Hoofdstuk 1
Het Land aan Gene Zijde,
de Zwarte Kloof,
in de winter van de 6491e zonnecyclus
Woestling staarde naar de zo lang vermiste en reikhalzend verwachte vriend die nu aan het hoofd van een leger gedrochten van het Kwaad stond. Gehuld in zijn zwarte harnas, Bloedsnakker in de hand en een ijskoude uitdrukking op zijn gezicht, wekte Tungdil de indruk alsof hij nooit beter op zijn plaats was geweest. Hij paste daar gewoon.
'Maar dat kan hem niet zijn, ' riep Boïndil verbijsterd. 'Dat is hem niet! Vraccas is mijn getuige: dat is mijn Tungdil niet!' Hij keek hulpeloos naar Goda. 'Dat is hem niet, ' herhaalde hij alsof hij zichzelf moest overtuigen. 'Een drogbeeld om ons om de tuin te leiden en bang te maken. ' Zijn vertwijfeling veranderde plotseling in woede. Hij hief de kraaiensnavel op; na lange tijd werd Woestling weer met een ongewone kracht door de waanzin overvallen en hij was niet van plan zich daartegen te verzetten. 'Ik ga erheen en dood het!'
Ditmaal was het Goda die hem vastpakte. 'Nee, Boïndil!' Ze sneed hem moedig de pas af, pakte zijn gezicht tussen haar beide handen en keek in zijn bruine ogen, waarin de krankzinnigheid fonkelde. 'Luister, mijn gemaal. Het is niet het juiste moment. We moeten naar de vesting. Op open terrein... '
Hun woorden werden door het dreunen en kraken van de katapulten overstemd. Stenen, pijlen en speren schoten vanaf de weergangen en de torenplatforms over de ubariu en de dwergen heen. Ze verduisterden de winterzon en wierpen hun schaduwen kort op het groepje verdedigers voor de poort voor ze in de Zwarte Kloof terechtkwamen.
Een metaalachtig gekletter weerklonk, ijzeren punten doorboorden schilden, helmen en kurassen; daartussendoor klonk het gekrijs van de getroffenen dat door het gedreun van de projectielen die in de gelederen insloegen bijna werd overstemd. Alles bij elkaar was er sprake van een heuse veldslag en weldra hing de geur van bloed in de lucht.
Goda wist dat dit het voorspel tot iets veel ergers was. Weldra zouden ook de doodskreten van de verdedigers in het koor van de stervenden klinken.
'Kom met me mee, ' smeekte ze Woestling en kuste zijn voorhoofd, terwijl de projectielen onafgebroken over hen heen vlogen. Rokende vuurbommen stegen sissend omhoog en ploften tegen de steile rotswanden van de Zwarte Kloof uit elkaar, brandende vloeistoffen werden over de monsters en de razende kordrion uitgegoten.
De dwergenvrouw meende te voelen dat Boïndils spanning afnam en liet hem los. Onmiddellijk duwde hij haar opzij en rende luid brullend op de vijand af, de kraaiensnavel hoog boven zijn hoofd.
Goda had hier niet op gerekend. Ze viel op de grond. 'Nee!' schreeuwde ze in paniek en ze probeerde hem tevergeefs vast te pakken. Ze draaide zich om. 'Yagur, achter hem aan! Bescherm hem!' beval ze de aanvoerder van de ubariu, die zonder een moment te aarzelen achter hun generaal aan gingen om hem te helpen. Gezien het aantal vijanden geen gemakkelijke opgave.
Goda hief zich echter in haar volle lengte op en verzamelde haar magische krachten om haar echtgenoot van veraf bij te staan.
Woestling dacht nergens meer aan.
Hij zag de wereld door een bloedrood masker en het enige op het terrein voor hem wat hij duidelijk herkende was het afschuwelijke drogbeeld van zijn beste vriend Tungdil. Dit bedrog kon hij niet over zijn kant laten gaan. Dat mocht Tungdil niet zijn! Niet aan hun kant!
Het suisde in zijn oren, de geluiden om hem heen drongen slechts gedempt tot hem door. Hij was er zo op gericht die illusie te vernietigen en zich vervolgens op de andere tegenstanders te werpen om ze de hersens in te slaan dat hij niet meer redelijk kon denken. Het was te overweldigend voor een krijger zoals hij, wiens bloed heter dan vloeibaar gesteente in onderaardse berggangen in zijn aderen klopte. En hij wilde zich ook helemaal niet beheersen.
Links en rechts van hem kwamen speren en pijlen neer. Het garnizoen van Onheilsdam hield zich aan de orders van zijn commandant, die als een waanzinnige zijn eigen bevelen met voeten trad: hij zocht de strijd op open terrein in plaats van te vertrouwen op de veilige muren om de monsters van daaruit neer te schieten.
Woestling bevond zich op nog geen tien schreden van de vijand, die zich nog steeds niet had bewogen.
De nieuwe rijen monsters kwamen in beweging en liepen achteloos over de gevallenen heen, de oplaaiende vlammen werden met zand en beenderstof gedoofd. Zodra een van hen gevallen was, nam een volgend monster zijn plaats in. In de kloof leek zich een onuitputtelijk aantal te bevinden. Een broeinest van gedrochten.
Eén ding zag Woestling duidelijk: de vijanden bleven op een afstandje van de valse Tungdil, alsof hij werd omgeven door een onzichtbare koepel van angst en eerbied. 'Wat je ook bent, ik vernietig je!' Met een woedende kreet zwaaide hij de kraaiensnavel hoog boven zijn hoofd.
De twee blauwe ogen aan de onderzijde van de snuit van de kordrion richtten zich op hem en daarna op Tungdil in zijn zwarte wapenrusting. Die keerde zich van Woestling af en wendde zich naar het reusachtige monster; de runen lichtten op.
Het wezen liet een gekrijs horen en dat klonk... angstig?
Voor Boïndil bij hem was, sprong Tungdil naar voren op een lijk, vandaar op het volgende, waarna hij de omhoogstekende schacht van een dikke speer als springplank gebruikte om met één sprong op een grote katapultsteen terecht te komen. Vandaar ging het naar een volgende en weer een volgende over de hoofden van het leger heen als over stapstenen in een beekje. Hij was nu dicht bij de korte hals van de neergehurkte kordrion, die zich terugtrok en heftig siste.
Woestling kon zijn ingezette slag niet meer afremmen en liet de kraaiensnavel resoluut op een tegemoet snellend monster neerkomen. Het deed hem denken aan een kruising tussen een uit zijn krachten gegroeid reptiel en een dikke varkenskop, die de armpjes van een gnoom gekregen had. Toch hanteerde het gedrocht zwaard en schild met het grootste gemak.
De bolle kant van de kraaiensnavel verbrijzelde het schild samen met de dunne arm waaraan het hing, hij brak de ribben en drukte de borstkas in; het gedrocht viel dood in het stof.
Woestling hield de vijanden die nu naar hem opdrongen op een afstand door met zijn wapen om zich heen te zwaaien en hij zaaide dood en verderf onder hen. Intussen verloor hij de vermeende Tungdil niet uit het oog. Nog altijd weigerde hij te geloven dat het toch zijn wapenbroeder van vele cycli geleden was, maar de twijfel begon aan hem te knagen. Wat deed hij, bij Vraccas?
Plotseling bevonden Yagur en de ubariu zich aan zijn zijde om hem bij te staan tegen deze gedrochten van het Kwaad. Die bleven ondanks hun numerieke overmacht op hun plaats wachten op het bevel om massaal voorwaarts naar de muren van de vesting te stormen. Slechts een enkeling viel hen aan en betaalde dat met zijn leven; pijlen ketsten af op de zware schilden van de ubariu, andere stonden plotseling stil en vielen zonder schade aan te richten op de grond, de magie van Goda.
'We moeten terugtrekken, generaal!' drong Yagur aan. Hij kliefde zijn tegenstander met een heftige slag van het sleutelbeen tot de navel doormidden; hij stak door het ineen zijgende lijk heen en doorboorde een tweede vijand daarachter. De tweede ubaripatrouille voegde zich bij hen en verhoogde hun slagkracht.
Woestling keek omhoog naar de dwerg in de zwarte wapenrusting die Bloedsnakker met beide handen vasthield en op het lijf van de kordrion inhakte. Het merkwaardig gevormde lemmet sneed door de ongezonde grijswitte huid en het bloed spoot in een brede stroom naar buiten.
De kordrion brulde. Woestling was even geheel verlamd door het lawaai. Het gevecht stokte door het donderende gebrul en ook de Zwarte Kloof sidderde onder het gedreun.
Alles stond stil...... op de dwerg in het zwarte tioniumharnas na!
Hij klapte het vizier van zijn helm met een zwaai omlaag en stoorde zich niet aan het bloed dat over hem heen gutste.
Het was hem toch! Hij had alleen op het juiste ogenblik gewacht om zich aan hen bekend te maken! Woestling vroeg zich nu niet langer af of het hier om zijn vermiste vriend ging. Hij wilde graag geloven dat hij het was. De aanval op de kordrion paste in al zijn heldhaftigheid precies bij de strijder in de talloze veldslagen om het Veilige Land. En waarom Tungdil een heel andere wapenrusting droeg, waardoor hij meer op Djerun leek, daar zou ook beslist een goede verklaring voor zijn. Daarvoor en voor al het andere. Na de strijd.
Maar toen Tungdil door het witte vuur van het woedende wezen werd omhuld en in een fel gloeiende bal verdween, beschouwde Boïndil hem als verloren. De dwerg herinnerde zich maar al te goed wat die fonkelende vlammen voor uitwerking hadden, ook al werd die strijd meer dan tweehonderdvijftig cycli geleden geleverd. Ook al was het harnas uit tionium tegen de hitte bestand, het vuur was verzengend genoeg om de dwerg levend te roosteren. Het beeld van zijn gesneuvelde tweelingbroer verscheen voor zijn geestesoog...
'Nee!' schreeuwde Woestling vertwijfeld. Hij hakte met het lange, gebogen einde van de kraaiensnavel bij een volgende tegenstander vanboven dwars door helm en schedel heen. Er klonk een luid gekraak, toen kwam de punt onder de keel bij het borstbeen naar buiten. Boïndil sleurde het lijk op de grond, zette zijn rechtervoet op de schouder en trok het lange einde dwars door het afzichtelijke gezicht. 'Vraccas, zorg dat ik hem niet meteen weer verlies nu ik hem gevonden heb!'
De vuurbal verspreidde zich en verdunde zich tot een wolk, waarin een zwart silhouet te herkennen was. Tungdil leek de aanval overleefd te hebben!
De dwerg in de zwarte wapenrusting had zich op een knie laten zakken. Bloedsnakker hield hij beschermend met de brede kant vooruit voor zijn hoofd, de andere arm hield hij op zijn rug. Toen de vlammenstoot wegebde, schoot hij als een pijl omhoog en stak naar de onderste ogen van de verraste kordrion.
Tungdil wist een ervan te raken en er klonk een geluid dat leek op het barsten van een propvolle leren drinkzak.
Er spoot blauw water uit, dat kort daarop werd gevolgd door een stroom zwartrood bloed. Aderen en pezen zo dik als een arm zwaaiden omlaag, er sproeiden nog meer vloeistoffen in het rond en het schepsel wrong zich in de gekste bochten van de pijn.
Woestling kon zijn ogen niet geloven: de kordrion trok zich met hevig bloedende wonden in zijn zij en in zijn kop terug in de kloof!
De kolossale voeten vermorzelden tientallen monsters en trapten hen de grond in, lichaamsvloeistoffen spoten alle kanten op. Toen was het monster verdwenen, het liet alleen een nat spoor op de rotsen achter. Er klonk een luid gehuil en het leger verdween schreeuwend in de duisternis tussen de oprijzende rotswanden. Een laatste regen van pijlen en speren begeleidde hun aftocht, toen zwegen de katapulten van de vesting.
Er daalde een rust neer, waarin het suizen van de wind die langs de kantelen van de vesting en de wanden van de Zwarte Kloof streek, oorverdovend leek te klinken. Daarvoor had niemand er aandacht aan besteed.
Woestling gaf de ubariu bevel zich achter hem op te stellen en de weg omlaag de duisternis in nauwkeurig af te speuren. Intussen deed hij zelf een stap naar voren en liet de met bloed besmeurde kraaiensnavel naast zijn voet op de grond steunen.
Hij keek naar de dwerg in de wapenrusting en beduidde hem met een handbeweging naar beneden te komen. 'Laat je gezicht zien, zodat ik weet of ik met een oude vriend of een nieuwe vijand te maken heb, ' riep hij. Hij kon zijn opwinding nauwelijks nog bedwingen, maar hij wist niet of hij blij moest zijn of heel erg wantrouwig. Alleen het geloof dat zijn vriend daar voor hem stond was nog niet genoeg.
Vanaf de weergangen klonken hoornsignalen, de grote poort werd geopend en een legertje van tweehonderd dwergen en ondergronders kwam onder leiding van Goda aansnellen. Ze stelden zich achter Woestling en de ubariu op en wachtten. Klaar voor de strijd.
De geharnaste dwerg, de mogelijke Tungdil, sprong met een behendigheid die men in deze wapenrusting niet van hem verwacht zou hebben, over de stapstenen heen tot hij met een sprong weer op de aarde terechtkwam; wit stof wolkte rond zijn voeten omhoog tot zijn met zwarte pantserplaten beschermde knieën. Hij hield Bloedsnakker in zijn rechterhand en had hem met de tanden naar achteren losjes over zijn schouder gelegd. Hij kwam stap voor stap dichterbij. Zijn helm bleef gesloten.
Boïndil slikte, zijn keel was droog. 'Vizier omhoog, ' snauwde hij en met zijn rechterhand greep hij de kraaiensnavel steviger vast. Het leer waarmee de greep omwonden was, kraakte zacht. 'Ik wil je gezicht duidelijk in het zonlicht zien. ' Toen de geharnaste gewoon doorliep zonder zich iets van het bevel aan te trekken, hielden de dwergen achter hem hun wapens in de aanslag.
Woestling kon het harnas nu nauwkeurig zien. Het was bezaaid met tekens, runen en symbolen die hij nooit eerder in zijn leven had gezien.
Een korte blik naar Goda maakte hem duidelijk dat ook de maga voor een raadsel stond. Ze schudde kort haar hoofd. Ook haar zeiden de glinsterende zilveren inscripties en versieringen niets.
En wat Boïndil buitengewoon dwarszat: er was geen enkele verwijzing naar Vraccas of naar zijn afkomst als kind van de Smid bij, ook al was het harnas ongetwijfeld van de hand van een meestersmid, hen dwergse meestersmid.
Zou Tungdil zoiets doen? Zijn afkomst verloochenen? 'Blijf staan en laat zien wie je bent!' beval hij kortaf en hief resoluut zijn wapen op. 'Ben je Tungdil Goudhand? Toon ons dan je gezicht. Zo niet... ' Woestling draaide de kraaiensnavel een keer in het rond '... verbrijzel ik het onder je helm!'
Nu bleef de dwerg staan. Met zijn benen een eindje uit elkaar stelde hij zich zelfverzekerd tegenover de overmacht op. Toen ging de linkerarm naar boven, langzaam en bedaard, en zeker niet snel en angstig. Stukje bij beetje werd het donkere rasterwerk omhoog geschoven en er was zelfs geen zacht schuren te horen.
Boïndil slikte opgewonden en zijn hart klopte in zijn keel. Vraccas, laat een wonder gebeuren, bad hij in stilte. Even deed hij zijn ogen dicht om het schietgebed nog vuriger naar zijn god te sturen. Hij durfde zijn ogen haast niet te openen om naar het gezicht van de dwerg tegenover hem te kijken. Dat hij Goda luid naar adem hoorde snakken, maakte het er niet beter op.
Ten slotte raapte hij zijn moed bijeen.
Hij zag een korte bruine baard en de vertrouwde gelaatstrekken van een dwerg die duidelijk ouder was geworden. Maar hij zou het gezicht uit duizenden hebben herkend.
Over het linkeroog zat een plaatje van puur goud, dat van inscripties was voorzien en met gouden draden op zijn plaats werd gehouden. Het overgebleven bruine oog van zijn vriend rustte op hem. Woestling las daarin op de eerste plaats nieuwsgierigheid, een zekere blijdschap en... iets wat hij niet kon thuisbrengen.
De rimpels rond Tungdils mond en neus waren dieper geworden, wat hij zelfs door de dichte baard heen kon zien, en ze gaven hem iets gezaghebbends, wat menige dwergenkoning hem zou benijden. Over zijn voorhoofd liep een goed genezen, maar donker litteken dat boven zijn rechteroog onder de rand van de helm verdween.
Woestling haalde diep adem. Uiterlijk was het duidelijk zijn oude vriend, die na al die tijd weer voor hem stond. Hij deed een stap in zijn richting, maar hij meende de afwijzende houding die van Tungdil uitging haast fysiek te kunnen voelen.
'Welke bewijzen heb je nodig om je ervan te overtuigen dat ik Tungdil Goudhand ben?' zei hij. Toen maakte hij de keelband van zijn helm los en trok hem met een snelle beweging van zijn bruine haardos. Het litteken liep vanaf het voorhoofd verder door het schouderlange haar tot aan het hoogste punt van zijn schedel. Hij wierp de helm op de grond en schudde een handschoen uit, waarna hij de gouden vlek op zijn hand toonde. 'Voel maar, als je wilt, Boïndil. Het is mijn eeuwige aandenken aan de strijd om de troon van de grootvorst, hoewel ik daar nooit echt aanspraak op kon maken. ' Hij stak uitnodigend zijn hand uit.
Woestling streek over de goudgele vlek, toen keek hij Tungdil onderzoekend in diens gezicht.
De dwerg glimlachte en het was zijn vertrouwde glimlach! Het bekende lachje dat hij al zo'n tijd niet meer had gezien!
'Misschien moet ik vertellen hoe je me hebt willen wijsmaken dat je de voeten van dwergenvrouwen met hun lievelingskaas moest inwrijven om ze te kunnen veroveren?' Hij boog zich langzaam naar voren en knipoogde. 'Ik heb het nooit geprobeerd. Heb jij het bij Goda moeten doen?'
De maga lachte.
'Je bent het echt!' stootte Woestling uit. Hij liet de handgreep van de kraaiensnavel los, spreidde zijn armen en trok Tungdil tegen zich aan. 'Bij Vraccas, je bent het!' Hij voelde de hete tranen in zijn ogen springen. Tegen dit gevoel van ontroering stond hij machteloos. Hij drukte Tungdil tegen zich aan en van louter vreugde merkte hij daarbij niet dat zijn omarming niet werd beantwoord.
Ten slotte liet hij Tungdil los en keerde zich naar de dwergen en dwergenvrouwen die gespannen hadden staan kijken en luisteren. 'Kijk!' riep hij opgewekt en hij hief zijn hoofd op, zodat zijn stem tot op de kantelen van Onheilsdam te horen zou zijn. 'Kijk, de held is naar ons teruggekeerd! Het Veilige Land zal nu snel van het juk van het veelvoudige kwaad bevrijd worden!' Hij klopte op de zwarte wapenrusting. 'Berg je, Lohasbrand, Lot-Ionan en andere misgeboorten van Tion: nu is er voor jullie geen genade en geen uitweg meer!'
Goda straalde en veegde de tranen van vreugde en opluchting uit haar ogen. De dwergenkrijgers en krijgsvrouwen achter haar staarden de held die de meesten van hen alleen uit verhalen kenden onverholen en vol ontzag aan. Een legendarische figuur was naar hen teruggekeerd en had bovendien bij zijn verschijning het afschrikwekkendste wezen uit de Zwarte Kloof op de vlucht gejaagd.
De woorden van Woestling waren tot de manschappen in de vesting doorgedrongen. Er klonk getrommel en hoorngeschal om het nieuws te verspreiden. Het was een bijzondere reeks tonen, speciaal gecomponeerd voor die heuglijke omloop dat Tungdil terug zou keren, zodat allen het konden horen.
'Ik kan me goed voorstellen, ' zei Woestling grijnzend, 'dat sommigen zullen geloven dat de hoornblazers zich vergist hebben en eigenlijk een heel ander signaal wilden spelen. ' Hij sloeg Tungdil op diens schouder en de grijns verdween niet meer van zijn gezicht. 'Laten we de vesting binnengaan en de Zwarte Kloof achter ons laten. Het wordt tijd je passend welkom te heten. En daarna moet je ons vertellen wat er in al die cycli is gebeurd! En ook wij hebben veel te vertellen. ' Hij bukte zich en overhandigde hem helm en handschoen. Daarbij keek hij hem recht in het oog. 'Je hebt er gewoon geen voorstelling van hoe gelukkig ik ben dat ik je weer zie, professor. '
Tungdil pakte zijn spullen aan en draaide zich half om naar de Zwarte Kloof. 'Ze zullen terugkomen, Woestling. De kordrion was gewoon te verrast; zodra zijn wonden genezen zijn, zal hij zich weer uit zijn schuilhol wagen. Bovendien zal het bericht dat de barrière er niet meer is zich als een lopend vuurtje verspreiden. De monsters zullen een leger op de been brengen om uit te breken... '
Boïndil hief zijn arm op en wees naar de hoge, dikke muren van de vesting. 'Daarom staat die hier en heeft ze de naam Onheilsdam gekregen, ' viel hij zijn vriend in de rede. 'Ze zullen niet ontsnappen, geen van die afschuwelijke gedrochten. En de kordrion bestoken we net zo lang met onze groot formaat speren, tot hij eruitziet als een egel en dood neervalt. ' Hij keek trots naar Goda. 'Zij is een echte maga geworden. Zij is ons sterkste wapen. '
Met een blik vol verwondering bekeek Tungdil de dwergenvrouw die een stap naar voren had gezet. 'Jullie zullen haar nodig hebben, ' merkte hij zacht op en hij keek weer in de rotsspleet.
Woestling lachte. 'We hebben er weer alle vertrouwen in, professor. Nu jij weer onder ons bent, kan niets de kinderen van de Smid nog afschrikken. ' Hij zette zich in beweging en de menigte ubariu, ondergronders en dwergenkrijgers week voor hen uiteen om een erehaag te vormen.
Goda keek strak naar Tungdil, toen hij vlak langs haar heen liep. Ze kreeg de indruk dat hij haar helemaal niet herkende; het bruine oog was volkomen onverschillig gebleven, toen hij haar aangekeken had. 'Hij heeft nog niet één keer naar Sirka gevraagd, ' zei ze zacht in zichzelf en er verscheen een sombere trek op haar gezicht. Ook al was haar gemaal, overmand door zijn emoties, gemakkelijk te overtuigen geweest, in haar stak nu de argwaan de kop op.
Goda liep achter hen aan en de krijgers dekten hun terugtocht achter de kolossale poorten van het bolwerk. De komende omlopen zou ze de dwerg van wie de meesten onvoorwaardelijk geloofden dat het Tungdil Goudhand was, duchtig aan de tand voelen. Terwijl ze onder luid hoorngeschal en gejuich van de manschappen naar binnen gingen, bedacht zij al een reeks vragen. Want wanneer het Kwaad hun een valse held had gestuurd, beraamde het beslist iets verschrikkelijks.
Terwijl ze naar Tungdils zwarte rugpantser met de fonkelende ingelegde tekens keek, raakte de dwergenmaga er met elke stap meer van overtuigd, dat het niet hun oude vriend was die ze nu binnenhaalden. Ze verleenden onderdak aan het Kwaad en bejubelden het zelfs!
Ze keek links en rechts omhoog naar de torens, vanwaar enthousiaste kreten op hen neerdaalden, zodat een gesprek onmogelijk werd.
Op dat moment werd ze er zich van bewust dat zij vermoedelijk de enige in de vesting was die zich zorgen maakte. Alle anderen verkeerden in een vreugderoes, die de langverwachte verlosser van alle Kwaad over hen had uitgegoten. Zonder dat hij zelfs maar één woord tegen hen had gezegd.
Goda zuchtte; haar blik kruiste toevallig die van Yagur, de aanvoerder van de ubariu - en ze ontdekte op zijn gezicht een bezorgdheid die haar maar al te bekend voorkwam.
Het Veilige Land,
het voormalige koninkrijk Weyurn,
Mifurdania,
in de winter van de 6491e zonnecyclus
En hier, hooggeëerde spectatoren, hiér, uiterst links van mij hebben we nog een wettelijke nazaat van de vroegere, onvergelijkelijke en sinds tientallen cycli nimmer overtroffen Ongeëvenaarde Rodario!' riep de man in de dure witte kledij vanaf het hoge podium dat een paar omlopen geleden nog als schavot dienst had gedaan. De man stond op een blok hout vol kerven en wie goed keek zag nog een pluk haar die aan de zijkant in het gedroogde bloed plakte; niemand stoorde zich eraan.
Of beter gezegd: niemand mócht er zich aan storen.
Op het plein in het midden van de stad, vóór het amfitheater dat de naam Nieuw Curiosum droeg, was nauwelijks nog plaats om ergens te staan en ook de kleine, overdekte tribune voor edelen en rijke kooplieden of andere burgers met privileges zat helemaal vol.
Alleen de eerste rij, die gereserveerd was voor heel bijzondere gasten, was leeg. Ze kwamen zelden naar zulke komische voorstellingen, meestal helemaal niet. Ze gaven de voorkeur aan onthoofdingen, openbare geselingen en tentoonstellingen, wat een eufemisme voor openbare vernedering aan de schandpaal was.
Op de tweede rij zat een knappe jonge vrouw met schrandere, lichtbruine ogen en mooi zwart haar, dat tot op haar middel hing en door een doorzichtige sluier werd bedekt. Ze droeg een mantel van zwarte wolvenpelzen om haar schouder en in haar linkerhand hield ze een beker warme kruidenwijn.
Het marktplein stond vol met kraampjes, waarin de handelaren allerlei etenswaren aanboden, van warme worst en gerookte plakken ham tot wafels en zoete kastanjes met slagroom toe. Wie het koud had nam een beker warm bier of warme wijn, dranken die iedereen naar wens met kruiden en honing op smaak kon laten maken. Witte damppluimen hingen boven de markt, uitgestoten door de talrijke kleine fornuisjes in de kraampjes; vanuit de herbergen drongen muziek en zang gedempt naar buiten door.
De jonge vrouw ademde de geur in en glimlachte. Eindelijk weer eens wat vermaak in deze treurige cycli van bezetting door Lohasbrand en zijn spitsbroeders.
'Wil je nog iets hebben, prinses Coïra?' vroeg haar begeleider die gezien zijn leeftijd haar oudere broer had kunnen zijn, aan haar. Onder zijn open bruine pelsmantel droeg hij een leren wapenrusting met een kort zwaard aan zijn gordel. Een platte, gevoerde wollen muts bedekte zijn haar, waardoor hij er nogal onnozel uitzag. Met opzet.
'Geen titel!' siste Coïra en ze keek hem verwijtend aan. 'Je weet wat ze met je doen, wanneer ze horen hoe je me aangesproken hebt, Loytan. '
Haar begeleider liet zijn ogen over de lege rij glijden. 'Nou, ik zie anders niemand die me er rekenschap voor zal komen vragen dat ik de waarheid spreek, ' antwoordde hij zacht maar beslist. 'Je bént de prinses, en je moeder zou de koningin van Weyurn zijn, wanneer die vervloekte draak... '
Coïra legde haar hand op zijn mond. 'Stil! Zo klets je jezelf het schavot op! Overal hebben ze hun ogen en oren. '
Voor haar geestesoog zag ze haar moeder, die als een gevangene in haar eigen paleis woonde en de ring der schande om haar hals droeg. De hele omloop stond ze onder bewaking, vernederd en van haar macht beroofd. Wanneer de draak besloot haar niet langer te laten leven, konden zijn dienaren de ring aantrekken en haar pijnlijk laten stikken.
Coïra zou er een lief ding voor overhebben om haar te kunnen bevrijden. Langzaam liet ze haar adem ontsnappen. 'Kijk voor je en geniet van wat de nazaten van de Ongeëvenaarde ons deze cyclus bieden, wanneer ze onderling bepalen wie de beste is. '
Loytan rook aan haar hand, glimlachte vol genegenheid tegen haar en draaide zich naar het toneel.
De omroeper wees met zijn rottinkje naar het eind van de rij die uit niet minder dan elf mannen en zes vrouwen bestond.
Ze droegen opvallende, extravagante kleding; het woord bont zou voor deze stoffen zeker zijn uitgevonden wanneer het nog niet had bestaan. En toch dienden de jassen, mantels, broeken, hoeden, laarzen en andere dingen enkel en alleen om de bezitter of de bezitster nog meer van de anderen te onderscheiden.
Alleen de laatste in de rij viel uit de toon.
Hij was de enige voor wie de kleermaker kleren had gemaakt die niet pasten. Of zijn houding was zo miserabel dat de plooien en zomen ongunstig vielen.
Zoals het een nazaat van de Ongeëvenaarde betaamde, had hij bruin haar dat tot in zijn hals hing, en in ieder geval enigszins aristocratische trekken; maar zijn wangen puilden wat naar voren en deden de voorname indruk zo weer wat teniet. Zijn sikje, het handelsmerk van de Ongeëvenaarde Rodario, stichter van talrijke dynastieën van legendarische toneelspelers in vele streken van het Veilige Land, hing treurig omlaag en zag er wat gehavend uit.
'Hij noemt zich - en ik moet toegeven dat het moeilijk nog fantasielozer kan, Rodario de Zevende! Applaus alstublieft!' De omroeper hief met een ruk zijn armen op om de mensen aan te sporen, maar het geklap was sporadisch en verstomde algauw.
'Bij de goden, ' merkte Loytan geamuseerd op. 'Wat een droevige figuur onder zoveel pauwen! Hij zal niet eens een troostprijs winnen, '
'Ik vind hem... best aardig, ' verdedigde Coïra hem prompt. Ze had medelijden met de Rodario-nazaat, die al een tragische bekendheid genoot. 'Hij... valt op. '
'Als het slechte voorbeeld, ja. ' Loytan lachte luid. 'Volgens mij wordt hij zoals elke cyclus de eerste van achteraan. Zullen we wedden, prinses?' Hij keek langs haar heen en zijn gezicht verloor de vrolijke trek.
Er vielen brede schaduwen over hen heen; Coïra draaide zich geschrokken om.
Achter hen waren ongemerkt vier lohasbranders op de tribune geklommen, die nu naar de eerste rij op weg waren. Ze droegen zware lamellenkurassen onder hun mantels en helmen in de vorm van een drakenlijf met vleugels. Elk van hen had een zilveren ketting om zijn hals met een splinter van een donkergroene drakenschub, het teken van hun onbetwiste macht in Weyurn. Daarmee stonden zij boven alles en iedereen, behalve hun meester.
Coïra boog zich opzij en keek zoekend over het plein tot ze de orcs had ontdekt. Die schepsels hoorden bij de lohasbranders en waren hun volgzame dienaren. Nu stonden ze in een zijstraatje te wachten en propten vlees in hun muil. Door de kou dampte het en ze wilde liever niet weten of het rauwe brokken waren of vlees dat net in de ketel was gestoofd.
De voorste man grijnsde naar Loytan. Hij was dik en gespierd en een blonde baard omlijstte zijn brede gezicht. 'Hoorde ik daarnet niet iets wat beter onuitgesproken had kunnen blijven? Je kent de wet, graaf Loytan van Loytansberg. Die geldt ook, of beter gezegd, juist voor edelen zoals jij. ' Hij snoof snot in zijn mond en spuugde de jongeman een dikke, groengele fluim in zijn gezicht. 'Maar ik zal nog een keer genade voor recht laten gelden. Ik heb geen zin om mijn goede humeur door jou te laten bederven. ' Hij stommelde dreunend de trap af en ging precies voor Loytan zitten, zodat zijn helm de graaf het zicht op het toneel grotendeels ontnam. 'Ik raad je aan niet meer daar te zitten, wanneer ik straks opsta. Zou je daar nog altijd zitten, dan zal ik de bevelen van meester Lohasbrand uitvoeren. ' Zijn begeleiders lachten luidkeels en gingen eveneens zitten.
'De eerste discipline, hooggeëerde spectatoren, is bij u zeer geliefd en daarmee zullen we onze opvoering beginnen, ' riep de in het wit geklede man voor iedereen duidelijk hoorbaar. 'Het is de wedstrijd der snelle, sarcastische dialogen, die nu de oren van Mifurdania, de plaats waar de Ongeëvenaarde zo lang woonde, zullen gaan strelen. ' Hij keek om zich heen en zette zijn handen op zijn heupen. 'O, men ziet aan zoveel gezichten op de markt, waar overovergrootmama het liefste heen ging, naar het Curiosum... en wel achter de coulissen!'
De menigte juichte.
Coïra hield Loytans hand vast, die naar het korte zwaard aan zijn gordel was gedwaald. 'Nee, ' fluisterde ze dringend.
Hij beefde over heel zijn lichaam. 'Maar... '
'Hem kun je misschien wel aan, maar de orcs zullen naar je familieleden gaan en die afslachten. De draak bestraft allen, niet alleen de enkeling - was je dat in je trots vergeten?' Coïra pakte haar zakdoek en wilde de fluim van de lohasbrander van zijn gezicht vegen, maar hij draaide zich opzij en deed het met zijn mouw.
'Er komt een omloop, dat niets hem nog zal kunnen redden, ' bromde Loytan.
De vrouw liet hem voorzichtig los. Het gevaar was voorlopig geweken. 'Laat het verzet aan anderen over, ' zei ze zacht. 'Mensen zonder familie. '
Hij richtte zijn blik naar voren. 'Die laffe rijmelaar bedoel je?'
'Hij is een poëet, geen gewone dichter en al helemaal geen laffe rijmelaar. Zijn werk, dat hij 's nachts heimelijk tegen de muren van Weyurn aan plakt, heeft meer effect gehad dan een zwaard of een pijl. ' Coïra had de jaloezie in Loytans stem duidelijk onderkend, bovendien sloeg die nergens op. Hij had allang een gemalin en zij zelf beschouwde hem meer als een grote broer en beschermer. Zelf had ze tot nog toe niemand ontmoet die ze haar hart en haar onschuld had willen schenken.
'Zijn werk brengt degenen die het uitdragen de dood, ' wierp Loytan haar prompt tegen, terwijl hij naar het houten blok knikte. 'Ik zie de haren die in het bloed kleven. De arme drommels zijn onthoofd omdat ze vrijheid voor het koninkrijk en je moeder hebben geëist. '
'Nog één woord, Loytansberg, ' klonk het uit de mond van de lohasbrander voor hem, 'en jij bent de volgende die kennismaakt met het hakblok. Ik wil verder geen last meer hebben van je gezwets, dus hou je bek! Anders zorg ik ervoor dat je die nooit meer kunt openen. ' Opnieuw lachten zijn makkers.
Loytan snoof, reikte naar zijn beker wijn, nam een slok en slikte zijn antwoord meteen mee door.
De omroeper op het podium richtte zich in zijn volle lengte op. 'Laat de botte boosaardigheden in het rond vliegen en de lucht verontreinigen om ons te vermaken. Zonen en dochters van Rodario, toon jullie kunnen!'
Het spits werd afgebeten door een jonge vrouw die een sikje had aangeplakt en overdreven mannelijk naar de rand van het toneel liep; daar bleef ze staan, streek over de valse gezichtsbeharing en begon heen en weer te lopen. Ze wist de mannen met haar bewegingen trefzeker in het ootje te nemen, wat de spectatoren luid klappend beaamden.
Plotseling trok ze haar valse baard af. 'Die mannentooi staat mij niet mooi!' riep ze. 'Ik ben Ladenia, een vrouw, dat zie je gauw, en toch meer mans, dan deze vrolijke frans. ' Brutaal grijnzend liep ze langs de rij Rodario's tot ze voor de Onovertroffene was gekomen. 'Jij wilt de titel, heb ik gehoord, en jij hebt de beste kansen, zegt men. Omdat je zo móóóói bent... ' ze rekte het woord extra lang en knipperde met haar oogleden '... omdat je zo schrander bent... ' bij die woorden legde ze haar hand op zijn voorhoofd '... en omdat je het bed hebt gedeeld met de meeste vrouwen in de stad, die allemaal op jou zullen stemmen. ' Ze lachte. 'Maar ik zie hier meer mannen dan vrouwen aan onze voeten: ik had kennelijk meer succes dan jij!'
De menigte schreeuwde luidkeels en een veelstemmig gelach klonk door de lucht.
'Jullie kennen allemaal die mop van de orc die een dwerg de weg vraagt, maar ik ken een veel betere, ' riep Ladenia. 'Hoeveel van deze nutteloze Rodario's hier heb je nodig om een orc op te tillen?'
De lohasbrander leunde aandachtig voorover en had zijn linkerhand half in de lucht geheven.
Coïra keek naar de groensmoelen die onmiddellijk opgehouden waren met schransen en hun wapens trokken. Er dreigde een catastrofe. Zodra de lohasbrander het teken zou geven, zouden ze het marktplein op komen stormen om een eind aan de voorstelling te maken. Vanwege een mop. Ladenia had er geen flauw vermoeden van wat voor gevolgen haar grap kon hebben.
'Nou, wat denken jullie?' drong de vrouw op het podium aan. 'Wat is er aan de hand? Durft er dan niemand wat te zeggen?'
Coïra vroeg zich af hoe ze de lohasbrander zou kunnen afleiden zonder zichzelf in gevaar te brengen. Dat zou heel lastig worden, want de beulsknechten van de draak loerden op een kans om de dochter van de rechtmatige vorstin ook gevangen te kunnen zetten.
Ze deed haar mond open om hem iels onbenulligs te vragen, toen
Ladenia de clou van de grap onthulde: 'Ik zal het zeggen! Vijf. Vier om hem vast te houden en een om een gat te graven zodat de voeten van de orc tenminste van de aarde loskomen! Geen van die tere poppetjes zou het gewicht kunnen tillen. '
Coïra zag hoe de lohasbrander een mondhoek vertrok en zijn arm weer liet zakken. Het was geen belediging die met geweld moest worden bestraft. Het was niet eens een goede mop.
Dat merkte ook Ladenia, toen de loodzware stilte boven de markt bleef hangen. Vervolgens maakte ze een paar snelle danspassen, draaide een keer in de rondte en gaf een lied ten beste, tot de omroeper op haar toe liep en haar met een stevige duw naar haar plaats terugverwees.
'Waarde spectatoren, we hebben gezien dat deze nazaat na de eerste ronde in ieder geval weinig hoop op de titel heeft, ' schalde hij en hij lachte haar uit. 'En ze liet ons ook zien dat het verschil lussen lied en leed slechts één letter is. '
De man werd met een luid gelach voor zijn hatelijke commentaar beloond en gaf de volgende Rodario-nazaat een teken om naar voren te komen.
De een na de ander kwamen ze aan de beurt en trakteerden hun rivalen voor de titel 'Waardigste nazaat van de Ongeëvenaarde' op stuitende schimpscheuten, waarbij vooral elke grove hatelijkheid op luide bijval van het publiek kon rekenen; slechts drie kandidaten probeerden het met scherpzinnige ironie of zwarte humor, wat het volk veel minder waardeerde.
Coïra volgde niet alleen het gebeuren op het toneel, maar hield tegelijkertijd met een half oog de orcs en de lohasbranders in de gaten. Ze had gehoopt van de voorstelling te kunnen genieten, maar de aanwezigheid van de gehate bezetters vergalde haar plezier. Zo lang ze zich kon herinneren waren de drakendienaren hier al geweest.
De draak zelf had ze nog nooit te zien gekregen, maar op de gezichten van de oudere mensen in Weyurn verscheen de angstvoor het vliegende monster zodra het ter sprake kwam. Lohasbrand had na zijn verschijnen, tweehonderdvijftig cycli geleden half Weyurn in de as gelegd en de toenmalige koningin tot overgave gedwongen. Ter wille van haar volk had Wey V zich onderworpen, niet uit luiheid.
Daarna waren de orcs, de trawanten van de draak, gekomen en sindsdien bewaakten zij het gebied voor hun meester. Er bleken ook mensen te zijn die het schepsel graag dienden. Uit hen waren de hedendaagse lohasbranders voortgekomen, de nieuwe edelen van Weyurn, zonder erecode of fatsoen.
Coïra wist dat Lohasbrand maar al te graag de rest van het Veilige Land had ingelijfd om zijn legendarische schat in het Rode Gebergte nog te vergroten, maar er waren te veel concurrenten. Volgens de geruchten hadden de vier tegenstanders een wapenstilstand gesloten; Coïra ging er echter niet van uit dat die eeuwig zou voortduren. Lohasbrand had zijn macht voortdurend uitgebreid tot hij met Lot-Ionan en de kordrion in botsing was gekomen, maar hij zou algauw een nieuwe poging ondernemen. Dat meende ze te kunnen opmaken uit het feit dat de bewakers van haar moeder sinds een halve cyclus duidelijk meer gespannen waren dan vroeger.
Coïra rekte haar hals om de Ongenaakbare, zoals hij zich noemde, te zien: een knappe jongeman van begin twintig, die als twee druppels water op de allereerste Rodario leek. 'Hij zou moeten winnen, ' zei ze tegen Loytan. 'Hij heeft stijl. '
'En geen enkele kans op succes, ' reageerde hij. 'Heb je niet gehoord wat de gewone mensen willen? Spot en hoon, geen ingewikkelde zinnen waarvan je niet weet of de spreker al aan een nieuwe is begonnen of nog met de vorige bezig is. '
Coïra boog zich naar voren en bekeek de acteur aandachtiger. 'Waar komt hij vandaan?'
Loytan zocht de naam van de man op in een folder die onder de toeschouwers was uitgedeeld. 'Hier staat hij, Rodario de Ongenaakbare. Hij komt uit het buurland Tabaîn, ' las hij voor. 'Hij heeft daar een eigen theater en maakt bovendien tournees door Gauragar en Idoslân, waar hij vaak gastrollen speelt. ' Hij bekeek de man. 'Een goed figuur. Voor een toneelspeler. '
Dat had Coïra ook net gedacht. In haar fantasie werd hij de onbekende poëet, die de mensen onverschrokken tegen de lohasbranders opzette en de spot met hen dreef, die opriep tot verzet tegen de mannen en de draak, die de mensen in Mifurdania weer moed gaf en hen eraan herinnerde dat er ooit een tijd zonder onderdrukking en schatplichtigheid was geweest. En die hen boven alles een toekomst zonder angst beloofde.
Bovendien was hij ook voor de lohasbranders en de orcs gevaarlijk: dertien moorden werden hem intussen al ten laste gelegd. Hij bezat niet alleen een scherpe pen, maar ook een scherp zwaard.
De Ongenaakbare uit Tabaîn paste precies bij haar beeld van de onbekende held, op wiens hoofd zo'n hoge prijs was gezet dat honderd mensen er tot hun laatste omloop van zouden kunnen leven; toch had niemand hem tot nu toe aan de draak verraden.
Intussen was Rodario de Zevende aan de beurt om te proberen de menigte voor zijn welbespraaktheid en zijn geestige woordspelingen enthousiast te maken. Maar de manier waarop hij naar voren stapte, liet al vermoeden dat het iets verschrikkelijks zou worden. Verschrikkelijk pijnlijk.
'Hé, jochie!' riep een van de toeschouwers. 'Ik hoop dat je deze keer gerepeteerd hebt, anders stoppen we je weer in de teerton om je daarna door de houtkrullen te halen!'
'Of op je kop in de plee!' voegde een tweede eraan toe. 'Dan stink je tenminste als geen tweede!'
De mensen lachten, er was applaus voor de man die geroepen had en de omroeper in zijn witte kleding verzocht met een gezaghebbend gebaar om stilte. 'Laat hem toch zichzelf belachelijk maken, hooggeëerde spectatoren!' sprak hij gedragen en met een grimas op zijn gezicht. 'In ieder geval heeft hij de afgelopen cycli steeds weer bewezen dat hij daarin onverslaanbaar is. ' Hij wees met zijn rottinkje naar hem. 'Wij wachten!'
Coïra wenste uit medelijden met Rodario de Zevende dat er iets zou gebeuren wat zijn optreden verijdelde. Een plotseling onweer, een sneeuwstorm, desnoods een brand in een huis die de aandacht zou trekken. Ze keek naar Loytan, die grijnzend overeind kwam om alles beter te kunnen horen en over de helm van de lohasbrander heen te kunnen kijken.
'Kijk nou die statige Ongenakende... ' begon hij met bevende stem en meteen proestten de eerste mensen voor het toneel het uit.
'Neem me niet kwalijk dat ik je in de rede val, maar het is Ongenaakbare, ' verbeterde de genoemde hem vriendelijk maar uit de hoogte. 'Begin maar opnieuw. '
Rodario de Zevende schraapte zijn keel en klonk nu meer als een vrouw dan als een man. 'Kijk nou die statige Ongenaakbare, ' zei hij en hij keek zijn rivaal aan die kort tegen hem knikte en hem met een draaiende handbeweging duidelijk maakte dat hij het tempo van zijn voordracht moest verhogen. Maar plotseling verdween alle kleur uit het gezicht van de Zevende. 'Maar... zo rijmt het niet meer op de volgende zin, ' stamelde hij onthutst. Koortsachtig krabde hij door zijn sikje. 'Wat moet ik nu?'
De toeschouwers barstten ongewild in een brullend gelach uit.
Coïra zuchtte zacht en had medelijden met de dappere zielenpoot. Opnieuw zou hij aan het eind van het toernooi vernederd worden - om de volgende cyclus opnieuw mee te doen.
Rodario de Zevende kreeg een kleur. Het gelach prikkelde hem en hij balde vastbesloten zijn vuisten. 'Daar staat hij nu als een bonenstaak, ' schreeuwde hij boven het lawaai uit, 'en de angst slaat hem al om het hart, wanneer hij mij ziet. En hij vlucht. ' Hij maakte een snelle buiging en wilde achteruit naar de rij deelnemers teruglopen.
Loytan keek naar Coïra en lachte kort. 'Dat was zijn hele voordracht toch niet? Of wel?'
'Ik ben bang van wel. ' Ze keek weer naar haar held, de Ongenaakbare, die in zichzelf stond te lachen. Hij was niet uit op luide, enthousiaste bijval en dat maakte hem voor Coïra nog aantrekkelijker. Verwonderd merkte ze dat haar hart sneller klopte, naarmate ze langer naar hem keek.
Rotte groenten en sneeuwballen vlogen van alle kanten in de richting van Rodario de Zevende, die de regen net zo over zich heen liet komen als de gebrulde spot en hoon.
De Ongenaakbare trad onverwacht naar voren en hief beide armen op. 'Ophouden!' schreeuwde hij tegen de mensenmassa. 'Dat heeft hij niet verdiend. Hij mag dan geen woordacrobaat zijn en er niet fraai uitzien, maar hij is een nazaat van dezelfde man uit wiens lendenen ik stam. '
'Ben je daar wel zeker van?' schreeuwde een vrouw.
De Ongenaakbare ontdekte haar meteen en wees met zijn rechterwijsvinger naar haar. 'Wie ben jij dan wel dat je hem mag bespotten?' snauwde hij tegen haar en maakte ineens helemaal niet zo'n vriendelijke indruk meer. 'Jij kan niet eens lezen en schrijven. Ofwel?'
'Het is voldoende als ik die hansworst zie en hoor, ' antwoordde ze en oogstte een nieuw lachsalvo.
Rodario keek naar zijn pleitbezorger die haar een vinnig antwoord wilde geven. 'Laat maar, ' zei hij terneergeslagen en glimlachte triest. 'Ze heeft gelijk. ' Hij trok de kleffe slabladeren van zijn schouder en gooide die op de grond. Vervolgens schudde hij zijn haar uit, zodat de ijsklompjes op de grond regenden. 'Ik ben gewoon slecht, zoals altijd. '
'Laat je niet kisten, telg van de Ongeëvenaarde!' zei de Ongenaakbare en hij richtte zich in zijn volle lengte op. In een dramatisch gebaar draaide hij om zijn as, zodat de mantel die vanaf zijn middel breed uitliep, zo wijd mogelijk uitwaaierde - en daarbij vielen enkele papieren op de grond.
De meeste bleven op het toneel liggen, maar twee werden door een rukwind gegrepen en meegevoerd voor hij ze te pakken kreeg.
Diezelfde rukwind droeg een van de bladen over de hoofden van de schreeuwende mensen en de grijpende vingers tot aan de tribune, precies in de handen van Coïra.
De eerste regel in sierlijk schrift was voor de jonge vrouw al voldoende om haar duidelijk te maken dat haar wensen in vervulling waren gegaan. De tekst begon met: 'Burgers van Mifurdania, bied het Kwaad uit de bergen het hoofd!'
Een pantserhandschoen graaide naar het papier, de lohasbrander had het uit haar handen gegrist. 'Lees voor!' zei hij tegen zijn makker en gaf het door. 'Ik wil weten wat voor redevoering de Ongenaakbare had voorbereid. '
Coïra keek naar Loytan die meteen begreep dat het bepaald niet onschuldig was, wat er op het blad geschreven stond.
Maar het zag ernaar uit dat ook de tweede lohasbrander niets kon ontcijferen. '
'Kan ik u misschien helpen?' bood Coïra met veel tegenwoordigheid van geest aan.
De aanvoerder van de lohasbranders keek naar zijn makker, pakte hem het papier weer af en gaf het terug aan de jonge vrouw. 'Ik luister. '
Coïra deed alsof ze de tekst voorlas. Ze verzon daarbij een korte, betekenisloze redevoering, die zo saai was dat de lohasbrander niet aandrong om hem uit de mond van de Ongenaakbare zelf te horen.
Nauwelijks had ze haar mond gesloten of hij keerde zich weer naar het podium. 'Zwak, ' merkte hij minachtend op. 'Niet beter als La... die vrouw daarnet. Een slechte wedstrijd. '
Coïra keek naar de Ongenaakbare, hief het blad op en vouwde het op. Hij maakte een diepe buiging voor haar. Hij wist niet wat ze precies gedaan had, maar omdat de geharnasten niet op het toneel gesprongen waren om hem te onthoofden, mocht hij aannemen dat ze voor hem had gelogen.
'Hooggeëerde spectatoren, dit was de eerste ronde, ' liet de omroeper luid horen. 'Uw stemming met sneeuwballen en groenten heeft tot gevolg dat Rodario de Zevende niet aan de rest van de wedstrijd zal deelnemen en eervol is uitgevallen. Een geluk voor Ladenia, de kampioen van de flauwe grappen. ' Opnieuw moesten de mensen lachen. De omroeper in zijn witte kleren sprong van het podium en snelde met grote stappen naar Rodario de Zevende, haalde een verdroogde bloem onder zijn mantel vandaan. 'Alsjeblieft: de stinkroos voor jou, waarde afvaller. '
'Die krijgt zo een heel boeket thuis!' schreeuwde een man. 'Die mag hij dan in zijn... '
'Ben jij de omroeper of ik, schreeuwlelijk? Genoeg nu!' snoerde de man hem de mond en hij zwaaide met zijn rottinkje. 'Morgen beginnen de opvoeringen in het Nieuwe Curiosum en de entreekaarten kunnen zoals altijd bij de kassa op de markt worden gekocht. ' Hij maakte een buiging en kreeg een donderend applaus voor zijn breedsprakige begeleiding van de kandidaten, wat hij met een grijns en een nieuwe overdreven buiging in ontvangst nam.
Rodario de Zevende stond mismoedig met zijn gedroogde bloem naast de houten trap naar het podium en keek terneergeslagen naar het verschrompelde ding. Daardoor merkte hij niet dat de mensen voor het podium mopperend uiteen weken voor de troep orcs, die zich een weg over de markt hadden gebaand; twintig van hen omsingelden het toneel, vier klommen erop.
Wie de verhalen over de orcs nog kende die ooit in het Veilige Land de ronde hadden gedaan, keek verwonderd naar deze individuen. Dat kwam vooral omdat ze uit het westen van het Land aan Gene Zijde kwamen, vertelde men, en altijd al aanhangers van Lohasbrand waren geweest.
Aan hun indrukwekkende lichaamslengte, hun lelijke voorkomen en groenachtig tot zwarte huidskleur was niets veranderd, maar ze stonken bij lange na niet meer zo erg als vroeger. Ze verzorgden hun wapens beter dan vele cycli geleden en ook het luide geschreeuw en zinloze gegrom lieten ze niet meer horen. Ze handelden verstandig en doordacht - en dat maakte de monsters die de draak volgden des te gevaarlijker.
Met rinkelende wapens stapten ze over de planken en hun kapitein richtte zich in zijn volle lengte voor de Ongenaakbare op. Tot haar schrik zag Coïra dat hij een papier in zijn linkervuist hield.
'Vervloekt, ' zei Loytan zacht naast haar. 'Bijna was je list gelukt. ' Hij legde zijn hand op het gevest van zijn zwaard en met de andere pakte hij haar. 'Kom, we gaan ervandoor. '
Coïra stribbelde eerst tegen. 'Ik... '
'Je hebt voor de man gelogen, ' fluisterde hij tegen haar. 'Wat denk je dat die lohasbrander met je zal doen, wanneer dat uitkomt? De draak wacht toch gewoon op zo'n kans!'
Ze werd bleek en stond voorzichtig op, Loytan volgde haar voorbeeld en liep achter haar aan om haar in de rug te dekken.
De aanvoerder van de lohasbranders was gaan staan en keek naar het toneel. 'Wat heeft dat te betekenen, Pashbar?'
De orc zwaaide met de vuist waarin het papier zat. 'Een smaadschrift van de hand van de misdadiger die zichzelf de Poëet der Vrijheid noemt. ' Met een ruk trok hij zijn zwaard met het glinsterende, getande lemmet en drukte het tegen de keel van de Ongenaakbare. 'Het kwam van deze man. Iedereen heeft het gezien. '
'Wat?' De lohasbrander keek over zijn schouder naar Coïra en ontdekte dat ze verdwenen was. 'Waait de wind uit die hoek!?' Hij rukte zijn zwaard uit de schede. 'Arresteer die acteur en breng hem naar de gevangenis. En zoek de dochter van de koningin. Zij heeft geprobeerd hem in bescherming te nemen!'
'Maar... ' zijn makker rechts van hem maakte een besluiteloze indruk. 'Ze is een maga, zegt men, net als haar moeder, en ik... '
'Kan me niet schelen wat ze is!' schreeuwde hij woedend. 'Arresteer haar! En wanneer ze zich niet gevangen wil laten nemen, dood haar dan. Haar vlucht is voor mij voldoende bewijs dat ze met die misdadiger onder één hoedje speelt. ' Hij rende van de tribune weg en joeg zijn metgezel door de menigte.
De Ongenaakbare waagde het niet zich te bewegen. Het scherpe lemmet bevond zich te dicht bij zijn keel en daarom was hij gedwongen zich gevangen te laten nemen. Zijn armen werden door twee orcs op zijn rug gebonden, terwijl de kapitein voor hem bleef staan en hem nauwkeurig bekeek.
'Jij was het dus die onze mannen lafhartig heeft vermoord, ' bromde Pashbar en ontblootte zijn roofdiergebit. 'Ik zal Wielgar vragen of ik je levend mag verslinden, zodat ik je bij elke snee en hij elke hap kan horen gillen. '
De Ongenaakbare glimlachte, nauwelijks onder de indruk, en liet zich met opgeheven hoofd door de monsters wegleiden.
Op de markt was het doodstil geworden.
'Toen de Ongenaakbare langs Rodario de Zevende liep, draaide hij zijn hoofd en zei ernstig: 'Je houding, vriend. Daar komt het op aan, wat je ook doet. Vergeet dat niet wanneer je de volgende cyclus weer meedoet. Dan zal het je wel lukken. ' Pashbar porde hem in zijn rug en hij marcheerde verder.
Niemand kon zich herinneren dat in een enkele omloop meteen twee kandidaten bij de wedstrijd waren afgevallen. En al helemaal niet onder zulke omstandigheden.