Een warme bries waaide door Rona's kamer. Ze had alle ramen tegen elkaar opengezet, maar dat gaf geen verkoeling. Ze staarde vanuit de erker van haar woonkamer naar buiten. Onder zich zag ze een vrouw met een kinderwagen door de straat sloffen, een parasol beschermend boven de baby. Een auto reed puffend over de glimmende klinkers. De jonge lindeboom vlak voor haar huis liet zijn takken hangen, schreeuwend om vocht. Het hele leven ging gebukt onder de maar voortdurende hitte.
Het buitenleven leek haar stemming te weerspiegelen. Drukkend en vermoeid. Haar maag voelde zwaar, hoewel ze nog niets gegeten had. Alles leek in een negatieve spiraal rond te draaien. Het gesprek met Line bleef de rode draad, maar ook de uitkomsten van de universiteit draaiden mee met daarbij de röntgenbeelden van haar hersens.
Het schelle geluid van haar telefoon rukte haar uit haar gedachten. Zuchtend pakte ze de hoorn op.
'Rona, met Line,' hoorde ze aan de andere kant. Haar hart kneep samen.
'Hoi,' was het enige dat ze uit kon brengen.
'Rona, ik moest je wel bellen.' Nu pas viel haar de vertwijfelde klank in Lines stem op.
'Wat is er aan de hand?'
'Tom is weg.' Even bleef het stil. 'Hij was vanmorgen al vroeg wakker en kwam nog even bij me liggen. Hij is na het ontbijt naar Luc vertrokken, zoals hij meestal doet. Hij zou om twaalf uur thuis zijn, maar hij is nog steeds niet thuis.'
Rona keek op haar horloge, half twee. 'Je bent zeker al bij Luc geweest.' Het was eigenlijk geen vraag.
'Al een paar keer. Luc is ook niet thuis. Ik begin zo langzamerhand wel ongerust te worden. Zijn fiets is weg.'
'Zal ik naar je toe komen?' Rona voelde dat ze het moest vragen in plaats van gewoon zeggen dal ze eraan kwam.
'Heel graag. Ik weet niet waar ik moet beginnen met zoeken.'
‘Ik kom eraan,' antwoordde ze simpel.