Hoofdstuk 6

Het Veilige Land,

protectoraat West-Gauragar,

Allerheiligstestad, in de winter van de 6491e zonnecyclus

 

Vier luchters stonden verspreid langs de stenen muren van de kelder en wierpen een spaarzaam licht op de ongeveer twintig mannen en vrouwen die daar bijeen waren.

De meesten waren blij als hun gezichten niet al te duidelijk te zien waren. De eenvoudige kleding verried niets over stand of afkomst van de drager, de kappen hulden de gezichten voorzichtigheidshalve in de schaduw.

Ze bevonden zich onder het huis van de schout die twee verdiepingen boven hen in zijn bed lag te slapen en niets wilde weten van wat zich hier afspeelde. Hij had de dikke, met ijzer beslagen deur naar het gewelf niet op slot gedaan, verder ging zijn moed niet.

Mallenia zat met haar samenzweerdersvrienden in een kring en kon gewoon niet geloven wat ze daarnet uit de mond van Frederik had gehoord. 'Leeft die Derde nog?' Ze haalde diep adem, ook al kostte het haar de nodige zelfoverwinning. De lucht was warm en onfris, hij rook naar zweet en eten. De vergadering tussen de vaten met zuurkool en de weckflessen met fruit en marmelade, de gerookte hammen en de kuipen gezouten vlees duurde al een hele tijd, omdat er veel en heftig werd gesproken.

Frederik, een slager uit Allerheiligstestad die goed bekendstond en van wie men nooit verwacht zou hebben dat hij tegen de alfen en de heerser over de vazallen in opstand zou komen, knikte beteuterd. Hij was vooraan in de dertig en had een veel te onschuldig gezicht voor zijn harde beroep en de gevaarlijke opstandigheid. 'Het is waar. Hargorin rijdt weer aan het hoofd van het Zwarte Eskadron en haalt de tienden op. Men zegt dat hij zijn krijgers nog meedogenlozer dan vroeger opjaagt. ' Hij pakte een opgevouwen papier uit de omslag van zijn hemdsmouw en gaf het aan haar. 'Lees maar. De premie op je hoofd is verhoogd. Wie het bij Hargorin aflevert, mag uit zijn schatkamer pakken wat hij wil. '

Mallenia bekeek haar getekende gezicht op het verkreukelde papier. Het leek schrikbarend precies; daaronder stond het getal 1000. Dat was veel goud. 'Men zegt dat Hargorin daar voorwerpen van onschatbare waarde opgeslagen heeft liggen, ' zei ze peinzend.

Frederik keek vragend de kring rond. Hij deed zijn kap naar achteren zodat zijn korte zwarte haar tevoorschijn kwam. 'Mallenia, ik weet dat je het niet wil horen, maar we denken dat het beter zou zijn als je je een tijdje rustig zou houden. Je hebt de alfen en hun dienaren het bloed onder de nagels vandaan gehaald en met dergelijke beloningen... '

'En ik zal dat blijven doen, ' viel ze hem meteen onverbiddelijk in de rede. 'Ze zullen zonder onderbreking op me blijven jagen, ook al zou ik vele cycli lang in een hol wegkruipen. '

Haar medestrijders zagen er moe uit, op vele gezichten was angst en onbehagen te lezen: ze waren bang voor hun gezinnen en andere familieleden. De dood van hun vrienden bij de overval op het Zwarte Eskadron had duidelijk gemaakt dat zelfs het beste plan onberekenbare wendingen en onzekerheden in zich borg.

Mallenia kende de feitelijke reden van Frederiks voorstel en ze kon het de mannen en vrouwen niet kwalijk nemen. Ze glimlachte. 'Ik dank jullie voor wat jullie met mij in de afgelopen cycli hebt ondernomen, maar ik ontsla jullie, ' zei ze vriendelijk. Ze deed haar best hun te laten merken dat ze geen wrok koesterde. 'Na deze omloop rijd ik alleen. '

'Mallenia!' liet Frederik zich geschrokken ontvallen. 'Nee! We willen niet opgeven, maar... '

Ze legde een hand op zijn onderarm. 'Het is goed, Frederik. Ik kan het niet langer verantwoorden het leven van anderen voor mijn strijd op het spel te zetten. '

'Gauragar is óns vaderland, Mallenia. Wij zijn net zozeer verplicht om tegen de bezetters de strijden als jij, ' hield hij vol. 'We zijn heel blij dat we je aan onze zijde hebben. En als de mensen uit Urgon hier waren, dan zouden ze je hetzelfde zeggen. '

Zedrik ging staan. Hij was een van de poortwachters van Allerheiligstestad, een forse man met een plomp gezicht. Men zag hem nooit anders dan in zijn wapenrusting, alsof er voor hem geen leven buiten zijn dienst bestond. 'De goden en jij mogen het me vergeven, Mallenia, maar ik vraag me al lange tijd af hoeveel zin onze strijd nog heeft, ' begon hij. 'We stelen de schatting, doden een paar Derden, maar is het leven van de mensen in Gauragar daar echt door verbeterd?' Zedrik klonk treurig en ontmoedigd. 'De mensen blijven aan onze kant staan, ja, maar ze lijden des te meer onder de vergeldingsmaatregelen. '

'Wat is jóuw voorstel dan?' Frederik keek hem aan. 'Wil jij dan voor altijd voor de zwartogen blijven buigen? Wil je dat ze ook je kinderen en kleinkinderen blijven onderdrukken?'

'Zo was het eerder toch ook en we lijden geen slecht leven, ' antwoordde Zedrik zuchtend. 'Zolang we maar betalen, laten ze ons met rust. '

Mallenia luisterde aandachtig naar de discussie en zag zich gesterkt in haar beslissing de groep samenzweerders te ontbinden. De slager wilde weliswaar niet opgeven zoals ze eerst had gedacht, maar enkele anderen wel. Té veel. Want angst kweekte net zo hard verraders als een hoge beloning.

Frederik slaakte een zucht. 'Hoe onnozel ben jij wel niet, Zedrik? Wat als we niets meer hebben om hen te betalen? Wanneer ze besluiten om onze woonplaatsen met de grond gelijk te maken, omdat ze het in hun hoofd hebben gehaald het landschap volgens hun verwrongen schoonheidsideaal te veranderen?' riep hij bezwerend. 'Is iedereen Tareniabron dan al vergeten?'

Tareniabron. Mallenia slikte en de herinnering aan de stad met haar veertigduizend mannen, vrouwen en kinderen liet de rillingen van afschuw over haar rug lopen. Nooit eerder had ze zoiets gezien.

Het was elf cycli geleden gebeurd. Een van de alfenvorsten had besloten Tareniabron in een kunstwerk te veranderen. Tareniabron en de hele omgeving.

Tot op de dag van vandaag wist niemand of de alf krankzinnig was geweest of dat iedere stad in Idoslân op elk willekeurig moment een dergelijk lot te wachten kon staan.

'Jij was daar toch, Mallenia? Wijs die lafaard er eens op hoe wreed onze bezetters kunnen zijn, ' eiste Frederik grimmig van haar. 'En dat ze zeker niet voor net zulke gruweldaden zullen terugschrikken. ' De gezichten van de aanwezigen keerden zich naar haar.

'Wat er precies is gebeurd, kan ik jullie niet vertellen. Ik kwam pas aan toen alles al voorbij was, ' zei Mallenia. 'Door een toeval reed ik met een kleine groep vrijwilligers over een berg in de huurt, vanwaar men een goed uitzicht op de stad en de vlakte had. ' Ze bespeurde een licht gevoel van misselijkheid in haar maag, de onpasselijkheid werd steeds groter. 'We zagen patronen in de sneeuw rondom de muren en een roodachtig geglinster, dat over de hele stad hing. Alles wat je je maar kunt voorstellen was met een laag bevroren bloed bedekt. Rood ijs, overal!' Ze zag de afschuwelijke taferelen in de straten van Tareniabron weer helemaal voor zich. 'Op de markt hadden ze de harten van de bewoners doorboord met zilveren stangen en draden, die met elkaar verbonden en daaruit een enorme boom gevormd; de harten van de volwassenen versierden de stam, de kinderharten de kleine takken en twijgen en als vruchten hadden ze de hoofdjes van de zuigelingen daaraan opgehangen. '

Ze kon niet verder spreken, omdat de boom weer tot in de kleinste details voor haar geestesoog stond. Met de vele bossen haar in uiteenlopende kleuren, die de bladeren hadden vervangen en het werk nog weerzinwekkender hadden gemaakt...

Mallenia zag de afschuw in de ogen van de mannen en vrouwen om zich heen. 'Wees blij dat jullie deze aanblik bespaard is gebleven, ' voegde ze er zacht aan toe. 'Op de akkers rond Tareniabron hadden ze de lijken uitgebeend en de botten gebruikt om een enorm runenteken op de grond te vormen met de stad in het middelpunt. Het kan aan een van hun goden toegewijd zijn geweest, ik weet het niet. Maar het was zo gruwelijk fascinerend, dat je er wel naar móést kijken en helemaal in die verschrikkelijke aanblik opging. Het ene bot paste aan het andere alsof ze nooit een andere bestemming hadden gehad dan om dit schriftteken te vormen. ' De jonge vrouw keek Zedrik aan. 'De ingewanden van de doden hadden ze daartussen gelegd om het geheel kleur te geven. 'Vanuit de verte kon je niet goed opmaken wat het voorstelde, maar omdat wij onze verrekijkers bij ons hadden, zagen we... '

De poortwachter rende naar buiten, gevolgd door twee anderen om niet voor de voeten van hun vrienden en bekenden te moeten overgeven.

Frederik was niet minder bleek geworden, maar hij wist zich te beheersen. 'En jullie denken aan opgeven?' slingerde hij de aanwezigen in het gezicht. 'Wanneer de alfen zouden besluiten dat Allerheiligstestad een kunstwerk moet worden, zullen jullie dan sterven met de gedachte dat jullie te laf zijn geweest daar iets tegen te doen?' De aderen op zijn voorhoofd waren gezwollen van woede.

'Maar wat moeten we dan doen?' riep Zedrik vanuit de deur opening en hij veegde zijn mond af. De neuzen van zijn laarzen waren met vocht en kleine etensresten bedekt. ' Ten strijde trekken? Tegen de Derden én de alfen? Dan moeten we onze geliefden eerst eigenhandig doden om te voorkomen dat ze door onze overwinnaars worden terechtgesteld. ' Hij lachte gekweld. 'Niemand kan ons van hen verlossen, Frederik. Hooguit de goden, maar die hebben kennelijk besloten ons nog een paar cycli te laten lijden. '

'De goden zouden ons onmiddellijk helpen, wanneer we het zouden wagen tegen de vazallen in opstand te komen, ' antwoordde de slager opgewonden. Mallenia legde hem het zwijgen op door haar hand op zijn schouder te leggen.

'Ik weet hoezeer jullie je allemaal zorgen maken. Ik zie wel in dat ik me een poosje moet terugtrekken, zoals mijn goede vriend Frederik voorstelde, ' deelde ze mee, en een zachte zucht van verlichting klonk door de ruimte. 'Ik zal jullie laten weten wanneer we er weer op uit trekken, maar tot die tijd moeten jullie bij je gezin blijven en je zoals altijd rustig houden. Ik heb jullie levend nodig. ' Ze ging staan. 'Er zal een tijdstip komen waarop we tegen de alfen in opstand komen, maar dat is niet morgen en ook niet over dertig omlopen. We zullen zien wanneer de gelegenheid zich voordoet. Dan zullen we in alle drie de koninkrijken klaarstaan. ' Ze trok haar zwaard en stak het hoog in de lucht. 'Voor Gauragar, Urgon en Idoslân en de vrijheid van de mensen!'

Allen stemden in met de kreet en beloonden de nakomeling van prins Mallen met een luid applaus.

De lampen... gingen uit!

In de duisternis lachte een enkeling, anderen riepen geschrokken en woedend om licht; aan de geluiden kon Mallenia horen dat minstens twee samenzweerders hun wapens hadden getrokken. Ze waren bang voor een aanval - of was het een aanval?

Ze dook in elkaar en legde haar linkerhand op het gevest van haar tweede zwaard. Daarbij dacht ze meteen aan de verscheidene vijanden die hen in de kelder zouden kunnen overvallen: de Derden en Hargorin, premiejagers of de Dsôn Aklán.

Het drong tot haar door dat ze geen tochtvlaag had gevoeld die sterk genoeg was geweest om alle vlammetjes van de luchter uit te blazen. Magie? Een bepaalde vorm van magie. Haar nekharen gingen overeind staan. Hadden ze haar gevonden?

Krakend ging de kelderdeur open en een zwak lichtschijnsel viel van buiten uit de vensters ertegenover naar binnen.

Op de drempel stond een enigszins voorovergebogen gestalte met een overmaats zwaard in zijn hand. Maar al te duidelijk zagen de samenzweerders de spits toelopende oren die onder de haren uitstaken. De aanblik verlamde hen omdat ze wisten wat het voor iedereen die zich in de kelder ophield betekende: niets anders als de dood.

Achter de alf stond de schout en op zijn wasbleke gezicht viel een enkele lichtstraal.

'Kijk eens aan, de opstandelingen, ' zei de alf met een fluweelzachte stem. 'Je hebt goed opgelet, schout. Ze hebben inderdaad in je kelder ingebroken om voedselvoorraden te stelen. ' Zijn toon maakte duidelijk dat hij de verrader bescherming zou geven en hem niet langer als medeplichtige van de misdadigers zou beschouwen. De alf haalde een buideltje van zijn gordel en gooide het achter zich; het viel voor de schout in de moddersneeuw. 'Hier, je beloning. '

'Genade, heer!' riep Zedrik als eerste huilerig. 'Genade voor onze gezinnen! Ze wisten niets van wat we hier deden. ' Hij zonk op zijn knieën voor de trap die naar boven naar de enige uitgang voerde en strekte zijn armen. 'Spaar hun leven!'

De alf liep twee treden naar beneden om zich in zijn volle lengte te kunnen oprichten. Nog altijd zagen ze hem alleen maar als silhouet, het licht bescheen hem van achteren. Niemand had het gewaagd zich te bewegen om de kaarsen opnieuw aan te steken.

'En wat deden jullie hier precies? Leg een bekentenis af en jullie gezinnen mogen zich verder in het zonlicht blijven koesteren. ' Hij hief zijn arm met het zwaard op en legde het wapen met de snede naar boven in de kromming van zijn linkerarm alsof hij een zuigeling droeg. 'Hoor ik nog iets?'

Zedrik snikte. 'Wij hebben ons schuldig gemaakt... '

'... aan het feit dat we de vrijheid voor Gauragar willen, ' viel Mallenia hem in de rede en ze ging recht staan. 'We willen de bezetters, de alfen, de Derden en alle vazallen rekenschap laten afleggen en ze verdrijven!'

'Nee!' riep Zedrik. 'Zwijg! Je weet niet... '

'Jawel, ik weet het maar al te goed. Ze jagen niet alleen op mij, maar op iedereen die van mijn voorvader, prins Mallen, afstamt. ' Ze keek de alf recht aan. 'Moet je hem zien staan, ' spoorde ze de samenzweerders aan. 'Hij speelt een spelletje en denkt er niet aan een van jullie te sparen. De enige manier om jullie geliefden te redden is die zwartoog over de kling te jagen voor hij jullie namen te weten komt en ze kan doorgeven. ' De jonge vrouw pakte haar beide korte zwaarden steviger beet en zette zich in aanvalspositie.

De alf hief zijn hoofd op en keek haar aan. 'Mallenia! Ik zou liegen als ik zei dat ik niet verwacht had je hier te zien. ' Hij liet het gevest van het zwaard dat nog steeds in de kromming van zijn arm lag los en haalde iets onder zijn mantel vandaan dat hij razendsnel in haar richting gooide. 'Dit heb ik gevonden. Hoort het jou misschien toe?'

Er viel een envelop voor haar voeten die ze meteen herkende. Daarin had een waarschuwing aan Hindrek gestaan, een achterneef in de derde graad. Dat de envelop hier voor haar voeten lag, maakte haar duidelijk wat er met hem en zijn gezin was gebeurd. 'Jullie zijn monsters die de dood duizend keer verdiend hebben, ' stiet ze tussen opeengeklemde tanden uit.

'Is het niet des te verwonderlijker dat we de dood duizendvoudig brengen in plaats van hem te ontvangen?' De alf maakte een gebaar en de lichten vlamden weer op. Vervolgens sloot zijn rechterhand zich weer om het gevest van zijn wapen. 'Wij brengen hem, wanneer dat nodig is. Of als we er zin in hebben. Ik wachtte al langer voor de kelder zonder dat jullie het in de gaten hadden en hoorde je prachtige verhaal over Tareniabron. ' Hij sprak op een gezellige conversatietoon, alsof hij bij vrienden stond of in een gezelschap dat iets te vieren had. Onder zijn zwarte mantel was een lamellenachtige, donkere wapenrusting te zien. 'Ik was trots en ontroerd door je woorden, want ik, Tirîgon, had het genoegen de schepper van dat kunstwerk te zijn waar je zo vol ontroering op neer hebt staan kijken. ' Hij maakte een lichte buiging. 'En het was niet alleen een genoegen, maar tegelijkertijd ook een eer, die stad op een hoger plan te brengen en de bewoners van hun aardse zorgen te bevrijden. Alle alfen hebben goede herinneringen aan Tareniabron. De mensen, dat vind ik in ieder geval, zijn toch nog ergens goed voor. '

De ontzetting was tastbaar.

De alf verheugde zich daarover. 'De kloof tussen onze rassen is onoverbrugbaar, ' zei hij na een lange stilte. 'Bij gelegenheden als deze merk ik dat heel in het bijzonder: jullie zijn niet bereid het zwaard te trekken en te doden voor andere dingen dan vrijheid, rijkdom of macht. Mijn volk kan dat wel. Dood en kunst vormen een eenheid. Vergankelijkheid gaat hand in hand met grootheid en volmaaktheid. ' Tirîgon keek met een medelijdende blik in het rond. Hij had staalblauwe ogen, waarin de kaarsvlammen weerspiegeld werden. 'Ik zie een paar mooie botten in jullie lelijke lijven steken, waaruit ik wel iets moois zal weten te maken. '

Mallenia had genoeg van zijn zelfingenomenheid. Ze rende naar de alf toe, de zwaarden opgeheven voor een houw.

Haar tegenstander begon vrolijk te lachen. 'Drieste moed! Jouw botten zullen voor mij een bijzonder sieraad vormen. Ik weet stoutmoedigheid te waarderen. ' Hij pakte het gevest met beide handen beet en stak het wapen horizontaal voor zijn lichaam uit. Het lemmet was minstens anderhalve arm lang en verschafte de drager op een normaal slagveld een enorm reikwijdtevoordeel - tussen de planken en vaten had het zwaard echter zijn beperkingen. Daar vertrouwde Mallenia op.

Frederik viel samen met haar aan en zwaaide zijn slagersbijl.

'Pas op, ' riep ze naar de mannen en vrouwen. 'Hij is één van een drieling. Er zijn nog twee anderen in de buurt. ' Toen had ze de alf bereikt en sloeg zijn zwaard opzij, dook weg en stak tegelijkertijd met haar andere wapen toe.

Maar de vijand was vervloekt snel en bezat vaardigheden waarvan zij niet eens durfde te dromen.

Tirîgon zette zich af tegen de vloer, sprong tegen de wand en gebruikte zijn vaart om een paar stappen omhoog naar het plafond te maken. Na deze acrobatische toer die hem ondanks zijn wapenrusting en mantel niet eens enige inspanning kostte, kwam hij achter Frederik neer en stak hem met zijn zwaard in zijn nek, zodat de punt door zijn open mond weer naar buiten kwam. Van voren bekeken leek het of de man een ijzeren, spits toelopende tong uitstak.

'Geen slechte poging, Mallenia, ' hoonde hij. 'Had die dappere slager niet achter je gestaan, dan zou jij nu dood zijn. Snel draaide hij het wapen en trok het loodrecht naar boven. Het metaal was zo scherp geslepen dat het het hoofd in tweeën sneed. Bloed, hersenen en vloeistoffen spetterden op de keldervloer, toen zakte Frederik in elkaar op de plaats waar hij had gestaan. Kletterend viel zijn slagersbijl op de grond. De twee helften van zijn hoofd waren verschoven, zodat hij er grotesk uitzag.

Mallenia draaide zich met een ruk om, een zwaard richtte ze op het hoofd, het andere op het middel van Tirîgon. Maar hij bevond zich allang niet meer achter haar - of beter gezegd: alwéér.

De jonge vrouw voelde de tochtvlaag die haar blonde haren liet wapperen, terwijl haar zwaarden in de leegte stootten, Toen kreeg ze een slag tegen haar onderrug, waardoor ze voorwaarts tegen een stenen zuurkoolvat schoot.

Ze botste er met haar heup tegen, viel eroverheen en kwam naast een kuip gezouten vlees op de grond terecht. Ze wentelde zich bliksemsnel op haar rug en hield haar zwaarden afwerend gekruist in de lucht.

Geen moment te laat: kletterend sloegen de lemmeten tegen elkaar en haar armen schoten naar achteren. De alf had met grote kracht toegeslagen. Ze zag het wapen van haar tegenstander op nog geen vinger dikte van haar neus.

Met een woedend gegrom drukte ze het zwaard opzij, schopte naar haar tegenstander en trof hem in zijn maag. Ook al droeg hij een wapenrusting die de kracht van de slag grotendeels opving, toch werd Tirîgon naar achteren geduwd.

Lachend draaide hij zijn zwaard een keer in het rond, waarna hij het weer met beide handen vastpakte, terwijl Mallenia overeind kwam en bij de kuip vandaan ging. Ze wilde een muur als dekking in haar rug hebben. De vijand was te snel voor haar, hij was haar verre de baas en Mallenia rekende er niet op dat ze de kelder nog levend zou verlaten. De jonge vrouw was er zich van bewust dat de alf met haar speelde. Maar van zijn hoogmoed kon ze misschien profiteren.

De mannen en vrouwen waren voor hen teruggeweken en volgden het ongelijke duel.

'Sta ik in een kelder vol lafaards?' spotte Tirîgon. 'Jullie zijn met twintig... negentien tegen één, wanneer jullie willen! Mallenia zei bet toch al, wanneer jullie mij niet doden, zullen jullie gezinnen sterven - en toch staan jullie hier maar gewoon met open mond te gapen. ' Hij knipoogde naar Mallenia. 'Uit respect voor je dapperheid zal ik jou als laatste doden. Kijk en leer. Je zult het tegen me nodig hebben. ' Hij zette twee snelle stappen, sprong op de rand van de kuip en zette zich af.

Met zijn voeten vooruit kwam hij tegen de muur en rende daar schuin tegenop tot aan het plafond en aan de andere kant weer naar beneden. Daarbij haalde Tirîgon zo snel met zijn zwaard uit naar de bovenlichamen van de samenzweerders onder hem, dat het voor het oog bijna niet meer te volgen was. Na iedere houw spoot het bloed met een grote boog uit diepe wonden. Schrille kreten klonken op.

Bevallig landde hij op een wijnvat en hield het zwaard schuin voor zijn lichaam; tevreden keek hij naar het resultaat van zijn bliksemsnelle aanval. Meer dan de helft van de aanwezigen lag dood op de keldervloer, gewonden maakte de alf niet. 'Het is de kunst de botten die ik nodig heb niet te beschadigen, ' legde hij aan de overlevenden uit en hij hief het bloedige lemmet op. 'Zijn jullie nu bereid je te verdedigen, nu je je lot kent?'

Drie vrouwen draaiden zich om en schoten naar de uitgang.

Maar daar stonden nog twee alfen, duidelijk de ontbrekende broer en zus voor wie Mallenia had gewaarschuwd. De Dsôn Aklán waren compleet. Alleen al hun aanwezigheid was genoeg om de uitgang te versperren. Daar hoefden ze hun wapens niet voor te trekken. Het onheilspellende gelach was als dreiging voldoende.

Tirîgon sprong van het wijnvat voor de overlevenden die nu eindelijk hun zwaarden, sabels of dolken trokken en zich om hem heen verspreidden. 'Daar heb ik lang om moeten vragen, ' merkte hij sarcastisch op. 'Dit beloof ik jullie: verwond mij, al is het maar een schram, en we laten jullie gezinnen leven. Want mij dóden zal jullie niet lukken, ' zei de alf arrogant en hij stak het zwaard in de schede op zijn rug. Zonder wapens stond hij voor hen, strekte zijn armen uit en draaide zich daarbij om zijn as. 'Waar wachten jullie nog op?'

Mallenia keek naar de beide alfen bij de deur die zich niet bewogen. Ze gunden hun broer zijn pleziertje en hielden zich erbuiten - toen keek de alfin haar plotseling aan.

De arrogantie op haar gezicht veranderde in een trek van nieuwsgierigheid en ze wilde een stap naar beneden zetten, maar haar broer hield haar aan haar arm tegen. De blauwe ogen van de alfin bleven echter onderzoekend op de Ido gericht, alsof ze een oude bekende bekeek.

Mallenia had geen flauw vermoeden waar die belangstelling voor haar vandaan kwam. Ze zette het beklemmende gevoel van zich af en stapte over de lijken naar het handjevol getrouwen dat aanstalten maakte om het tegen de alf op te nemen.

Wanneer ze moest sterven, dan in de kring van mensen die zich voor Gauragar opofferden. Ze was bezield van de gedachte de tegenstander één enkele wond toe te brengen om de gezinnen te redden.

Tirîgon trok zijn onderarmbeschermers van tionium recht en wachtte. Glimlachend.

Uwo, een kleine man en de enige vishandelaar in de stad, sloeg roe met zijn zwaard en maakte daarbij een uitvalspas.

De alf blokkeerde het zwaard met zijn onderarm, het lemmet brak door de kracht van de slag in drie stukken en terwijl ze nog door de lucht vlogen, greep de alf het grootste van de drie fragmenten en slingerde dat naar Uwo. In de borst getroffen zonk de man op de grond.

Maar Tirîgon had het tweede stuk al gegrepen en wierp het schuin naar een aanvaller. Het ijzer sneed de rechterkant van diens hals open, rochelend zakte hij in elkaar, terwijl hij probeerde de gapende wond met zijn vingers dicht te drukken.

De moed der wanhoop bracht de aanvallers ertoe een gemeenschappelijke aanval op de vijand uit te voeren. Die maakte er een spelletje van de slagen en steken te ontwijken en de handen van zijn tegenstanders met klappen in een andere richting te sturen, waardoor de lemmeten in de lichamen van vrienden en wapenbroeders terechtkwamen.

Uiteindelijk stonden alleen Mallenia en Arnfried de smid tegenover de alf. De anderen waren gesneuveld of kronkelden dodelijk gewond op de aangestampte aarde.

De sterke man met de lange baard en de spieren als kabeltouwen bloedde uit een wond in zijn rechterschouder, maar hij hield zijn dolk stevig vast en snoof vol haat.

Tirîgon bekeek de rode bloedvlekken op zijn wapenrusting. 'Dat had niet mogen gebeuren, ' zei hij teleurgesteld. 'Het loopt zo gemakkelijk in het graveerwerk en stolt daarin. '

Arnfried sprong naar voren om de vijand te verrassen. Hij deed een schijnaanval met zijn dolk en sloeg tegelijkertijd met zijn vuist naar het gezicht. Mallenia sprong eveneens naar voren. Zij wilde op de verdedigende bewegingen van de alf reageren.

De slanke tegenstander ontweek het lemmet en ving de gebalde vingers van de smid met zijn geopende linkerhand op. Maar hij had de kracht van de man onderschat en werd ruggelings tegen een wijnvat geduwd.

Arnfried bracht zijn knie omhoog en ramde die tegen Tirîgons ribben; de wapenrusting knarste. De alfin riep iets in haar eigen taal, ze klonk bezorgd.

Mallenia stak met haar linkerzwaard naar de alf die nog net op tijd uitweek. De punt doorboorde het houten de witte wijn stroomde over zijn rug; de lemen vloer werd ogenblikkelijk glad.

'Mijn respect, ' bromde Tirîgon regen de smid terwijl hij de volgende aanval van hem met zijn andere hand opving. Er klikte iets en twee metalen schijven kwamen buiten op de zijkant van de onderarmbeschermer tevoorschijn. Bliksemsnel trok hij ze over de borst van de man die met een schreeuw naar achteren sprong en op de zachte ondergrond uitgleed. Met een sprong stond de alf meteen boven hem en verpletterde de borstkas met een kolossale klap tegen de zonnevlecht. De botten bogen naar binnen en vernielden de longen, waarna Arnfried rochelend in de modderbrij rondwentelde.

Mallenia dacht er verder niet bij na en wierp zich op Tirîgon om hem tegen de grond te trekken.

Hij had haar aanval uit een ooghoek zien aankomen en sprong uit haar buurt, waardoor hij net als de smid het slachtoffer van de modder werd: zijn rechtervoet gleed uit. Hoewel hij nog probeerde zijn evenwicht te herwinnen, sloeg hij tegen de kuip gezouten vlees waarmee Mallenia daarnet al had kennisgemaakt.

De alfin gaf een gil.

Mallenia slingerde haar beide zwaarden naar de alf op de grond, een naar het hoofd en een naar het onderlijf. Twee aanvallen tegelijk, hoopte ze, zou hij niet kunnen pareren.

Maar Tirîgon bracht zijn gepantserde onderarmen in een reflex omhoog: het eerste zwaard ketste af en vloog in een hoek van de kelder, het tweede sloeg tegen het tionium in stukken.

Maar toch kreunde de alf.

Mallenia kon haar ogen nauwelijks geloven: een lange smalle splinter van het lemmet had de linkerwang van haar vijand doorboord en het hoofd tegen de houten kuip genageld. Het was geen dodelijke, maar beslist een pijnlijke wond. En vooral verminkte hij het volmaakte gezicht.

Achter zich hoorde ze snelle stappen en het schuren van metaal.

Tirîgon voor haar hief zijn hand op en zei iets in zijn taal, wat door zijn verwonding nog verschrikkelijker klonk.

'Je hebt beloofd de gezinnen van mijn medestrijders te sparen, ' zei Mallenia tegen hem. Ze hoefde zich niet om te draaien om te weten dat de alfin met getrokken zwaard achter haar stond en haar het liefste wilde doden. 'Hou je je woord?'

De alf liet een dof 'ja' horen.

'En ik mag uit deze kelder vertrekken?'

'Nooit, ' siste een vrouwenstem achter haar. Maar haar overwonnen broer bevestigde ook dit deel van de afspraak.

'En je hebt gezegd dat het ons niet zou lukken je te doden, ' zei Mallenia, terwijl ze haar hand op het gevest van haar dolk legde. Ze boog zich behoedzaam voorover en sneed een zwarte lok haar af.

'Dat is mijn aandenken aan mijn overwinning op jou en je hoogmoed. '

De moordzuchtige uitdrukking in Tirîgons ogen maakte overduidelijk wat hij dacht.

'Prijs je gelukkig, laatste der Ido's, ' hoorde ze de waarschuwende stem van de tweede alf bij de deur. 'Jij mag weg uit deze kelder. Het leven van de gezinnen van de andere samenzweerders zal gespaard worden. Wat ons betreft. Wat keizer Aiphatòn zal bevelen, wanneer hij hiervan hoort, weten we niet. '

'En horen zal hij het zeker, ' voegde de alfin er fijntjes aan toe.

Mallenia draaide zich woedend om. De twee andere alfen stonden vlak achter haar en de alfin hield inderdaad een zwaard in haar hand. 'Ik had kunnen weten dat jullie naar een maas in het net zouden zoeken om de afspraak niet na te komen!'

'Geen maas. Het is de letterlijke interpretatie van de afspraak. ' De alf, die in de ogen van Mallenia alleen door het andere model van zijn zwaard van zijn broer te onderscheiden was, boog zijn bovenlichaam voorover. 'En als ik ze nog preciezer zou interpreteren, zou ik kunnen zeggen dat hij zichzelf heeft verwond en dat niet jij het was die dit kunststukje verrichtte. ' Hij wees naar zijn zuster. 'Firûsha zou zich zeer verheugen, wanneer we tot dit inzicht zouden komen. Zolang we erover nadenken hoe we jouw overwinning moeten beschouwen, kom je in iedere geval ongedeerd tot aan de deur. ' Hij deed demonstratief een stap opzij om de weg vrij te maken.

Mallenia aarzelde niet en haastte zich de ruimte uit waarin de geuren van bloed, ingewanden, wijn en gezouten vlees zich tot een afschuwelijke stank vermengden.

Onder het lopen haalde ze de handkruisboog uit het foedraal onder de mantel tevoorschijn, spande hem en draaide zich op de drempel nog een keer om. Ze richtte op het hoofd van de gewonde alf en drukte af.

De schicht suisde weg en trof Tirîgon in zijn hals.

Mallenia vloekte. Ze had het hoofd willen treffen, maar haar hand bad gesidderd. Met een beetje hulp van de goden - met uitzondering van Tion - was ze echter een vijand kwijt.

Haastig stapte ze naar buiten en gooide de dikke deur in het slot. De sleutel stak er aan de buitenkant in. De schout was vergeten hem eruit te halen en zo kon ze broer en zus opsluiten. Het zou haar een kleine voorsprong geven bij haar vlucht. En die had ze hard nodig!

De alfen zouden haar achtervolgen. Daardoor waren de gezinnen van de samenzweerders gered. Voorlopig. Over al het andere zou ze zich onderweg zorgen maken.

Mallenia draaide zich om en zag de drie nachtmerries op nog geen vijf passen bij haar vandaan staan. Zou ze... ?

Er was niemand die het ooit had gewaagd op een rijdier van de alfen te klimmen - of niemand had het na kunnen vertellen.

Ze wist dat ze op de rug van zo'n dier de meeste kans maakte haar achtervolgers voor te blijven. Gewone paarden moesten het jammerlijk tegen de geschonden eenhoorns afleggen.

'Eens kijken of ik je te slim af kan zijn, ' mompelde ze en ze liep naar de nachtmerries toe met de afgesneden lok haar van de alf in haar uitgestrekte hand voor zich. Nauwlettend hield ze de neusgaten van de dieren in de gaten en meende te zien wie van de drie de geur van zijn meester bij haar opmerkte.

Ze streek met de haren over de zachte neus, vervolgens over haar armen en kort over haar bovenlichaam en haar benen. 'Hier, ruik je dat? Tirîgon heeft me toestemming gegeven op je te rijden, ' sprak ze vriendelijk en ze liep rond het grote zwarte dier met de gruwelijke rode ogen waarin de gloed van lava leek te smeulen. Ze zette een voet in de stijgbeugel en klom in het zadel.

Onmiddellijk begon de nachtmerrie te steigeren en liet een gehinnik horen, dat meer aan een gekrijs deed denken. De hoeven stampten op het plaveisel en kleine witte bliksems flitsten rond de enkels. Het plaveisel vertoonde brandsporen.

Mallenia klemde zich aan de hals vast en drukte zich zo plat mogelijk om niet door de happende scherpe tanden gepakt te worden, maar ze liet zich niet afwerpen; ten slotte drukte ze de hakken van haar laarzen diep in zijn flanken. 'Wie niet horen wil... ' riep ze en sloeg het schepsel met de gevestknop van haar dolk tegen de bles.

De nachtmerrie schoot vooruit en galoppeerde door de nachtelijke straatjes. Steeds als de hoefijzers de grond raakten, flitsten de vonken onder hen in het rond en het licht viel als bij een onweer op de langsflitsende muren.

Mallenia greep de teugels en mende de nachtmerrie met alle kracht die in haar was, wat ze nog bij geen enkel ander paard ooit had hoeven doen. Bij een gewoon rijdier zou de huid rondom de mond opengescheurd zijn en waren de halswervels onder dit geweld gebroken. Maar de nachtmerrie stoorde er zich nauwelijks aan en gehoorzaamde haar. Ze schoten in de richting van de stadspoort die door de oplettende wachters al voor haar was geopend. Men zag haar voor een van de alfen aan.

In wilde galop vloog ze Allerheiligstestad uit en reed donderend in westelijke richting over de weg.

 

Het Land, aan Gene Zijde,

vierenzeventig wijl ten zuidwesten van de Zwarte Kloof,

in de winter van de 6491e zonnecyclus

 

Tungdil en Woestling reden naast elkaar en kwamen mijl na mijl dichter bij de vesting van de Vierden, waardoor men in het Veilige Land kwam. In hun oude vaderland...

In de vesting zou de vergadering met de overgebleven dwergenheersers plaatsvinden, de boden waren reeds enige tijd geleden uitgestuurd.

Boïndil had een bruin gevlekte pony uitgezocht; een tweede draafde zwaar bepakt achter hem aan een touw, dat hij aan de houder van de zadeltassen had vastgebonden. Tungdil reed op een befún, net als de ubariu.

Het dier zag eruit als een enorme grijze orc op vier poten met een korte, gecoupeerde staart. Het lichaam was groot en zo breed als een paard, de snuit was plat, wat de kop nog gedrongener liet lijken. Plompe handen met drie vingers en een dikke hoornlaag konden flink grijpen.

Woestling wist dat een befún zich in de strijd op zijn achterpoten oprichtte en zijn ruiter bij het vechten met zijn klauwen hielp. Door het bijzondere zadel met de gebogen lange rugleuning gleed de ruiter vanzelf in de juiste positie en werd niet zo gemakkelijk afgeworpen.

De beide dwergen vormden niet alleen door hun rijdieren een heel verschillend stel.

Woestling zag eruit als een klassieke dwerg, zoals hij in alle koninkrijken van het Veilige Land sinds de heldendaden van het kleine volk tegen Nôd'onn, de avatars of de monsters van de Zwarte Kloof in talloze verhalen beschreven werd. Maar die roemrijke tijden waren allang vervlogen, de meeste veldslagen in het jongste verleden hadden ze verloren: tegen de alfen, tegen Lot-Ionan, tegen de draak... Toch bleef de waardering.

Woestling had een imposante gevlochten baard en een onmiskenbaar, rimpelig dwergengezicht. Hij droeg zijn versterkte maliënkolder onder een lichtgekleurde pelsmantel met kraag, had de kraaiensnavel aan zijn zadel hangen, rookte een pijp en neuriede daarbij een wijsje.

Tungdil in zijn zwarte harnas leek op een alf met een groeistoornis. Juist de befún versterkte die onheilspellende indruk nog, en Bloedsnakker - het omgesmede alfenwapen, aan zijn zij droeg er ook niet toe bij een vriendelijker indruk van een kind van de Smid te wekken. Iedere dwerg van de stam van de Derden, de dwergenhaters, zou eerbiedig voor hem gebogen hebben, omdat ze hem als een van de hunnen hadden beschouwd.

Zulke gedachten namen Boïndil onwillekeurig steeds weer in beslag; hij zette ze maar al te graag weer uit zijn hoofd en dacht niet te veel over de verandering van zijn vriend na.

Hij blies een blauwe rookwolk uit en haalde zijn drinkzak met water onder zijn mantel vandaan. Opdat de inhoud niet zou bevriezen droeg Woestling hem dicht tegen zich op zijn lichaam. 'En, weet je de weg nog?' vroeg hij Tungdil en hij nam een lange teug. 'Ik vertrouw liever op mijn rijdier dan op mijn herinnering. Het heeft een groter hoofd. ' Hij sloot de zak weer en schoof hem terug op zijn plaats. 'Ik geloof dat ik hier al meer dan honderdvijftig cycli zelfs niet in de buurt ben geweest. '

Tungdil lachte. 'Dan hebben we iets gemeen. Waarbij ik er nog eens honderd bovenop kan zetten. ' Hij keek om zich heen. 'Nee, zonder pad om ons de weg te wijzen zou ik verdwaald zijn. Of in ieder geval heel lang onderweg. '

Ze zwegen weer.

De bergen weerkaatsten het hoefgekletter, wanneer ze over rotsgrond reden, een lichte bries dreef de gevallen sneeuw voor zich uit en vormde er op vele plaatsen sneeuwduinen van. Daar hadden de pony's nog het meeste last van.

'Wil je dan helemaal niets vragen?' merkte Boïndil op een bepaald moment op en probeerde een kringetje te blazen.

Tungdil keek recht voor zich uit, toen hij zijn mond opendeed en bekende: 'Ik probeer nog steeds te begrijpen wat ik van je heb gehoord. Lot-Ionan de Geduldige. Waardoor kan hij zo veranderd zijn? Door de magie?' Hij dacht na, toen slaakte hij een diepe zucht. 'Ik zou me graag een heleboel willen herinneren om je ervan te overtuigen dat ik het ben. Je vriend en strijdmakker. ' Hij streek over het litteken op zijn voorhoofd. 'Aan deze klap heb ik het verlies van de goede en nare herinneringen te danken, neem ik aan. Mijn meester heeft hem mij gegeven en hij had me bijna gedood. Weliswaar beroofde hij me niet van mijn leven, maar hij wiste een heleboel beelden uit mijn verleden uit. Dat is de enige verklaring die ik kan geven. '

Woestling keek naar het litteken. 'Ik heb al eerder gehoord dat velen hun verstand verliezen wanneer ze een te harde klap op hun hoofd hebben gekregen. Daarbij vergeleken is geheugenverlies een stuk minder erg, lijkt me, ' zei hij en hij klonk opgelucht. 'Ik had het eigenlijk zelf kunnen bedenken... '

'... maar de vele stemmen van de zwartkijkers om je heen lieten je eerder geloven of vrezen dat ik niet de dwerg ben die zoveel aan jou te danken heeft. ' Tungdil zweeg en verzonk in gepeins.

Woestling liet hem met rust. Naar de meester zou hij hem bij gelegenheid vragen, maar niet nu.

'Ik weet het weer! Toen ik Lot-Ionan de laatste keer zag, droeg hij een lichtblauw gewaad met witte handschoenen... ' Tungdil maakte een geschrokken indruk. 'De handschoenen, Woestling! Ik weet het inderdaad weer: om de brandwond te verbergen, die hij van het artefact had opgelopen, ' riep hij opgewonden. 'De huid was genezen, maar hij is zwart gebleven. '

'Heel goed, professor!' verheugde Woestling zich over het succes. 'Het artefact heeft de magus lelijk te pakken genomen. Ik dacht er indertijd al het mijne van, ' ging hij geërgerd door. 'Maar ik zie met plezier dat jij het je herinnert. Het artefact had hem de toegang geweigerd, omdat hij niet rein van ziel was. Indertijd dachten wij dat hij zijn zuiverheid door een kleine misstap verloren kon hebben, maar wij weten allang dat het iets veel ergers moet zijn geweest. ' Hij wenste dat ze een horde varkenskoppen zouden tegenkomen zodat hij zijn woede de vrije loop zou kunnen laten. Sinds ettelijke cycli maakte hij zich verwijten dat hij indertijd niet had gehandeld en zich door Goda had laten geruststellen. 'Het is voor een deel ook mijn fout. Hadden we hem meteen tegengehouden, gevangengezet of wat dan ook met hem gedaan, dan zou de stam der Tweeden niet bijna helemaal zijn uitgeroeid. '

'Goda is bij hem haar opleiding begonnen?'

Woestling knikte. 'Ze was ongeveer tien cycli lang zijn famula. De ubariu hadden niemand gevonden die geschikt was om runenmeester te worden. Maar toen merkte zij dat het artefact op haar anders reageerde dan gewoonlijk. Wanneer ze de energiekoepel aanraakte om nieuwe krachten op te doen, begon het al heel snel pijn te doen. Ze begreep dat de reinheid van haar ziel in gevaar kwam, zonder dat ze kon verklaren waar dat nu aan lag. Onze eerste zoon had ze al lang voor die verandering ter wereld gebracht, daar heeft het niet aan gelegen. '

Tungdil trok het gouden oogkapje recht en de zonnestralen lieten het gepolijste metaal glanzen. 'Begon die verandering sluipend?'

Woestling keek zijn vriend aan en werd onzeker. Had hij dat altijd al réchts gedragen? Was hij zijn linkeroog niet kwijtgeraakt? Hij kon het zich niet precies herinneren, wat zijn onzekerheid alleen maar vergrootte. Hij vermande zich en gaf antwoord. 'Dat zou je kunnen zeggen. Tot hij haar magische formules wilde gaan leren die Goda veel te afschuwelijk vond. Toen ze weigerde, werd hij woedend en is beledigd vertrokken. Daarna hebben we nog een paar brieven van hem ontvangen, waarin hij haar verzocht naar hem in het Veilige Land te komen om alles nog eens te bepraten, maar zij wilde het artefact niet alleen laten. De laatste brief was tegelijkertijd dreigend en onbeschaamd. We beschouwden hem als een bevestiging dat we de juiste beslissing hadden genomen. ' Woestling ontwaarde een berghut die voor reizigers langs de weg door de pas was gebouwd, zodat ze 's nachts niet in de vrieskou onder de blote hemel hoefden te slapen. 'Kijk eens aan. Een bescheiden onderkomen, maar beter dan een matras van sneeuw. '

'En het Veilige Land heeft werkeloos toegelaten dat hij het Blauwe Gebergte veroverde?' informeerde Tungdil ongelovig.

'Wat hadden ze dan tegen een magus zoals hij moeten beginnen, professor? Hij heeft de ene aardbeving na de andere veroorzaakt, zodat onze zalen en vestingwerken instortten. Hij heeft gangen met vloeibaar gesteente laten volstromen en het water in de diepste schachten laten stijgen. Duizenden dwergen zijn daarbij omgekomen en degenen die vluchtten wachtte hij voor de vesting Ogerdood op en liet magische bezweringen op hen neer regenen. ' Tranen van woede en smart sprongen Woestling in de ogen. Ze biggelden over zijn wangen in zijn baard, waar ze door de koude wind tot fonkelende edelstenen bevroren. 'Niet meer dan een honderdtal heeft het overleefd en die wonen nu bij de Vrijen. '

Tungdil vertrok zijn mond. 'Dat lijkt niets voor mijn pleegvader, ' fluisterde hij peinzend. 'Ik heb geen reden aan je woorden te twijfelen, mijn vriend. Iets in het verleden moet hem op het slechte pad hebben gebracht. De bron die hem weer tot leven wekte?'

Woestling veegde de pareltranen uit zijn baard, ze verpulverden tussen zijn vingers. 'Niemand die het weet. Jij bent de enige die het waagt tegen hem op te trekken. Afgezien van de alfenkeizer Aiphatòn. '

'De Hoge Poort, is die gesloten of staat hij open?'

'Hij heeft hem weer gesloten, nadat de zwartogen uit het zuiden zijn binnengemarcheerd. Te veel monsters van Tion kon hij maar beter niet binnenlaten, zal hij gedacht hebben, ' merkte de dwerg minachtend op. 'Heb je nog steeds hetzelfde plan, professor? Of heb je een andere mogelijkheid bedacht om een vijand zoals hij te onderwerpen en daarbij te dwingen ons te dienen?'

Tungdil gaf geen antwoord; in plaats daarvan keek hij vooruit naar de hut. 'We worden al verwacht, ' zei hij zacht. 'Ik vraag me alleen af waarom er geen vuur aangestoken is. '

Woestlings ogen werden groot van de voorpret. 'Hoera! Je bedoelt dat er een paar struikrovers bet inderdaad hebben gewaagd daar in hinderlaag te gaan liggen?' In stilte vroeg hij zich af hoe Tungdil de vijanden in de gaten kon hebben gekregen. De wind woei van de hut af, er stonden geen sporen in de sneeuw en het minste geluid zou ook hij in de stilte om hen heen hebben gehoord. Hij schreef het toe aan het feit dat de zintuigen van zijn vriend tijdens de voortdurende strijd waren gescherpt en hij wilde zijn kraaiensnavel al pakken, maar Tungdil gebaarde dat hij even moest wachten.

'Ik weet niet met hoevelen ze zijn. We doen alsof we niets in de gaten hebben en laten hem of hen in de waan dat hun een vette buit wacht, ' stelde hij voor.

'Want als ze kruisbogen bij zich hebben, zouden ze ons zo uit het zadel kunnen schieten, ik begrijp het, ' gaf Woestling hem gelijk en hij deed alsof hij de gespen controleerde. 'Ik hoop dat het daarbinnen wemelt van de rovers!' bromde hij. 'Dat wordt dadelijk lachen!'

'Maar niet voor degene die ons daar opwacht. ' Tungdil streelde de hals van de befún. 'Zullen we wedden?'

'Bij uitzondering deze keer niet, professor, ' antwoordde Woestling grijnzend.