Land. En het lot van de dwergen!' Hij trok hem naar boven en gaf hem een stoot met het gevest van Bloedsnakker. 'Loop voorop! Als je langzamer gaat lopen, steek ik. '
Coïra wist niet goed wat ze van het dreigement van de eenogige dwerg moest denken. Maar het was voldoende om Balyndar zijn ongemakken en bezwaren te laten vergeten. Haar eigen lichamelijke vermoeidheid negeerde ze en haar geest was klaarwakker. Ze hield er rekening mee dat er ieder moment een alf op kon duiken. Of Lot-Ionan.
Voor licht in het trappenhuis zorgden kleine, gloeiende kristallen die afwisselend helblauw en donkerrood fonkelden. Vensters had de toren niet, hier niet tenminste.
Na honderd treden kwamen ze in een voorportaal, waarin vier dode alfen lagen. Hun borstkassen waren opengereten en ook hun wapenrustingen van gehard leer waren niet tegen de magische aanvallen bestand geweest.
'We komen dichterbij, ' fluisterde Balyndar opgewonden en hij pakte Vuurkling steviger vast.
Tungdil liep door het voorportaal naar de deur aan de andere kant.
Ze hadden de troonzaal gevonden die de Dsôn Aklán graag voor zichzelf gehouden hadden in plaats van hem aan Aiphatòn af te staan. Een schemerige ruimte van tien schreden hoog met metalen zuilen vol filigraanwerk, die eigenlijk te dun leken om tegen de druk van de verdiepingen daarboven bestand te zijn. Maar toch hielden ze het.
Tussen de zuilen waren touwen gespannen waaraan vaandels tot op de grond afhingen. Ze richtten het oog van de bezoeker automatisch op de zetel die in het midden op een podium stond. Zeven treden liepen omhoog, de zetel was van tionium en palandium en verenigde daardoor de metalen van het Goed en het Kwaad in gelijke mate in zich.
Op de grond lagen nog eens zeven dode alfen wier lichamen allerlei brandsporen vertoonden; hun wapens waren door machtige krachten gesmolten of gebroken.
Balyndar wilde iets vragen, toen er een geknetter klonk en er door de vele stofbanen heen een doordringend licht zichtbaar werd. Er klonk een langgerekte schreeuw, gevolgd door een gelach van een tweede stem. Toen een gekletter alsof er een wapen op de grond was gevallen.
Tungdils kaken maalden. 'Jullie weten wat dat betekent, ' fluisterde hij tegen de maga en de Vijfde. 'Wij leiden hem af en jij, Coïra, moet hem op de knieën dwingen, wanneer hij voldoende tegen ons tekeer is gegaan. ' Zijn bruine oog keek haar strak aan. 'Niet doden!' prentte hij haar in. 'Onderdruk je wraakgevoelens. Zie hem als het laatste redmiddel tegen een bedreiging die je rijk erger zou treffen dan tien draken samen. ' Hij gaf Balyndar een teken om door te lopen.
De maga wachtte tot ze achter de eerste baan stof verdwenen waren, toen volgde zij hen. Ze had haar armen half opgeheven opdat haar vingers de noodzakelijke bewegingen meteen konden uitvoeren. Ze merkte dat haar hart sneller klopte, dat het zweet langs haar rug stroomde en dat ze schichtig was. Het leven van een prinses had haar op dit soort taken niet voorbereid.
Weliswaar had ze sinds haar eerste onderricht in de magie gepopeld om de draak Lohasbrand te vernietigen, zijn orcleger te verpulveren en zijn toegewijde vazallen met vervloekingen te straffen. Tegen een magus ten strijde trekken was echter iets anders en vormde een unieke uitdaging.
Coïra had nooit de gelegenheid gehad haar krachten met die van een andere magiër te meten. Hoe had ze dat ook moeten doen? Haar moeder had haar niet kunnen onderrichten, ze had veel kennis uit Weys oude aantekeningen gehaald en wanneer ze vragen had gehad, had ze haar verzoek in zulke omslachtige formuleringen moeten inkleden, dat de bewakers er niets van in de gaten hadden.
Dat alles en de herinnering aan de gevaarlijke belevenissen tijdens hun reis, die ruimschoots hun tol van haar hadden geëist, schoten door haar hoofd. Het droeg er bepaald niet toe bij dat ze haar vuurdoop goed voorbereid en vol vertrouwen tegemoet ging.
Toen hoorde ze Balyndar roepen, meteen daarna klonk een gesis en volgde er een explosie die met een felle, paarse flits gepaard ging. De schokgolf joeg de vaandels omhoog. Daardoor zag Coïra dat de dwergen de magus in het nauw hadden gedreven!
Balyndar werd weer omsloten door zijn stolp, terwijl een straal die onafgebroken uit Lot-Ionans rechterhand schoot, op het beschermende omhulsel beukte; tegelijkertijd schoten er lichtflitsen uit de onyx van zijn staf die Tungdil omhulden. De runen op zijn harnas straalden. Toen ging de wind weer liggen, de vanen daalden neer en benamen haar het zicht.
Coïra voelde angst. Een dubbele bezwering oproepen en die ook nog in stand weten te houden, dat was nauwelijks mogelijk! De macht van Lot-Ionan moest werkelijk fenomenaal zijn.
Ze vermande zich. 'Ik mag hen niet in de steek laten, ' zei de jonge vrouw in zichzelf en ze rende naar voren om bij de dwergen te komen. Lot-Ionan wist nog niet dat er een maga in zijn buurt was die een gevaar voor hem kon vormen. Vermoedelijk een beslissend voordeel voor haar. 'Sta me bij, moeder, ' bad ze zacht en ze schoof het eerste vaandel opzij.
De alf die er schuin achter had gestaan zag ze te laat, omdat ze zich te veel op de magus had geconcentreerd.
Het was Sisaroth! Hij bloedde uit wonden aan zijn hals, in zijn schouder, zijn linkerarm en over zijn sleutelbeen; zijn rechteronderbeen leek meer een verkoold stuk vlees met een kapotte beenbeschermer eromheen.
Toch aarzelde de alf niet.
Onmiddellijk stak hij naar haar met zijn tweehandszwaard en stootte het staal door haar buik.
Door de pijn stokte de bezwering op Coïra's lippen en toen ze opnieuw begon, draaide Sisaroth het lemmet en bewoog het naar boven. Het wapen liet een verschrikkelijke wond in het tere vrouwenlichaam achter, bloed en andere vloeistoffen stroomden uit de snee die zo lang was als een onderarm, ingewanden gleden naar buiten. De maga viel en dacht te voelen hoe het zwaard daarbij uit haar gleed.
'Wat een verrassing! Een onverhoopt genoegen, ' zei de alf tevreden, 'maar mijn hart is blij dat ik de dood van mijn zuster nu kan wreken!' Hij knielde naast haar en trok zijn dolk met de dubbele kling. 'Je dood heet Sisaroth, ' fluisterde hij in haar rechteroor en zette de lemmetpunten op haar hals. 'Je ziel is voor altijd verloren, tovenares. ' Hij drukte het wapen langzaam en met veel vreugde door de huid in haar vlees en genoot van de verschrikte ogen van de vrouw, die jammerde en kreunde. 'Graag zou ik bij je blijven om je levensgeesten te zien wijken, ' fluisterde hij haast teder als een minnaar en trok de dolk weer net zo bedachtzaam uit haar. Toen stond hij op en strompelde langs de stervende naar de uitgang van de troonzaal.
Coïra lag hijgend op de zwarte basalttegels en vroeg zich af waarom ze nauwelijks pijn voelde. Ze probeerde een genezingsbezwering uit te spreken. Maar haar gekwetste longen lieten het niet toe ook maar een woord te uiten.
Woestling wierp zich in het stof en keek naar Mallenia. Die staarde hem met grote, verwonderde ogen aan en probeerde zich op te richten om de pijl uit de wond te trekken. Hij merkte dat ze niet helder meer kon denken.
'Nee, blijf liggen!' riep hij.
Maar de Ido luisterde niet naar hem. Ze ging zitten en draaide haar hoofd om naar de pijl te kijken die uit haar rug stak. Ze wilde haar vingers rond de schacht sluiten en hem afbreken, toen er een gesnor klonk en een tweede pijl zich in haar hals boorde. Roche lend viel ze opzij en lag stil. Meteen daarop klonk een gekletter en een zhadár liet een verschrikkelijke gil horen.
'Slîn!' riep Woestling vol haat. Waren ze zo ver gekomen en hadden ze zo veel gevaren overwonnen om door een laffe alf vanuit een hinderlaag vermoord te worden? 'Schiet die zwartoog toch eindelijk overhoop!'
'Ik zie hem niet, ' klonk het ergens opzij van hem. 'Hij heeft zich in het gras verstopt. '
'Vervloekt! Ik heb schijt aan Tion en zijn schepsels!' brulde Woestling. Hij voelde hoe de strijdroes bezit van hem wilde nemen. Maar dat was het domste wat men bij een boogschutter kon doen, overeind springen en op hem aflopen.
Met een metalig gekletter vloog er iets tegen zijn helmpunt en rukte de bepantsering van zijn hoofd. Woestling verbeeldde zich dat de punt zijn huid had geschramd. 'Slîn!'
'Ik zie hem niet! Ik zie hem niet, verdomme!' riep de Vierde vertwijfeld terug.
Woestling keek over zijn schouder naar de rand van de krater. Hij had gehoopt dat Rodario door een wonder weer zou opduiken, maar zijn gezicht verscheen niet. De toneelspeler was met zijn paard de dood tegemoet gesprongen. Stompzinnig einde en zo... Zijn woede werd heftiger. 'Hé, zwartoog! Wat vind je van een duel? Jij tegen mij?'
'Nog even geduld, ' hoorde hij de stem van de alf. 'Ik zorg er eerst voor dat je geen hulp meer krijgt. '
Een gekletter, en dit keer schreeuwde Slîn; meteen daarop liet een zhadár een verstikte kreet horen.
'Dat waren ze allemaal, ' hoorde Woestling de alf zeggen. De dwerg keek naar voren en zag hem dertig schreden verder in het gras staan dat tot zijn heupen reikte. Het was Tirîgon die zijn twee-handszwaard nonchalant op zijn schouder liet rusten en naar hem keek. 'Klaar?'
'En hoe, ' bromde Woestling en stond op. Hij gooide zijn zwarte vlecht naar achteren en hief de kraaiensnavel op. Met een snelle blik zag hij dat hij de enige was in wiens lichaam geen pijl stak. Snel liep hij op de alf toe.
Tirîgon bewoog zich niet, wat de dwerg juist prikkelde. 'Ik had gehoopt dat de kordrion jullie en de keizer zou verslinden. Maar nu ziet het ernaar uit dat ik het weer zelf moet doen. Ik zal zorgen dat de dood je beroert. '
'Dat zal je niet lukken. ' Woestling liet zich bezeten raken door zijn roes. De wereld kreeg een rood waas, zijn hoofd werd heet en zijn spieren trilden van verlangen de doorn van de kraaiensnavel diep in het gezicht van de tegenstander te stoten.
Maar nog wist hij zijn onstuimigheid in bedwang te houden.
Hij moest zijn verstand er een beetje bij blijven houden, omdat de alf door zijn lange armen en de tweehander een dubbel voordeel had. Kracht was goed, woede nog beter, maar pas wanneer die beide voordelen van de vijand uitgeschakeld waren. Dat wilde hij door zware verwondingen bewerkstelligen.
Woestling was tot op tien schreden genaderd en ging over in een looppas. 'Dadelijk zal ik je die grijns met mijn lieveling van je gezicht vegen!'
Tirîgon lachte nog altijd zonder onder de indruk te zijn, het lange slagzwaard bleef op zijn schouder liggen. 'Zeg, hufter met je korte beentjes: vanwaar die zekerheid dat ik het was die met die boog schoot?'
Géén koker, géén pijlen, géén boog. Woestling werd zich te laat van zijn foute veronderstelling bewust.