Hoofdstuk 14
Het Veilige Land,
het voormalige koninkrijk Weyurn,
Meertrots,
in de winter van de 6491e /6492e zonnecyclus
Weys lippen bewogen zich snel, haar handen schoten omhoog en vormden tekens om het dreigende onheil af te wenden - maar de betovering die haar dochter had opgeroepen, was te snel bij haar. Ze sloot haar ogen en hield haar adem in.
'Moeder!' schreeuwde Coïra, toen ze zag hoe de vrouw door de felle vlammen omsloten werd.
Sisaroth had haar ertoe verleid haar betovering veel te ondoordacht weg te laten schieten en prompt een catastrofe veroorzaakt. Het magische vuur brandde heet als gloeiende kolen.
Coïra wilde een tegenspreuk gebruiken, maar ze kon niets anders doen dan in de vlammen staren, waarin haar moeder gevangenzat. De jonge vrouw sidderde, haar lippen leken gevoelloos.
De alf was echter niet verdwenen. Hij was onder de bol magie door gedoken en hurkte op de grond. Vandaar stak hij met zijn tweehandszwaard toe. De punt schoot naar Coïra's keel.
'Pas op!' Mallenia sleurde de van afschuw verlamde maga achteruit en het lemmet miste haar.
Sisaroth volgde meteen en werd alleen door de zwaarden van de Ido tegengehouden. Kletterend botste het slagzwaard op de lemmeten. 'De vermiste!' Hij lachte boosaardig en schopte onverwachts naar haar. 'Ditmaal zul je me niet ontsnappen!'
Mallenia ontweek de laars en liet zich op het bed vallen. 'Coïra, doe iets!' riep ze, en ze zag de alf op zich toe springen. Onwillekeurig bewonderde ze de onvoorstelbare elegantie die uit elk van zijn bewegingen sprak. Dat weerhield haar er echter niet van zijn volgende aanvallen te pareren of te ontwijken. 'Coïra, vervloekt!'
Het flakkeren op de gang doofde en het geluid van een vallend lichaam drong zwak in de kamer door.
Mallenia keek langs Sisaroth heen. Koningin Wey XI lag als een verkoolde smeulende hoop op de marmeren tegels. Haar ogen waren opengesperd en vormden het enige wit in haar verder zwart verbrande gezicht. De huid was gesprongen en de vellen hingen eraf, de haren waren door de vlammen verkoold. Maar... hadden de ogen zich daarnet niet bewogen? Ze keek wat nauwkeuriger. 'Coïra, je moeder leeft nog!'
De alf lachte. 'De dood heeft haar niet vergeten. Verheug je maar niet te snel. ' Hij wierp zijn tweehandszwaard verrassend snel naar de Ido en trof haar uitgerekend op de plek in haar bovenarm, waar ze door de nachtmerrie gebeten was. Het lemmet boorde zich door het vlees en het bot heen of het zachte boter was en nagelde Mallenia tegen de kast.
Kreunend liet ze een zwaard vallen. Het andere stak ze naar voren. 'Bij de goden, prinses: doe iets of we zijn er geweest!'
Coïra zette twee stappen opzij en hield zich aan de deurpost vast. Zoekend keek ze om zich heen. Ze was de schrik nog altijd niet te boven.
Sisaroth keek naar de maga voor hij zich in alle rust aan Mallenia wijdde. Hij ging voor haar op het bed zitten. 'De laatste uit het geslacht van prins Mallen, ' zei hij tevreden. 'Je hebt ons lang weten bezig te houden en ons met de jacht veel plezier bezorgd. Maar aan alles komt een eind. ' Hij keek kort naar de gang en gaf iemand die ze niet kon zien een teken. 'In je eigen land zul je voor ieders ogen sterven, Mallenia van Ido. Op het beulsblok. Je blonde haar zal in je bloed vallen. Dat is de straf voor samenzwering, opstand en veelvoudige moord. '
'Ik ken je plannen, ' antwoordde ze in de taal van de alfen. 'Mij kun je niets wijsmaken. '
Sisaroth vertrok zijn gezicht alsof hij pijn leed. 'Wat een afschuwelijk accent! Wie heeft je lesgegeven? Zeg me hoe hij heet, dan dood ik hem. '
'Heb ik een manier gevonden om je te folteren?' Ze lachte.
De alf bewoog zich nauwelijks, het was meer een flits. Toen voelde ze een slag van zijn vuist tegen haar rechterwang, waardoor haar knieën verslapten. Nauwelijks zakte ze in elkaar of de tweehander sneed dieper door haar vlees. Er klonk een gekletter voor haar voeten. Ze had niet gemerkt dat ze haar tweede zwaard had laten vallen.
'Spreek mijn taal nooit meer of ik ruk je je tong uit. ' Sisaroth opende de kastdeur waaraan Mallenia hing en zwaaide hem open, zodat ze kon zien wat er zich op de gang afspeelde: de alfin stond over koningin Wey gebogen en drukte de punt van haar tweehandszwaard tegen haar rug! 'Je dood heet Firûsha, ' fluisterde ze sinister en opgewonden.
'Dat kun je niet echt menen, ' zei de Ido vertwijfeld. 'Dood mij, maar laat haar leven. Jullie winnen niets met haar dood. '
'O ja! De dankbaarheid van de draak. Wat hij niet durfde, doen wij voor hem. ' Sisaroth hief zijn hand op en zijn zuster knikte.
'Ze hebben Lohasbrand een bericht gestuurd, ' stootte Mallenia snel uit. 'De draak zal denken dat jullie niet alleen haar, maar ook de orcs en de preses hebben gedood. Hij zal met zijn leger naar Idoslân en de alfenrijken optrekken! Naar allebei! Daardoor zou jullie plan mislukken. ' Ze keek naar de kreunende vorstin. 'Alleen zij kan jullie daarvoor behoeden!'
De trek van arrogantie verdween van Sisaroths gezicht.
De alfin keek hem aan. 'Als ze de waarheid spreekt, moeten we haar laten leven. '
'Waarom? Zodat ze Lohasbrand nog meer leugens kan vertellen? Of nieuwe energie in haar bron kan gaan halen en ons voor de overval rekenschap kan komen vragen?' Sisaroth leek zijn beslissing genomen te hebben. 'Het is de wil van Samusin en Tion dat we naar Meertrots zijn gekomen. Nu is het moment gekomen om voor een omwenteling in de machtsverhoudingen in het Veilige Land te zorgen. Waarom niet in Weyurn beginnen en hier de eerste pijl afschieten?'
'Is dat wel de juiste keus?' wierp Firûsha tegen.
'Ja. ' Hij stond op van het bed, trok onderwijl zijn dolk en liep de gang op. 'En het gaat me aan mijn hart dat we de botten niet mee kunnen nemen. Wat een verspilling. Zonde gewoon. ' De alf knielde naast de koningin neer en stak haar in haar hals. Snel sneed hij haar hoofd af, dat hij onverschillig terzijde schoof om er zeker van te zijn dat schedel en lichaam niet snel weer door een reddende, genezende bezwering met elkaar verbonden konden worden. Vervolgens hief hij zijn ogen op en keek naar Coïra. 'De dochter moet haar moeder volgen. Wees ook haar dood, zuster. '
Mallenia klemde haar tanden op elkaar en liet zich vallen. Het lemmet van de tweehander scheurde het vlees en het bol. Bloed spoot in het rond maar ze was vrij. Haar vingers sloten zich om het gevest van het zwaard en ze rende naar de weerloze maga om haar tegen Sisaroth te verdedigen. Een laatste daad van verzet.
Firûsha sneed haar de pas af en haalde naar haar uit met een houw, die het lemmet van het zwaard van de Ido in tweeën brak. 'De wapens van de mensen zijn gewoon niets waard. ' Ze lachte en greep Mallenia vast bij haar wond, kneep en slingerde de vrouw op het bed. 'Mooi bloed, ' zei ze over haar schouder tegen haar broer. 'We moeten het na de terechtstelling opvangen. Wie weet wat er allemaal niet mee geschilderd kan worden. ' Toen keek ze naar Coïra. 'Zoet magabloed. Dat zou van elk kunstwerk iets bijzonders maken. ' Toen zuchtte ze teleurgesteld. 'En we hebben niets bij ons om het in op te vangen. '
Op de gang klonken zachte stemmen. De bewakers leken eraan te komen.
'Hierheen!' schreeuwde Mallenia. 'Een overval!'
Firûsha en Sisaroth schoten samen in de lach. Het maakte overduidelijk dat ze zich niet door de aanstormende soldaten op de vlucht lieten jagen. Weldra zouden er in het paleis nog meer doden te betreuren zijn.
De alf liep op Coïra toe, de bloedige dolk in zijn linkerhand. Hij richtte zijn ogen op het gezicht van de ontstelde vrouw om haar doodsstrijd precies te kunnen volgen en stak toe.
Op hetzelfde moment kreeg hij een helm tegen zijn achterhoofd en Sisaroths stoot miste. Het lemmet plofte in het hout en brak vlak boven het gevest af. Rammelend rolde de helm over de grond.
De alf draaide zich met een ruk om en trok zijn tweede dolk toen hij door een vuurwolk werd omhuld!
'Laffe moordenaar!' riep iemand woedend. 'Een nazaat van de Ongeëvenaarde Rodario dood je niet zo gemakkelijk!' Een tweede walmende vlam schoot op hem toe, maar Sisaroth wist die ditmaal te ontwijken.
Mallenia had de stem van Rodario herkend. 'Haal hulp!' riep ze, omdat ze dacht dat de man het niet lang tegen de alfen zou volhouden.
Firûsha gaf haar met de platte kant van haar zwaard een slag tegen haar hoofd; versuft viel de Ido terug op het kussen. De alfin wilde haar broer helpen...
... toen werd haar borst getroffen door een felgele straal die een vuistdik gat door haar lichaam brandde en haar dwars door de kamer tegen het gesloten venster wierp. De ruiten werden door de inslag van de energie verbrijzeld en de scherven smolten tot gloeiende druppels. Meer dan een verrast gesnuif had Firûsha niet meer kunnen uitstoten.
Mallenia draaide zich met een ruk om en zag Coïra met uitgestrekte armen en heldere ogen in de kamer staan. 'De goden zij dank, ' kreunde ze.
'Waarvoor? Voor de dood van mijn moeder?' antwoordde de maga verbitterd en ze rende naar buiten waar strijdrumoer klonk.
De Ido was te zwak om op te staan. Afgaande op de geluiden, geschreeuw, wapengekletter en het steeds weer opflakkerende licht, gevolgd door gesis en geknetter als van een groot vuur, nam ze aan dat het gevecht tegen de laatste van het drietal in alle hevigheid woedde. Tegelijkertijd merkte ze dat haar levensvonk doofde. Haar bloedverlies was te groot.
Haar oogleden knipperden, ze leken zwaarder dan een aambeeld, pijn voelde ze niet meer. Mallenia probeerde tegen de aanval van zwakte te vechten, maar ze wilde eigenlijk alleen maar haar ogen sluiten en slapen, slapen, slapen...
Het Veilige Land, Dsôn Bhará,
twaalf mijl ten noorden van Dsôn,
aan het eind van de winter van de 6491e /6492e zonnecyclus
De winter was inmiddels duidelijk op de terugtocht en de sneeuw op heuvels en weilanden was aan het dooien. Overal ruiste en druppelde het, kleine beken zwollen aan tot woeste stromen en het laatste ijs verdween druppel na druppel.
De groep van Tungdil, met de zhadárs en de Verlangers, reed door een dikke laag modder, plensbuien doorweekten hun kleren en tastten wapenrustingen aan.
Maar onstuitbaar naderden ze het eerste doel van hun reis: Dsôn, de tweede stad met deze naam en de woonplaats van de noordalfen.
'De kordrion is nergens meer te zien, ' stelde Woestling vast. 'Zou hij de achtervolging opgegeven hebben?'
'Zolang zijn jong leeft, zal het monster het blijven zoeken, ' stelde Tungdil hem gerust.
Woestling zuchtte en vond dat ze gezien de omstandigheden flink waren opgeschoten. Ze hadden het aan Hargorin Doodsbode te danken dat ze tot in het zicht van de hoofdstad van het alfenrijk konden naderen zonder door een patrouille te worden aangehouden; iedereen kende het Zwarte Eskadron en hun aanvoerder.
Woestling zag een groep ruiters: alfen die op vuurstieren kwamen aanrijden en lange lansen droegen. Daar had hij zich op verheugd. Hij grijnsde. Eens kijken of hij ook iets te doen kreeg.
Tungdil keek naar Hargorin. 'Laat mij het woord voeren. Ze zullen sowieso naar de betekenis van de standaard vragen. '
De alfen hielden de teugels van hun stieren in, hun aanvoerder gaf een kort bevel en ze velden hun speren. Zelf liet hij zijn rijdier nog drie stappen naar voren doen. De stier snoof luid. 'We dachten dat je alleen reisde, Hargorin Doodsbode. Maar men heeft ons verteld dat zich in je gezelschap een dwerg bevindt die een ongewoon wapen voert. ' Daarbij keek hij naar Tungdil. Geen detail ontging de scherpe ogen, geen rune op het harnas.
Woestling bestudeerde de alf wiens lange blonde haar onder de tioniumhelm vandaan kwam; het leek op een kraag rond schouders en hals. Zijn gezicht zag eruit als dat van alle andere alfen: knap, wreed en met zwarte oogkassen. Wat zou ik graag eens een dikke alf zien, dacht hij. Een dikke, onhandige alf met scheve tanden die lelijker is dan het wijfje van een varkenskop. En lispelt. De dwerg grijnsde achter zijn vizier en ging net zo op in de massa van het Zwarte Eskadron als Slîn, Balyndar en de drieëntwintig zhadárs. Die schijn moesten ze beslist blijven wekken, daar hing het succes van hun onderneming van af.
'Ik groet je, Ùtsintas, ' sprak Tungdil met een onvoorstelbaar zware en respect inboezemende stem, die Woestling helemaal niet van zijn vriend kende. Hargorin had hem de naam eerder genoemd. 'Ik ben Tungdil Goudhand, grootvorst van de dwergenstammen van het Veilige Land en hoor tot de stam der Derden. '
Ùtsintas opende zijn mond. 'Zo gemakkelijk... '
Tungdil sprak verder alsof het de vanzelfsprekendste zaak van de wereld was. 'Breng me naar de Dsôn Aklán. Ik moet met hen onderhandelen. Meteen. '
Ùtsintas sloot zijn mond met een klap, wat bij Boïndil onder zijn helm opnieuw een brede grijns op zijn gezicht toverde. Zo was er zelden met de zwartogen omgesprongen.
Tungdil boog zich een eindje naar voren op zijn pony. 'Heb je me begrepen, Ùtsintas? Of is mijn naam je niet bekend? Ben je nog zo jong dat men je niets heeft verteld over de dwerg die het oude Dsôn in de as heeft gelegd?'
'Ik ken je naam inderdaad... ' De alf keek onzeker naar de standaard. 'Wat heeft dat te betekenen? Niet alfs en niet dwergs, maar een mengeling van beide... '
'Het betekent dat ik tegelijkertijd vorst en veldheer ben. In het land aan de andere zijde van de Zwarte Kloof. ' Tungdil liet zijn pony naar voren lopen tot hij tegenover de vuurstier stond. Met de dwerg op zijn rug leek het kleine paard zelfs machtiger dan de kolossale stier, het toonde geen angst voor het reusachtige lijf en de hoorns.
'Wil je werkelijk beweren dat je Tungdil Goudhand bent, die van daar is teruggekeerd? Hoe is dat gebeurd?' Langzamerhand kreeg Ùtsintas zijn zelfvertrouwen terug.
'Het scherm viel enkele ogenblikken uit en dat gaf me de kans terug te keren. ' Tungdils gezicht versomberde. 'En nu moet ik met de Dsôn Aklán spreken. Wil je dat ik aan je voorbijrijd, of wil je mij en Hargorin Doodsbode begeleiden?'
Woestling had het liefst luid gelachen. Zijn professor degradeerde de alf tot een loopjongen!
'Het is andere schepsels niet toegestaan de heilige krater te betreden. '
Tungdil lachte vals. 'Lang voor jou ben ik in het echte Dsôn geweest, Ùtsintas. ' Het Zwarte Eskadron stemde met het gelach in en vernederde de alf zo nog meer. 'Wees jij degene die de kroon op het verbond tussen de Derden en jouw volk zet. ' Bijna terloops legde hij zijn hand op het gevest van Bloedsnakker. 'Ik ga naar Dsôn. Met of zonder jou. '
Ùtsintas keek Tungdil in de ogen, Woestling zag het duidelijk, en hij knikte. 'Ik zal je begeleiden. ' Hij keek naar Hargorin. 'Hij en zijn mensen zullen op je wachten. '
'Nee. Ik heb recht op een lijfgarde, ' wierp Tungdil tegen. 'Dertig krijgers zijn wel het minste. En waag het niet me verder nog tegen te spreken!'
De alf moest weer lang nadenken. 'Dertig. Meer niet. '
Tungdil gaf de zhadárs, Woestling, Slîn en Balyndar een teken dat ze uit de colonne moesten komen. 'Dat zijn de beste krijgers die Hargorin heeft. Ze hebben me onvoorwaardelijk trouw gezworen en zij zullen de eer hebben Dsôn te zien. '
Ùtsintas wierp hun een waarschuwende blik toe. 'Jullie zullen achter mij aan rijden en geen andere weg nemen. Degene die ervan afwijkt wordt met de dood bestraft. Dat geldt ook voor jou, Tungdil Goudhand. ' Hij keerde zijn vuurstier en reed langzaam voor hen uit.
Tungdil lachte boosaardig. 'Jij zou mij niet kunnen doden. '
De uitgekozen dwergen kwamen achter hem aan; Hargorin ging voor hen opzij; hij zou op deze plek op hen wachten.
Woestling moest zich beheersen om geen praatje met Slîn aan te knopen. Hij vond dat Tungdil zijn rol geweldig speelde.
Zwijgend reden ze de laatste mijlen door een vlakte naar de krater waar het tweede Dsôn lag.
Overal om hen heen verhieven zich de huiveringwekkende sculpturen en gedenktekens die even fraai als vreeswekkend waren. Gevormd uit botten die met draden van goud, tionium en andere edelmetalen met elkaar verbonden waren; dode bomen hingen vol schedels en ergens anders draaide iets op de wind. Het deed Woestling aan de wieken van een molen denken maar ze zagen er wat anders en duidelijk groter uit. Hij vermoedde dat de bespanning uit huid bestond. Wat voor soort huid wilde hij liever niet weten.
Hoe dichter ze het diepe gat naderden, hoe dichter deze kunstwerken op elkaar stonden, tot er nauwelijks nog plaats tussen was en ze als gewassen uit een nachtmerrie uit de aarde op leken te schieten. De alfen schepten er behagen in de vergankelijkheid van de natuur na te bootsen en ze in de dood nog somberder te maken. Het drukte de stemming.
Het viel Woestling steeds moeilijker niets te zeggen. De schrikbeelden om hem heen maakten zijn tong los. Hij wilde daarover praten, er met de professor over van gedachten wisselen en horen wat Slîn en Balyndar ervan vonden. Maar ze hadden afgesproken dat ze een doodse stilte zouden bewaren.
De zhadárs hadden hun bevelen gekregen: ze zouden de slede met het kordrionei onopvallend in de stad verstoppen, misschien zelfs in het paleis van de Dsôn Aklán.
Woestling vroeg zich af of de heersers over de alfen de toren uit botten weer herbouwd zouden hebben. De oude toren in Dsôn Balsur had uit de botten van gedode vijanden bestaan. Waren tweehonderd cycli echter lang genoeg geweest om opnieuw een hoeveelheid botten bijeen te brengen die genoeg was voor de bouw van een nieuwe toren? Hij richtte zich zo hoog mogelijk in het zadel op, maar kon geen bouwwerk ontdekken dat boven de rand van de krater uit kwam.
Als hij een opvallend kunstwerk ontwaarde, moest hij zich bedwingen Ùtsintas en zijn begeleiders niet met zijn kraaiensnavel te lijf te gaan; ook onder Slîns helm hoorde hij af en toe een ontzet gekreun. Tegen speciaal daarvoor opgetrokken muren waren reliëfs aangebracht. Steeds waren alfen afgebeeld die tegen hun vijanden streden en hen overwonnen. Maar terwijl de alfen levensgroot in tionium en zilver waren uitgevoerd, hadden de scheppers voor de tegenstanders echte doden gebruikt. Op een zeker moment ontwaarde Woestling rottende dwergenlijken.
'Het moeten er wel honderd zijn, ' riep Balyndar die duidelijk moeite had om zich te beheersen. 'Zo'n eind verdient een kind van de Smid niet!' ging hij zachter verder. 'Beschimmelen als minderwaardige orcs om de zwartogen te behagen, dat kunnen we ons niet laten welgevallen. Ze verdienen een fatsoenlijke begrafenis... '
'Stil!' beval Tungdil nauwelijks hoorbaar. 'Hou je rustig of je stuurt onze hele missie in de war, alleen maar om zinloos wraak te kunnen nemen. '
Ùtsintas draaide zich om. 'Honderd, ' herhaalde hij geamuseerd; kennelijk had hij de rest van het gefluisterde gesprek niet opgevangen. 'De kunstenaar heeft om de vier cycli nieuwe lichamen nodig om de oude te vervangen. In de winter zijn er minder problemen omdat de vorst het vlees conserveert. En ook mensen zijn geen probleem, daar zijn er meer dan genoeg van. Maar aan dwergen kunnen we maar moeilijk komen. In eerste instantie oogstten we ze bij de Vierden. Die zijn gemakkelijker te vangen. '
'Oogstten?' liet Woestling zich ontvallen.
Ùtsintas grijnsde, dit keer had hij de opmerking gehoord. 'Het verbaast me dat een Verlanger doet alsof hij fijnbesnaard is. Tenslotte leveren jullie ons steeds weer materiaal. '
'Hij is met het verkeerde been uit bed gestapt, ' zei Tungdil. 'Ik heb de hele omloop al last van zijn humeurigheid. '
'Als je hem soms kwijt wilt... ' De alf wees naar het wandreliëf dat ze passeerden.
'Ho, ik moet toegeven dat jij er wel in zou passen, zwartoog!' reageerde Woestling. Hij had veel zin de alf eens een toontje lager te laten zingen.
'Genoeg, ' snauwde Tungdil tegen hem. 'Anders maak ik gebruik van Ùtsintas' aanbod
Woestling constateerde verbijsterd dat het zeer gemeend en allerminst gespeeld had geklonken.
Niet lang daarna bereikten ze de weg met haarspeldbochten die naar de bodem van de krater voerde.
Boïndil slaakte een kreet van verbazing toen hij zag wat zich onder hem uitstrekte. Hij had meteen gezien dat de wanden van het gat steil naar beneden waren afgegraven en dat de krater naar schatting een doorsnee van twaalf mijlen had; de bodem bevond zich op een diepte van minstens drie mijl, zo niet meer.
Op de bodem van de krater was alles zwart. De alfen hadden hem met iets bedekt wat de schijn wekte dat hij nog verder de diepte in ging. Ongeveer tweehonderd huizen in de meest uiteenlopende stijlen verhieven zich in een strak patroon rond de berg in het midden. Om de gebouwen op te trekken had men van zwart en wit hout gebruikgemaakt en met het sterke contrast van de kleuren gespeeld. Nu eens liepen de daken uit in een spitse nok, dan weer bestonden ze uit één schuin vlak, waarin balkons waren ingebouwd. Sommige huizen deden denken aan zeshoekige torens en vele andere bezaten een schijnbaar oneindig aantal zijden.
Woestling had daarbinnen graag eens een kijkje genomen. Hoe zouden hun tafels, stoelen en kasten vormgegeven zijn? De zwartogen die daarin woonden zouden vast en zeker de hele tijd een helm dragen, omdat ze zich anders tegen de scherpe kanten zouden stoten.
Daar waar zich geen huizen bevonden, hadden de alfen nog meer sculpturen opgesteld.
Woestling schatte dat de berg ongeveer een mijl hoog en twee mijlen breed was. Bovenop stond een rechthoekig, langwerpig gebouw van donkergrijs marmer met in het centrum van het dak een koepel van zwart glas, die onophoudelijk glinsterde en schitterde.
Bij de achterste rand van de berg verhief zich een kolossale toren van zeker twintig schreden lang en breed en honderd schreden hoog. Vanaf de spits liepen ontelbare draden die over de stad tot aan de rand van de krater waren gespannen.
Woestling vroeg zich af waar die voor zouden dienen. Om details te kunnen ontdekken zou hij dichterbij moeten komen.
'Het lijkt niet op het Dsôn dat ik gekend heb. Jullie hebben het helemaal veranderd, ' zei Tungdil tegen Ùtsintas. 'De huizen lijken eenzaam en verlaten in de krater te staan. '
'Het is een begin, ' merkte de alf op. 'Er zullen er weer meer van ons komen, wanneer de Vijfden eindelijk overwonnen zijn. '
'Maar dan zou de kordrion nog altijd in het Grijze Gebergte zitten. Hij vreet wat hem voor zijn bek komt, ' wierp Tungdil tegen.
'Met hem zullen we snel afrekenen. Hij moet eerst die lastige rotsmollen voor ons opruimen. Dan kunnen wij onze krachten sparen. ' Ùtsintas wees op een gebouw. 'Daar zetelen de Dsôn Aklan. '
'De berg was in de oude stad hoger en ook de krater is veranderd. Waarom?'
'Dat zul je aan de Dsôn Aklán moeten vragen. Hij zal beslissen of het je wat aangaat of niet. ' De alf dreef de vuurstier de brede weg op en ze begonnen aan de afdaling.
Woestling merkte dat het bij elke haarspeldbocht donkerder werd. Deze duisternis waarin de stad was gedompeld, vrat diep in zijn ziel.
De zwarte kleur van de bodem kwam van de vele kleine steentjes die als bedekking dienden. Hij vermoedde dat ze de afgehouwen rots van de berg in het midden daarvoor hadden vermalen. Dat bespaarde hun de moeizame afvoer naar boven over de weg met de haarspeldbochten.
Hun weg leidde via een brede straat recht naar de berg en het paleis op de top daarvan.
Woestling zou zijn vriend graag hebben gevraagd hoe het de zhadárs zou lukken het ei ergens heimelijk neer te leggen. De alfen bewaakten hen veel te goed. Zijn sombere stemming dreigde hem van zijn moed en zelfvertrouwen te beroven.
Hij hief zijn hoofd op en keek naar de hemel, die hem oneindig ver weg scheen. Vraccas, bad hij in stilte, jij weet dat een verblijf onder de aarde me niets uitmaakt, maar dit hier bezorgt me zo'n groot gevoel van onbehagen, dat ik het liefste in het felle zonlicht zou gaan staan.
Ze reden langs de kunstwerken die ter ere van Tion en de Onuitwisbaren waren opgericht; en ter ere van de vroegere bewoners vóór die door de Ster der Toetsing waren vernietigd.
Alsof er een onuitgesproken bevel was gegeven, bogen Ùtsintas en zijn mensen hun hoofd voor hen. 'Toon respect, ' eiste de alf van Tungdil en de dwergen. 'Buig jullie hoofd. '
'Voor dode alfen?' Tungdil kon nog net een lach onderdrukken.
'Voor de geesten, ' antwoordde Ùtsintas zacht. 'Zij zijn gebleven om de Maanvijver tegen de elfen te bewaken. Toen de Dsôn Aklán terugkeerden, verschenen de geesten aan hen en verlangden datgene wat jullie hier nu zien als tegenprestatie voor het feit dat ze al die jaren de wacht hadden gehouden. '
Tot verbazing van Woestling deed Tungdil wat er van hem gevraagd werd en zo bleef de colonne niets anders over dan ook eerbied te veinzen.
'Ik herinner me dat ik me nooit echt alleen voelde, toen ik indertijd naar het oude Dsôn kwam om de stad plat te branden, ' zei Tungdil tegen de alf. 'Ik hield de geluiden voor het ruisen van de wind. '
'Het waren de geesten, ' herhaalde Ùtsintas en hij gaf zijn vuurstier de sporen. 'Laten we ons haasten. Na zonsondergang ontvangt hij gewoonlijk niemand meer. '
Ze reden tot aan de voet van de berg. Er liep een reusachtige trap naar boven die eveneens uit grijs marmer was gehouwen. Rechts en links daarvan stroomden rode beken. Om de dertig schreden bevond zich een klein terras met daarop een fontein. Ook die was van donkergrijs marmer en ook daaruit spoot rood water.
De vuurstieren en de pony's stapten op de ene trede na de andere tot ze twee derde van hun weg hadden afgelegd. Toen moesten ze afstijgen en te voet verdergaan.
Woestling vond het trappen klimmen erg inspannend. De hoogte van de treden was op alfen en niet op dwergen met hun korte beentjes berekend. Hij kon niet anders dan toegeven dat het steenhouwerswerk, voor zover hij dat kon beoordelen, uitstekend was uitgevoerd. Volmaakt, zoals men van alfen zou kunnen verwachten.
Om de trap nog meer glans te verlenen was elke tweede trede gepolijst en ingelegd met edelstenen. Hier bestonden de traptreden helemaal uit doorzichtig kristal, zodat ze het rode water daaronder konden zien.
'Jullie hebben werkelijk je best gedaan, ' zei Tungdil. 'Al moet ik zeggen dat ik de toren van elfenbotten mis. '
'De Dsôn Aklán wilden niet zo aanmatigend zijn om zich met de Onuitwisbaren te vergelijken. Dat komt alleen keizer Aiphatòn toe, die op een andere plek verblijft. ' Ùtsintas klom het laatste stukje en kwam op het plateau voor het paleis.
Tungdil kwam achter hem aan en daarna volgden Woestling en de rest. Ze stonden veertig schreden van de reusachtige marmeren façade van het paleis vandaan. Boïndil betwijfelde of men met een kruisboog hoog genoeg zou kunnen schieten om het dak te bereiken; de donkere koepel flikkerde en glinsterde.
'En wat voor soort paleis heeft de keizer voor zich laten bouwen?' wilde Tungdil weten.
'Geen, voor zover ik weet. Ik heb nooit het voorrecht genoten de keizer te bezoeken. ' Ùtsintas leidde hen naar de ingang, die achter een rij kolossale zuilen lag die het voordak stutte.
Woestling grijnsde weer. Je zult er niet heen mogen, omdat de zwartogen uit het zuiden jullie daar niet willen hebben, dacht hij. Opeens werd het hem duidelijk dat de alfen niet patrouilleerden om het verzet in Gauragar op te sporen, maar om hun weinig geliefde verwanten op een afstand te houden. Hij durfde te wedden dat nog geen enkele zuidalf in de krater was geweest.
De alfen hadden hun voorliefde voor het gebruik van botten van allerlei soort nog niet helemaal verloren. De dwergen zagen dat de meest uiteenlopende gebeenten tegen de wand waren bevestigd en een fascinerend patroon schiepen dat de ogen van de bezoeker onafwendbaar naar de ingang dreef. Het beslag van de poort, die zeven schreden hoog en vier schreden breed was, bestond uit gesneden schijven bot die uiterst nauwgezet waren geordend; uit de gaten staken gezichten van bot naar buiten. Alle rassen van het Veilige Land waren onder de schedels vertegenwoordigd, behalve de alfen.
Voor de poort stonden vier wachters die hem voor de bezoekers openden. Daarachter strekte zich een hoge donkere gang uit, waarvan de muren met karmozijnrode banen stof bekleed waren. Geen huiveringwekkende afbeeldingen, geen gebeenten, niets wat iemand de rillingen over de rug joeg.
Heel anders dan hij had verwacht. Nogal verwonderd liep Woestling achter Tungdil en Ùtsintas aan. Die beval hun na een aantal bochten in de gang voor een zwarte deur stil te blijven staan.
Woestling hield het niet langer uit. Hij schoof zijn vizier naar boven. 'Ik begrijp het niet!' zei hij zacht en hij veegde het zweet van zijn gezicht. Hij had het warm gekregen van de klim. 'Ik sta midden in het rijk van de zwartogen!'
Tungdil liet Woestlings vizier met een snelle beweging neerklappen. 'Geen woord. Misschien houden ze ons wel in de gaten. '
Woestling schoof het weer naar boven. 'Maar mijn tong vliegt dadelijk nog in brand, wanneer ik niet meteen... '
'Wil je nu eindelijk eens stil zijn!' snauwde Balyndar en hij gaf hem een por; het vizier sloot met een klap. 'Hij wordt nog eens onzeondergang omdat hij aan een stuk door moet kletsen!'
'Geef me nog een keer een duw, Vijfde, en... '
Ùtsintas verscheen en leidde hen door een tweede, donkerrode deur. Daar werden ze door zeven alfen in lange zwarte pijen opgewacht. Dat ze zich in de minderheid bevonden wanneer het tot een gevecht zou komen, stoorde de alfen kennelijk helemaal niet. Ze leidden Tungdil met zijn escorte naar de heerser van Dsôn.
De dwergen marcheerden de volkomen zwarte zaal binnen, waar blauwe vlammen in vuurschalen flakkerden. Vanaf het plafond hingen donkerrode banen stof naar beneden en het rook naar verbrande kruiden.
Ze liepen in de richting van een troon op een verhoging. Er lag een overtrek van wit fluweel overheen, waartegen de zwartharige, geharnaste alf die erop zat scherp afstak. Hij hield een witte waaier in zijn rechterhand en schermde daarmee zijn gezicht onder zijn ogen voor hun blikken af.
Ik zou ze nummers moeten geven, zodat ik ze uit elkaar kan houden, dacht Woestling grijnzend achter zijn vizier.
Tungdil bleef staan en maakte een lichte buiging. 'Ik ben... '
'Ik weet wie je bent, ' viel de alf hem onmiddellijk in de rede. 'Ook al droeg je een andere naam. '
Woestling slikte. Een onbehaaglijk gevoel maakte dat de haartjes op zijn armen overeind gingen staan. Hij keek naar de deur en pakte zijn kraaiensnavel steviger vast.
De alf kwam lenig overeind en daalde de vier treden af. 'Ik had niet gedacht jou ooit terug te zien. '
Tungdil kneep zijn ogen tot spleetjes. Boïndil merkte aan hem dat hij zijn hersens pijnigde om zich iets te herinneren.
'Hoe lang is het geleden? Tweehonderd cycli?' De alf liet de waaier zakken en glimlachte vriendelijk naar de eenogige dwerg. In zijn hals had hij een kleine wond als van een kruisboogschicht en op zijn wang was een litteken te zien.
'Tirîgon!' Tungdil straalde en spreidde zijn armen.
Toen gebeurde er iets wat Woestling niet kon aanzien: de alf bukte zich, drukte de professor als een zeer goede vriend kort tegen zich aan en beiden lachten. 'Moet ik je Balodil noemen, of houden we het op Tungdil?'
De dwerg achter Woestling snakte luid naar adem. Verwonderd draaide hij zich om. Het moesteen van de zhadárs zijn van wie deze merkwaardige en ongepast sentimentele reactie afkomstig was.
'Wees alsjeblieft stil, ' fluisterde hij. Hij tilde daarbij zijn vizier iets op, zodat de ander hem ook verstond. 'De professor slaat er zich wel doorheen. ' Maar de woorden waren zijn mond nog niet uit, of hij werd overvallen door onzekerheid. De vertrouwdheid die de alf en de dwerg tegenover elkaar aan de dag legden, de manier waarop onheilspellende figuren uit de wereld van het Kwaad met elkaar omgingen, dat alles schudde de ingeslapen twijfel in Woestling weer wakker.
De zhadár liet een gorgelend geluid horen en knikte toen.
Woestling keerde zijn gezicht weer naar voren en keek hoe Tungdil en de alf elkaar nogmaals de hand reikten en reeds in een gesprek gewikkeld leken. Blijkbaar kenden ze elkaar uit de tijd in de Zwarte Kloof.
Woestling begon zich juist af te vragen hoe het de zwartoog was gelukt de barrière vóór Tungdil te doorbreken, toen hij zich plotseling niet goed voelde worden. Hij herinnerde zich ineens wannéér hij de naam Tirîgon voor het laatst had gehoord: ze stonden tegenover de even legendarische als misdadige alf die de laatste elfen in het Veilige Land had uitgeroeid. Wat zou hij doen, wanneer iemand uit hun groepje zich verried?