Hoofdstuk 24
Het Land aan Gene Zijde,
de Zwarte Kloof, de vesting Onheilsdam,
in de lente van de 6492e zonnecyclus
Goda bad langer dan anders tot Vraccas.
Zodra de zon opkwam, bracht ze veel tijd voor het kleine altaar door en smeekte haar Schepper op haar knieën om hulp voor haar dochter Sanda, van wie ze vermoedde dat ze bij de monsters was. In de macht van de verschrikkelijke dwerg.
'Vernietig hem, ' bad ze en haar tranen liepen over haar wangen in het dons. 'Verpletter hem met je hamer, werp hem in het smidsvuur en verbrand zijn ziel tot niets. Hij heeft zich van je afgekeerd en voert iets onvoorstelbaar ergs in zijn schild. ' Ze stond op. 'Je weet dat we de mensen en alle andere volkeren in jouw naam verdedigen. Laat niet toe dat Woestling en ik hier op deze wijze voor beloond worden. ' Ze boog voor het beeldje uit zuiver vraccasium en verliet haar kamer.
Op de gang kwam een bode op haar afgerend. 'Vrouwe, ze hebben een onderhandelaar gestuurd, ' riep hij tegen haar. 'Hij staat voor de zuidpoort. '
Haar hart klopte als een razende in haar borst. Ze ijlde achter de dwerg aan en stapte even later door de halfgeopende poort tot aan de rand van het roodachtige scherm.
Aan de andere kant stond een monster dat enigszins op een mens leek, maar twee hoofden groter was dan een volwassen man en twee keer zoveel spieren bezat. Het had drie armen - rechts, links en op zijn borst — die in hun handen twee lange smalle schilden en een lans droegen. Een metalen wapenrusting had men het gedrocht niet gegund, maar zijn lichaam was in meerdere lagen leren kleding gehuld; de slank die door de barrière heen naar Goda dreef was afzichtelijk.
'Hij die vele namen draagt en onze heer is, ' zei het met schorre stem en liet daarbij vingerdikke, spitse tanden zien, 'laat je meedelen, tovenares, dat je de vesting meteen moet overgeven. Anders doodt hij die vele namen draagt en onze heer is je eigen vlees en bloed. Nadat hij haar meerdere malen tegen haar wil heeft genomen en jouw haar lichaam in kleine stukken de ene omloop na de andere zal toesturen. Eerst de vingers, dan de onderarmen, enzovoort, waarbij hij er met zijn magie voor zal zorgen dat ze tot het einde toe in leven blijft en pijn... '
Goda hief haar hand op. 'Genoeg. Keer naar hem terug en deel hem mee dat ik het niet kan doen. Het gaat om meer dan alleen mijn dochter. Maar ik zal hem eigenhandig doden, als hij haar ook maar één haar krenkt. En ook mijn magische kracht is groot. Ik ben niet bang voor hem. ' Ze kokhalsde en beheerste zich dan om haar angst niet te tonen.
'Als je kracht zo groot was, was de barrière vernietigd en zouden jullie allang tot de aanval zijn overgegaan, ' antwoordde het monster. 'Omdat hij die vele namen draagt en onze heer is met een dergelijk antwoord rekening heeft gehouden, stelt hij je in ruil voor het leven van je dochter een overeenkomst voor die je eerder zult willen accepteren. '
'Ik onderhandel niet met hem. ' Goda keerde zich van hem af. 'Wat hij ook voorstelt. '
'Haar leven tegen dat van Balodil, ' riep het gedrocht haar na.
'Ik ken geen Balodil. ' Ze bleef staan en de rillingen liepen over haar rug.
'Hij die vele namen draagt en onze heer is zei dat je weet wie ik bedoel. ' Hij liet enkele merkwaardige geluiden horen die aan boeren en knorren deden denken. 'Hij heeft je dochter naar een plek gebracht waar je nooit zult kunnen komen. Ook wanneer het tot een veldslag zou komen en je in de kloof zou doordringen, zou je dochter daar niet zijn. Je zult haar pas terugkrijgen, wanneer hij die vele namen draagt en onze heer is het lijk van Balodil en het gestolen harnas terugkrijgt. '
Goda draaide zich om naar de onderhandelaar, die zijn schilden al dichter tegen elkaar hield om zich daarachter te kunnen verbergen. 'Ik ben een dwergenvrouw en ik verraad mijn soortgenoten niet, ' sprak ze bevend. 'Zeg je heer dat hij niets van mij te verwachten heeft. Behalve een pijnlijke dood, wanneer hij mijn dochter iets aandoet. ' Abrupt liep ze weg en gaf de wachter een teken dat hij de poort weet moest sluiten.
'Hij die vele namen draagt en onze heer is, geeft je drie omlopen bedenktijd. Daarna ontvang je de vinger van de rechterhand van je dochter, ' hoorde Goda de stem van het wezen nog voor de deurvleugels van de poort met een klap dichtsloegen.
Hoezeer de dwergenvrouw zich er ook tegen verzette verder nog één gedachte aan het aanbod te verspillen, het liet haar niet meer los. 'Wat hindert het als ik de bedrieger dood?' zei ze tegen zichzelf, toen ze weer op haar kamer terug was. Ze knielde voor het altaar en bad tot Vraccas. 'Je weet dat het niet de echte Tungdil is. Zijn leven ruilen tegen dat van Sanda zou geen misdaad zijn, maar een dubbele goede daad. ' Ze sloot haar ogen en zag het gezicht van haar dochter voor zich. Opnieuw moest ze huilen.
Het Veilige Land, in het zuidoosten
van het voormalige koninkrijk Rân Ribastur,
in de lente van de 64. 92e zonnecyclus
Tungdil had besloten niet de kortste weg te nemen om een zware mars door de woestijn van Sangreîn te vermijden; daarom was de colonne naar het zuiden van Rân Ribastur getrokken en pas daar naar het oosten afgeslagen om in een rechte lijn naar het Blauwe Gebergte te trekken.
Mensen hadden ze nauwelijks gezien, Tungdil leidde hen aan de hand van kaarten dwars door de bossen, waarvan de bomen af en toe zo dicht op elkaar stonden, dat ze alleen maar achter elkaar konden lopen en de voorste een pad door het struikgewas moest hakken. Om die reden hadden ze de pony's moeten achterlaten.
Proviand kochten ze bij kleine gehuchten. Steeds waren het Rodario en Mallenia die erop uit werden gestuurd. Niemand mocht de dwergen zien.
En het bleef verbazingwekkend rustig.
Ze werden noch door wilde dieren, noch door de vaak beschreven magische schepsels en planten aangevallen. Toch werden ze keer op keer gewaarschuwd de weg niet te verlaten of 's nachts door de bossen te trekken.
Ze rustten een laatste maal op het grondgebied van het voormalige koninkrijk in de schaduw van torenhoge bomen, waarvan de brede kruinen nauwelijks een zonnestraal doorlieten; tegelijkertijd beschermden die hen ook tegen de hitte die een paar mijl verder naar het oosten in het licht van de late namiddagomloop op hen wachtte.
Slîn hief zijn kijker op en bestudeerde de duinen die op nog geen vier mijl van hun kamp te zien waren. 'De lucht trilt boven hen alsof het water is. '
'En ik ben enorm opgelucht dat het geen water is, ' reageerde Woestling, die met zijn rug tegen een stam geleund zat. 'Weliswaar zal ik blij zijn als we tussen al dit groen uit zijn, maar ik verheug me nou ook niet direct bijzonder op dat hete zand. '
'Of een ijskoude nacht. ' Balyndar vulde zijn drinkzak bij een kleine bron met vers water. 'Dwergen horen in een gebergte. Daar kan de koude me tenminste niets schelen. '
'Mijn idee, Vijfde. ' Slîn knikte en draaide met zijn kijker. 'In de verste verte niets te zien. Geen lange lijzen, geen bomen, geen schaduwen. ' Hij liet hem zakken. 'Ik kom voor het eerst in de woestijn. '
'Hij moet ook mooie kanten hebben, ' probeerde Rodario nog iets goeds te zeggen over het deel van hun tocht dat het zwaarste zou worden. 'Hij bestaat niet alleen uit zand maar heeft ook heel veel rotsen en je hart zal beslist een sprongetje van vreugde maken, vriend Slîn, wanneer je die ziet. ' Hij veranderde van toon en zijn stem klonk als van een verhalenverteller. 'Vroeger bestond het hele koninkrijk uit een bergketen, waarvan de ene top nog hoger was dan de andere. Men zegt dat de wind in Sangreîn zo hard blaast dat hij het was die het hele gebergte binnen zeven maal zeven cycli tot zand had fijn geschuurd. Vandaag staan alleen de resten er nog. '
'Maak dat je grootje wijs, ' bromde Woestling.
Rodario keek hem stralend aan. 'Dat heb ik al gedaan en ze geloofde me. '
'Onzin! Wij hebben de enige gebergten van het Veilige Land. De enige échte bergen. '
'Is het niet verwonderlijk waarover men ruzie kan maken?' zei Coïra tegen Mallenia en ze gaf haar de gedroogde worst aan, waarvan de blonde vrouw een stuk afsneed. 'Over bérgen!'
'Ik ken mannen die zelfs over de lengte van hun jongeheer ruziën. Met anderen, ' antwoordde de Ido, en de vrouwen lachten.
'Zie je wel? Die hebben een complot tegen ons gesmeed, ' zei Slîn legen Rodario. 'In die nacht dat wij in die versterkte hofstede za-
De toneelspeler streek over zijn sikje. 'Ja, daar heb je gelijk in. Die deftige dames vinden het leuk zich over ons vrolijk te maken. ' Hij knipoogde naar Coïra, die als reactie tegen hem lachte en een korte blik op Mallenia wierp. De Ido knikte weer tegen haar, wat Rodario verbaasde. Hij was er zeker van dat hij iets had gemist.
'Wat weet je verder nog over de woestijn?' drong Balyndar aan. 'Geen verhalen, maar feiten. '
'Dat zou je aan de professor moeten vragen, ' zei Woestling. 'In ieder geval wist hij er vroeger alles van. '
'We hebben Franek toch. ' Coïra wenkte de famulus om bij hen te komen zitten. 'We hebben het net over de woestijn gehad: wat staat ons te wachten, behalve stormen en hitte?' vroeg ze hem. 'Jij bent er op je vlucht voor Lot-Ionan doorheen getrokken. '
Hij ging op het groene mos zitten en schepte water uit de bron, dronk en streek met zijn natte vingers door zijn haren. 'Samusin zij met ons... '
'Vraccas zij en is met ons, ' verbeterde Woestling hem nors. 'Ik wil met die andere god niets te maken hebben en al helemaal niets aan hem te danken hebben. ' Slîn en Balyndar vielen hem bij. Hij stopte een pijp. Dat zou helemaal een mooie boel worden.
Franek begon opnieuw. 'Wie ons ook beschermt, wij zullen zijn hulp tijdens de laatste mijlen naar het Blauwe Gebergte hard nodig hebben. In de woestijn heeft Bumina zich helemaal uitgeleefd. Haar doel was het altijd al dode dingen permanent leven te geven. '
'Ha, ondoden! Daarmee hebben we de nodige ervaring, nietwaar?' riep Woestling naar Tungdil die samen met Barskalín zat te praten; deze zwaaide even als antwoord. 'Daarvoor ben ik helemaal niet bang. Toen het Dode Land nog bestond, hebben we ze bij bosjes neergemaaid, hak, hak, hak!' Hij maakte de bijbehorende bewegingen en losse tabak viel ritselend op de grond.
'Je hebt me verkeerd begrepen... ' antwoordde Franek.
'Nee, dan heb jij het verkeerd uitgelegd, ' viel Slîn hem in de rede. Hij vond het heerlijk om lucht te geven aan zijn antipathie voor de famulus. 'Zeg het liever meteen goed. ' De mensen en de dwergen lachten.
Franek nam nog een slok water en liet zich niet van de wijs brengen, wat Rodario bewonderenswaardig vond. 'Bumina heeft plekken in de woestijn uitgezocht, waar ze magie heeft losgelaten die door barrières op die plek blijft hangen, ' verklaarde hij langzaam. 'Ze wilde dat die magie iets zocht, waarin ze binnendrong om het leven te geven. In het begin lukte het niet en de energie loste gewoon weer op, maar na verloop van tijd vond Bumina een formule om de magie met behulp van runen te binden. Daarin blijft ze zo lang hangen, tot ze door een omstandigheid gedwongen wordt... '
Woestling sloeg met zijn kraaiensnavel op de grond. 'Anders, heksenmeestertje. Leg het op een andere manier uit. ' Opnieuw moesten mensen en dwergen lachen.
Nu werd Franek toch boos. 'Niet alleen je gestalte, ook je verstand is klein, ' zei hij giftig tegen de krijger.
'Oei, die zat, ' liet Rodario zich ontvallen.
Woestlings borst- en armspieren trilden gevaarlijk. 'Opgepast, tovenaartje. Anders zou mijn hand wel eens uit kunnen schieten, en ik weet niet zeker of mijn kleine verstand me wel in toom zal kunnen houden. ' Hij wees naar Coïra. 'We hebben een maga en de weg vinden we desnoods ook wel zonder jou. '
Franek maakte een obsceen gebaar met zijn hand - en meteen stond Woestling naast hem, greep zijn pink en brak het eerste kootje naar achteren; een zacht gekraak en de famulus schreeuwde het uit.
'Dat komt door mijn kleine verstand, ' zei de dwerg gevaarlijk zacht. 'Als ik slimmer was geweest, had ik het beslist niet gedaan. Stel je eens voor wat ik in mijn domheid allemaal niet zou kunnen doen zonder er iets van te merken. ' Hij streelde over zijn kraaiensnavel. 'Een gat in je voet doet bij het lopen ongetwijfeld erg veel pijn, heksenleerling. '
'Ophouden!' kreeg Woestling bevel van Tungdil die van zijn kaart opkeek. 'Laat hem met rust. Hij is onze bondgenoot. '
'Maar hij heeft me beledigd!' protesteerde de krijger en hij wees naar hem met de pijp die hij uit zijn mondhoek had gehaald. 'Hij is begonnen!'
'En jij hebt hem dubbel en dwars terugbetaald. Ga weer zitten en laat me rustig werken. ' Tungdil boog zich weer over de kaart.
Franek hield zijn gewonde vinger vast en keek met van haat fonkelende ogen naar Woestling, die weer naast Slîn ging zitten. 'Zo kan hij in ieder geval niet toveren, ook al was hij in de bron geweest, ' fluisterde bij tegen de Vierde, die schaterde van het lachen.
'Ik zal blij zijn als de zandmonsters jou verslinden, ' snauwde de famulus tegen Woestling.
'Aha. dat maakt de magie dus, ' merkte Balyndar op. 'Zandmonsters. '
'Zandmonsters, wezens uit steen, uit... alles wat dood is en zich op een plek bevindt waar magie is, ' vatte Franek samen en keek naar zijn verwrongen vinger. Hij waagde het niet het gebroken bot recht te trekken en te spalken.
'Wat valt ertegen te doen?' Het idee een muur van zand of stenen het hoofd te moeten bieden beviel Rodario helemaal niet.
'Wij? Niets. ' Franek wees naar Coïra. 'Dat is een test voor haar. Alleen een tegenbezwering kan deze vijanden vernietigen. Met gewone wapens begin je er niets tegen. '
'Dat zullen we nog wel eens zien. ' Woestling testte de scherpte van zijn kraaiensnavel en hulde zijn hoofd in een grote rookwolk door snel een paar keer aan zijn pijp te paffen. Noch hij, noch Slîn, Balyndar of Franek zagen hoe Coïra verbleekte.
Tungdil gaf bevel om op te breken. 'De zon staat nu laag genoeg. We kunnen ons op weg begeven. Het is beter als we langzaam aan de temperatuur wennen. ' Hij gaf de zhadárs bevel hun witte overgooiers over hun zwarte wapenrustingen te gooien. Ze vormden een afweer tegen de verzengende stralen en behoedde de dwergen voor een zonnesteek; ook hijzelf en de rest van de groep trokken de beschermende kledij aan, die qua vorm aan een brede wapenrok deed denken.
'Ik zie eruit als een ijspegel, ' grapte Slîn.
'Een ijspegel met een baard?' Rodario grijnsde. 'Dan moet er iets harigs in vastgevroren zijn. '
Barskalín en Tungdil gingen voorop, achter hen kwamen verscheidene zhadárs, daarna de dwergen en de mensen, en aan het slot vormden de overige onzichtbaren de achterhoede.
Alleen al de mars van vier mijl uit de schaduw van de bomen vandaan, vanaf de zoom van het woud naar de duinen, dreef het zweet uit hun poriën, ook al was het pas lente en stond de zon laag. Als ze door het mulle zand omhoogklommen, werd het lopen nog inspannender.
Hoeveel bescherming de zware wapenrustingen hun dragers ook boden, ze lieten de dwergen op de meegevende ondergrond weldra hijgen - op Tungdil na, die gewoon door bleef stappen, alsof hij een machine en geen wezen van vlees en bloed was.
Noch Woestling, noch een van de andere dwergen wilde zich laten kennen door te vragen even te rusten. Pas toen de sterren boven hen waren verschenen en het behoorlijk koud was geworden, liet Tungdil hen in het zicht van een rotsformatie stoppen. Maar niet voor lang, zoals ze moesten vaststellen. Slîn plofte in het zand en zette zijn helm af; hij kon niet meer.
'We zijn door de eerste zandgordel getrokken, ' deelde de eenogige dwerg hun mee. 'Ons kamp zullen we bij de rotsen opslaan. Ze geven ons voldoende dekking voor het geval er een storm mocht opsteken. '
'Dat is nog drie mijl, ' schatte Slîn en aan zijn stem was duidelijk te horen dat hij niet van zins was nog een voet te verzetten. 'Hier zitten we net zo goed. '
Tungdil wierp een blik op hem. 'We lopen verder. Wanneer je dat niet wilt, blijf dan hier maar tot het aanbreken van de dag wachten. We komen je halen wanneer de horizon lichtblauw kleurt. ' Zonder de rebelse dwerg nog een blik waardig te keuren, zette hij zich in beweging.
'Vooruit, sta op, Vierde, ' zei uitgerekend Balyndar. 'Laat onze grootvorst zien dat je het kunt. '
'Mijn kruisboog is zo zwaar, ' jammerde hij. 'Zijn gewicht heeft mijn benen zo vermoeid. '
'Geef maar hier. ' Balyndar pakte het wapen aan. 'En nu weer verder. ' Hij stak hem een hand toe en trok hem overeind. 'Drie mijl is toch een kippeneindje. '
Slîn keek naar de Vijfde. 'Hoe komt het dat je medegevoel voor mij toont?'
'We vormen een groep, Slîn, of ik het leuk vind of niet. Dat jij goed met je kruisboog om kunt gaan, hebben we allemaal gezien. We kunnen je niet missen. '
Balyndar schouderde het schietwapen. 'En je hebt gelijk. Hij is zwaar. '
'Hij zou het daarmee zeker niet zo lang hebben volgehouden als jij, Vierde, ' voegde Woestling er nog aan toe en gaf hem een knipoog.
Slîn keek van de een naar de ander. 'Jullie drijven de spot met me!'
'Nee, helemaal niet, dat zweer ik bij Vraccas. '
Het is gewoon laat en ik wil uitrusten. En jij maakt me dat onmogelijk, wanneer we je achterlaten, ' merkte Balyndar ernstig op.
Slîn keerde zich naar Rodario. 'Ze hebben allebei te veel zon gekregen. Anders kan ik het niet verklaren. '
De toneelspeler trok een quasi-treurig gezicht. 'Ja, dat hoor je wel vaker. Het vocht waarin het verstand drijft, verdampt en paf, je wordt een betere mens, ook als je dat helemaal niet wil. '
'We zouden Lot-Ionan een tijdje in de zon moeten zetten, vinden jullie ook niet?' deed Coïra lachend een duit in het zakje. 'Dat klinkt eenvoudig. '
'Jullie zien toch aan die twee koppige, norse dwergen dat het werkt, ' zei Rodario en hij verontschuldigde zich met een buiging naar Balyndar en Woestling voor zijn geplaag.
Al gekheid makend bereikten ze eindelijk de rotsformatie die zich twintig schreden hoog in de lucht verhief; aan de voet was ze acht schreden lang en breed. Tungdil koos de oostzijde als plek voor hun bivak en gaf de wachters opdracht hem bij de eerste blauwe streep aan de horizon te wekken.
Ze waren te moe om eten te koken en de een na de ander vielen ze in slaap. Zelfs de honger kon mensen en dwergen er in deze nacht niet van weerhouden naar dromenland te vertrekken.
Woestling wierp een blik op Tungdil, die het zich rechtop met zijn rug tegen de rots zittend gemakkelijk had gemaakt. Bij het licht van de sterren leek zijn baardige gezicht nog ouder dan de omlopen daarvoor, zijn oog was open en op de donkere hemel gericht. Zijn lippen bewogen en meteen daarop lichtten de runen op het tioniumharnas op. Pas daarna sloot hij zijn oog.
Toen dommelde ook Woestling in.
Het Land aan Gene Zijde,
de Zwarte Kloof, de vesting Onheilsdam,
in de lente van de 6492e zonnecyclus
Goda keek naar het in waspapier gewikkelde, dichtgebonden pakje. Het had bij het krieken van de dag voor de westpoort gelegen en was door een wacht binnengehaald.
Het was de omloop waarop haar bedenktijd beëindigd was.
Ook al was haar van tevoren voorspeld wat de aanvoerder van de monsters haar zou sturen, ze wilde de afgehakte vinger van haar dochter niet zien.
Haar handen bewogen zich vanzelf, knoopten het touwtje los, vouwden het papier uit elkaar en tilden het deksel van bet ongeverfde kistje op.
Goda keek er niet in. De geur van bloed steeg op.
Langzaam boog ze zich naar voren, haar ogen zelf leken bang te zijn voor wat ze in het kistje zou ontdekken.
Het waren de vingers van haar dochter, van de duim tot haar pink nauwgezet in de juiste volgorde neergelegd en met de sieraden er nog aan.
'Vraccas, ' kreunde ze hulpeloos. De angst voor de volgende omloop groeide. Het volgende pakketje zou Sanda's onderarm bevatten, de rechter; en kort daarna de bovenarm, vervolgens de vingers van haar andere hand. Stukje voor stukje.
Voor haar geestesoog zag ze het afschuwelijke beeld van haar verminkte dochter, van wie binnenkort niet meer dan een bloedige romp met bovenop een hoofd over zou zijn. Goda hoorde haar kreten, haar smeken, haar snikken - omdat haar moeder weigerde een dwerg te doden van wie ze niet eens geloofde dat het de echte Tungdil was...
'Ik kan het niet, ' snikte ze en ze wierp zich languit voor het altaartje neer. 'Ik kan mijn dochter niet op zo'n verschrikkelijke manier laten doden, Vraccas. Niet voor een bedrieger die iedereen behalve mij om de tuin heeft weten te leiden. ' Ze keek naar het beeldje. 'Ik moet een overeenkomst met de vijand sluiten, Vraccas! Ik heb geen andere keus dan... '
Er werd hard op haar deur geklopt. 'Vrouwe! Vrouwe! Kom vlug! Er is een wonder gebeurd!' hoorde ze de stem van een soldaat.
Goda veegde de tranen van haar gezicht en deed open.
'Vrouwe, je dochter! Ze is er weer en wacht beneden aan de poort op je!' riep de soldaat enthousiast.
'Mijn... dochter?' Ze keek naar de tafel waar het kistje met de vingers stond en rende toen naar buiten. Haar gedachten schoten in een razende vaart door haar hoofd en werden steeds weer overspoeld door een wilde vreugde en een overweldigend gevoel van verrassing. En toen ze eindelijk bij de zuidpoort was gekomen stond ze voor... Sanda!
Ze droeg nog altijd haar maliënkolder, maar die hing half vast gegespt om haar heen; haar gezicht zat vol blauwe plekken van de klappen, de rechtermouw van haar onderkleed droop van het bloed en haar bruine haar hing vettig en vuil omlaag. Maar Sanda glimlachte.
'Lieverd!' Goda omhelsde haar en drukte haar met gesloten ogen tegen zich aan. Zo bleven ze enkele ogenblikken lang staan voor ze elkaar weer loslieten. 'Wat heeft hij met je gedaan?' Bezorgd keek ze in de bruine ogen.
Sanda ontweek haar blik en in haar pupillen vonkte het. 'Geslagen en vernederd. Op een plek zoals Tungdil heeft beschreven, toen hij over de wereld achter de Zwarte Kloof vertelde, ' fluisterde ze ontdaan en ze begon te rillen. Ze sloeg haar armen om zich heen. 'Ik wil daar nooit meer heen, ' zei ze hardop en nu keek ze haar moeder aan. 'Dan sterf ik nog liever. '
Goda wilde iets zeggen en daarbij richtte ze haar ogen op de rechterarm om naar de wond te kijken en zag... een gezonde hand met alle vijf de vingers!
Ze vergat wat ze had willen vragen en pakte hem. 'Hoe is dat mogelijk, Sanda?' De lichaamsdelen zagen er roze en zacht uit als van een pasgeborene.
'Hij die vele namen draagt heeft ze afgehakt, ' vertelde ze met zachte stem, 'en hij heeft meteen nieuwe vingers laten aangroeien. Het deed verschrikkelijk pijn, maar niet zo'n pijn als ik verder nog heb moeten lijden. ' Ze keek naar de hand. 'Wat ik verder nog heb moeten lijden... ' herhaalde ze zacht en wankelde.
Goda ondersteunde haar. 'Waarom heeft hij je laten gaan?'
'Hij heeft me niet laten gaan. Ik ben gevlucht, ' zei Sanda die nu door haar knieën zakte. Goda zette haar snel op een bank en liet water halen. 'Ik ben gevlucht en heb aan één stuk door gerend, moeder. Gerend, rondgedwaald en toch nog ontsnapt. ' Ze keek weer naar haar hand. 'Snel, geef me een mes!' schreeuwde ze plotseling en ze hield haar arm zo ver mogelijk van zich af. 'Dat zijn mijn vingers niet! Het zijn de zijne! Hij heeft ze terug aan laten groeien! Ze doen ongetwijfeld wat hij wil!'
'Kalm aan, lieverd!' Goda omarmde haar en wiegde haar heen en weer, zoals ze met een zuigeling zou hebben gedaan. 'Je bent weer bij ons. '
Sanda hoestte. 'Het zijn zijn vingers. Ik heb daarmee de barrière aangeraakt en die heeft zich voor me geopend, ' zei ze verstrooid. 'Waarom zou het scherm dat anders gedaan hebben?' Toen stootte ze een lange, schrille kreet uit. 'Het Kwaad is een deel van mij geworden!' Met een kracht die niemand achter haar gezocht zou hebben rukte ze zich van haar moeder los, trok een verbijsterde poortwachter de bijl uit zijn gordel en sloeg de nieuw aangegroeide vingers af, voor Goda haar arm had kunnen vastpakken. 'Dat is beter!' jubelde ze en ze stampte op de lichaamsdelen, terwijl het bloed uit de stompjes stroomde.
'Vraccas, geel haar haar verstand terug!' riep Goda geschrokken terwijl ze haar vasthield. De poortwachters hielpen haar daarbij. Ze bonden de hand af, zodat Sanda niet door bloedverlies zou sterven en droegen de dwergenvrouw die in onmacht was gevallen naar haar kamer. Daar zorgde haar moeder verder voor haar. Ze kleedde haar dochter uit en waste haar.
Sanda's lichaam vertoonde talloze sporen van martelingen, waardoor Goda tranen van woede en haat huilde. 'Daarvoor zal ik zijn doodsstrijd een cyclus lang laten duren, ' beloofde ze haar dochter. 'Hij krijgt een koekje van eigen deeg. ' Ze droogde de armen van haar slapende dochter af... en aarzelde. De vlek die Sanda aan de binnenkant van haar linkerbovenarm had, was haar nog nooit opgevallen. Hij was zo groot als een nagel, roodachtig en niet het gevolg van folteringen. Hij zag eruit alsof hij gegroeid was.
Onwillekeurig richtte Goda zich op en bekeek de dwergenvrouw voor haar met andere ogen. De eerste twijfels of het werkelijk haar dochter was, kwamen bij haar op; had de vijand haar een dubbelgangster gestuurd, zoals hij het ook met Tungdil had gedaan?'
'Vraccas, verlos me van mijn argwaan, ' bad ze vertwijfeld. 'Die vlek had ze altijd al en ik smeek je, zorg dat ik me hem weer herinner. ' Ze legde haar handen in haar schoot, hield de handdoek tussen haar vingers en liet haar blik over haar dochter dwalen. Plotseling ontdekte ze nog meer details die niet klopten: was haar kin altijd al zo rond geweest? Hadden haar jukbeenderen niet hoger gezeten? En haar neus, wat was er met haar neus? Zelfs de kromming van de wenkbrauwen leek Goda niet juist.
'Nee, ' klaagde ze. 'Nee, dat is mijn dochter! Ze is het. ' Goda droogde Sanda's schouders af en legde een laken over haar heen. 'Ze is het! Ik laat me niet door een list van de vijand om de tuin leiden. Hij voedt mijn argwaan en zaait tweedracht. ' Ze haalde diep adem. 'Ze is het. ' Na een laatste controle van het verband stond ze op om naar de wachters te gaan en van hen te horen wat zich op de vlakte rond de Zwarte Kloof had afgespeeld.
De afscheidskus op het voorhoofd van haar dochter kostte haar de nodige zelfoverwinning.
Het Veilige Land,
in het zuidwesten van het voormalige koninkrijk Sangreîn,
in de lente van de 6492e zonnecyclus
Woestling ontwaakte en sloeg zijn ogen op.
Boven hem stonden de sterren, om zich heen hoorde hij zacht gesnurk en het geritsel van zand. Het kwam van Slîns laarzen, de Vierde stond op wacht. De beide zhadárs die hem daarbij hielpen, maakten geen geluid wanneer ze zich bewogen.
Verder was het in het kamp rustig.
Waarom was hij dan wakker geworden? Woestling vroeg het zich verbaasd af. Terwijl hij nadacht, meende hij dat de sterren steeds helderder begonnen te schijnen. Fel als de zon straalden ze op hem neer, zonder hem te verwarmen. Wat was dat... ? Hij richtte zich op.
Het leek dag geworden te zijn.
De omgeving lag helder en duidelijk voor hem, hij zag zelfs Slîn die naast de rots stond en zijn dwergenwater liet lopen; daarbij schreef hij zijn naam in het zand. Met een korte naam ging dat makkelijk, met Woestling was het al wat moeilijker, om van een hele naam maar te zwijgen. Daarvoor moest je veel drinken.
Hij wreef door zijn ogen, maar het was nog altijd licht, hoewel de zon nog niet op was. Toen hij zijn vingers bekeek, zag hij een zwarte vloeistof aan de wijsvingers! Ze kwam uit... zijn ogen?
De angst stak de kop op in zijn binnenste. Wat was hier aan de hand? Bevonden ze zich op een vervloekte plek?
Hij kwam overeind en Slîn keek meteen in zijn richting. Woestling groette hem met een handbeweging en liep naar hem toe om te vragen of hij iets bijzonders had gezien.
Hij zag de Vierde duidelijk voor zich, hij zag elke oneffenheid in de zachte bodem onder hem en hij hoorde de minste geluiden, ja zelfs het ritselen van het zand dat door een zwakke wind werd voortgeblazen. Maar Woestling wist dat zijn gehoor niet al te best meer was. Het rumoer van talrijke veldslagen had zijn tol verlangd, hoge tonen kon hij nauwelijks nog waarnemen.
Maar in deze nacht wel.
Na twee stappen kreeg hij een ongelooflijke dorst, zo'n dorst dat hij die moest lessen voor hij Slîn iets had kunnen vragen. Dus veranderde hij van richting en liep haastig terug naar zijn slaapplek waar zijn drinkzak lag.
Woestling dronk en bleef maar drinken, zonder dat zijn dorst gelest werd. Het water wakkerde hem aan, maakte hem erger!
Buiten adem van het haastige drinken wierp hij de leren zak weg en nam die van Balyndar. Omdat het water er niet snel genoeg uit liep, sneed hij het leer stuk en goot het vocht in een brede stroom in zijn opengesperde mond, die steeds heter werd.
Woedend wierp hij de leren zak weg. Vraccas, wat mankeerde hem toch? Hij strekte zijn handen al uit naar de volgende drinkzak die niet van hem was. Hij hief hem op en kreeg een pijnlijke steek in zijn pols.
Onder de buidel had een schorpioen gezeten die zich met zijn gifangel verdedigde. Woestling vertrapte het beest en trok zijn dolk om de wond open te snijden en het gif eruit te zuigen.
Maar hij zag de wond geel oplichten! Rond de steek glinsterde het, de warmte liep langs zijn arm omhoog en toen doofde het hele tafereel.
Woestling liet zich in het zand zakken. Had hij zich daarnet zelf van het gif genezen? Of was het een wonder dat Vraccas had verricht?
Opnieuw vlamde de dorst op die zijn keel liet branden. Met beide handen omklemde hij zijn hals, alsof hij de dorst daardoor kon laten verdwijnen. Toen stopte hij zand in zijn mond om de brand te blussen, maar het hielp allemaal niets.
Duizelig zakte hij op zijn zij, de sterren draaiden en dansten boven hem.
Toen kwam de pijn.
Woestling kende de pijn van brandwonden, van zwaardhouwen, van gebroken benen, van pijlen, van uit de kom getrokken en verrekte ledematen, van katers en verrotte kiezen. Telde hij alles bij elkaar op en vermenigvuldigde hij het met tien dan kreeg hij wat hij nu van het ene op het andere moment leed.
Zijn ademhaling hield op, hij kon zich niet meer bewegen. Zijn bewustzijn steeg omhoog naar de sterren en hij had het gevoel dat hij zweefde als een plaatje bladgoud in de warme lucht van het smidsvuur.
Tot hij plotseling bloed in zijn mond proefde en het opeens weer donker werd om hem heen.
Hij knipperde met zijn ogen en zag de sterren als minieme puntjes aan het zwarte firmament; naast hem zat een zhadár die zijn drinkzak weer wegborg en tegen de dwerg lachte.
De waanzinnige pestkop. 'Uitgerekend jij, ' mompelde Woestling en spuugde. Hij kende de smaak nog heel goed. Het was het zogenaamde gedistilleerde elfenbloed. 'Heb je mij van dat Tionsspul laten drinken?'
De krankzinnige ontblootte zijn tanden in een grijns en knikte heftig. 'Het enige wat helpt tegen de dorst, ' femelde hij als een castraatzanger. 'Het enige! Een druppeltje en het vuur in je binnenste wordt gedoofd. ' Hij hiklachte, legde zijn wijsvinger op de zwartgeverfde lippen en deed 'ssstt'. 'We mogen niemand vertellen dat ik jou daar iets van gegeven heb. Barskalín zou woedend op me worden. Wij hebben hier niet veel meer van en het is het kostbaarste wat we bezitten. '
Woestling wachtte, maar de dorst was werkelijk verdwenen. Er knarste zand tussen zijn tanden, maar hij had geen water meer om de korrels weg te spoelen.
'Het zal een paar omlopen duren voor de dorst terugkomt, ' fluisterde de zhadár grinnikend. 'Heb je gemerkt hoe mooi het leven daarmee wordt? De grootste geheimen worden voor je ontsloten en je wordt zo sterk als een reus!' Hij stond op en maakte een overdreven buiging. 'Woestling, Woestling, weldra ben je een van ons. Ben je een beetje zoals wij. Je ziel is al aan het verkleuren en zal weldra zo zwart zijn als de onze, ' zei hij poeslief met zijn nagebootste castraatstem om er vervolgens met een diepe bas aan toe te voegen: 'Weldra!' Zacht lachend liep hij terug naar de andere zhadárs en strekte zich uit op zijn deken.
Woestling kon de slaap niet meer vatten.
Hij had overduidelijk ervaren dat deze vloeistof bepaald geen kruidenlikeur was, zoals hij eerst had geloofd. Tot de gebeurtenissen van daarnet was hij volkomen vergeten dat hij per ongeluk uit de verkeerde zak had gedronken. Maar wat had dat te betekenen en waarom merkte hij de gevolgen daarvan nu pas?
Al dat gepieker leverde niets op. Daarom stond hij op en liep naar de zhadár. 'Jij, ' wekte hij hem en hij schudde hem bij zijn schouder. 'Zou je me eens willen uitleggen wat er met me gebeurt?'
De oogleden van de onzichtbare gingen omhoog en tegelijkertijd gleed er een grijns over zijn gezicht. 'Kom mee. ' Hij sprong meteen uit zijn liggende houding overeind, pakte de dwerg bij zijn mouw en trok hem mee achter de rots, waarbij de groep beschutting had gezocht. 'Niemand mag ons zien, ' fluisterde hij, 'want het is verboden om ons geheim te vertellen. ' Hij ging op zijn hurken zitten en trok Woestling mee omlaag. 'Elfenbloed, gedistilleerd en... '
'Dat heb je me allemaal al verteld... Maar klopt het ook, vriendje?' onderbrak de krijger hem kwaad. 'Wat doet het met me en waarom laat het mijn ziel verkleuren? Kan ik daardoor nog wel bij Vraccas in de Eeuwige Smidse komen?'
'Vermoedelijk niet je hele ziel, ' zei de zhadár treurig. 'Vraccas zal het zieke deel wegbranden en de rest binnenlaten. Wanneer hij je gunstig gezind is. '
'Luister eens... Heb je ook een naam?'
'Balodil, ' zei de zhadár onmiddellijk.
'Onzin. Zo noemde de professor zich toen hij in het rijk van de oneindige verschrikkingen bij de monsters woonde. '
'Ik heette éérder zo, ' klonk het beledigd uit de mond van de onzichtbare.
Woestling kneep zijn ogen tot spleetjes. 'Zo? Vertel me dan maar eens wie je die naam heeft gegeven!'
Balodil zweeg, keek ernstig en wees zwijgend naar de slapende Tungdil.
'Toe maar, ' kreunde Woestling. 'Vraccas, wat krijgen we nou? Een waanzinnige zhadár die denkt dat hij de zoon van de professor is. '
'Hij heeft me in het water laten vallen, toen we de rivier overstaken, ' zei Balodil beledigd. 'Ik herinner me dat een stroming me onder water duwde en ik niets anders te ademen kreeg dan water. Op een zeker moment kwam ik bij. Bij mensen. Ze hebben me te eten gegeven en lieten me werken, daarna verkochten ze me, maar ik ben weggelopen toen de alfen binnenvielen. ' Hij sprak snel en zonder onderbreking. 'Ik rende tot aan de holen van Toboribor. Daar heb ik vele cycli gewoond. Doelloos. Ik leefde van de ene omloop in de andere en plunderde de boerderijen in de omgeving. Tot Barskalín mij vond en bij de zhadárs opnam. ' Hij grijnsde, hief zijn armen op en liet zijn spieren opzwellen. 'Ik ben de sterkste van hen. ' Balodil wees weer naar Tungdil. 'Hij heeft mij in het water laten vallen. Ook al zag hij er toen anders uit. Ik heb hem meteen herkend. '
Woestlings mond bleef openhangen van verbazing. Een verschrikkelijk verhaal, dat zo vreemd was dat het net zo goed gelogen als waar kon zijn. Zou Tungdil hem misschien over zijn zoon hebben verteld?
Inwendig schudde hij zijn hoofd. Vrijwel niemand kende het lot van de eerste zoon van Tungdil en Balyndis, na wiens dood de professor zich bijna dood had gedronken. En zeker niet na al die cycli waarin zoveel andere gebeurtenissen hadden plaatsgevonden waarover verhalen verteld konden worden.
Woestling keek Balodil aan en probeerde overeenkomsten met Tungdil of Balyndis te ontdekken. Hij zag echter niets en schold op zichzelf omdat hij de woorden van een duidelijk gekke zhadár ook maar even voor waar had aangenomen. 'Hoe dan ook... Balodil: vertel me wat ik ertegen kan doen, ' zei hij.
De zhadár keek weer over zijn schouder. 'Je hebt de vloek van de elfen op je geladen. '
'Je wilt me toch niet echt wijsmaken dat jullie het bloed van de puntoren voor deze drank hebben gebruikt?'
'Jazeker. Wij hebben de laatste elfen gevonden en gevangengenomen... '
'Ik dacht dat de alfen de laatste puntoren hadden gedood?'
'Nee, dat hebben ze niet. Niet allemaal. Wij hebben hun werk afgemaakt. Op twee na... ' hij stak drie vingers omhoog '... zijn er ons geen ontsnapt. Ze vervloekten ons en al diegenen die van onze drank zouden proeven. Wanneer iemand je kan verlossen en de vlek van je ziel kan wassen, dan is dat een van die beide elfen. ' Balodil luisterde. 'Ik moet weer terug. Barskalín is wakker geworden. Wanneer ik te lang wegblijf zal hij vermoeden dat er iets niet klopt. ' Hij legde zijn handen op de schouders van Woestling. 'Zweer dat je me niet zult verraden. Niemand mag weten dat we twee elfen gespaard hebben. Tot het zeker is dat de alfen vernietigd zijn. ' Zijn greep was hard en hij deed de dwerg pijn.
'Ik zweer het, vervloekt!'
Balodil liet hem los en verdween in de schaduwen.
'Wat doe ik als ik weer dorst krijg?' vroeg Woestling zacht.
'Dan zal ik naar je toe komen en hem lessen, ' klonk het antwoord uit de duisternis.
Hij zuchtte. 'Vraccas, telkens als ik denk dat het niet erger meer kan worden, heb je een verrassing voor mij, ' bromde hij. 'Een bezoedelde ziel, een elfenvloek en puntoren die me daarvan kunnen verlossen, maar van wie niemand weet waar ze zich bevinden en of ze eigenlijk wel bestaan. ' Hij knoopte zijn broek los om de woestijn met het nodige dwergenwater te bevochtigen. 'Ach ja, en niet te vergeten de monsters in de Zwarte Kloof en Lot-Ionan die we moeten overwinnen zonder dat we hem mogen doden. De gebruikelijke kost voor een held zoals ik. Je zou haast denken dat een verhalenverteller dit allemaal voor mij bedenkt of jouw raadgever is, Vraccas. ' Hij zwaaide met zijn dwergenwaterspuit en schreef de eerste letter van zijn naam in het zand.
Het verbaasde hem niet dat het zwart als inkt uit hem wegspoot en tussen de zandkorrels wegzakte.