Van Damme reed zijn straat in. Ondanks het feit dat het overdag was, voelde hij zich totaal niet op zijn gemak. Hij had het geld nog steeds niet weggebracht, omdat hij nog geen nieuwe leverplaats had doorgekregen en het zat al de hele dag als een dikke prop in de binnenzak van zijn jasje. Hij durfde zich nog nauwelijks op straat te vertonen en ging alleen voor de hoogstnoodzakelijke zaken naar buiten. Hij keek in de achteruitkijkspiegel en zag dat zijn gezicht er nog niet best uitzag.
Toen zag hij de motorrijder. Het geluid van de motor borrelde op uit zijn herinneringen. De nacht op hel bedrijfsterrein, de aanslag waaraan hij maar ternauwernood was ontsnapt. En dan de dreigende advertentie van het lijk op de veilingsite. De koude rillingen liepen over zijn bezwete rug.
Weer keek hij in zijn achteruitkijkspiegel. De motor was dichterbij gekomen. Ze achtervolgden hem, dacht hij opeens panisch. Ze lieten hem niet met rust. Hij kon niet naar huis! Zou hij gewoon stoppen en de motorrijder het geld geven? Nee, dat kon niet. Waarom had de man geen nieuwe plek doorgegeven, dan had hij het meteen afkunnen handelen. Hij wilde wel betalen. Nu wel.
Hij duwde zijn gaspedaal dieper in en schoot zijn eigen huis voorbij. Een vrouw achter een kinderwagen keek verstoord en hij zag nog net dat ze hoofdschuddend haar weg vervolgde. De jeugd van tegenwoordig, hoorde hij haar bijna denken. Ze moest eens weten.Een nieuwe blik in de spiegel leerde hem dat de motor hem bleef volgen. De motorrijder was totaal onherkenbaar door de zwarte integraalhelm met het donkere gezichtsscherm. Verdomme! Wie was het? Wie zat achter hem aan? Hoe kon hij de man afschudden?
Van Damme stoof een hoek om en hield de bocht daarna angstvallig in zijn achteruitkijkspiegel in de gaten. Op het moment dat de motorrijder zichtbaar zou moeten worden, zag hij in zijn ooghoeken een plotselinge beweging voor zich op straat. In een reflex trapte hij op de rem. Piepend kwam hij tot stilstand. Een vrouw achter een rollator keek hem ontstemd aan en stak toen op haar dooie gemak de straat over. Toen ze bijna aan de overkant was, hief ze haar benige vuist op.
Krijg de klere, oud wijf, dacht hij. Dit oponthoud zou me wel eens fataal kunnen worden. Toch was hij ook geschrokken van de consequenties die zijn vluchtgedrag kon hebben. Stel dal hij de vrouw had aangereden? Maar veel tijd om daar bij stil te staan had hij niet. Hij zag de motorrijder weer. De man aarzelde bij het kruispunt. Nu kon hij hem kwijtraken, dacht hij en hij gaf een dot gas. Zijn wagen schoot gehoorzaam vooruit. Eerst die woonwijk uit, dacht hij. Op de grote weg kon hij hem wel afschudden.
Van Damme reed als een bezetene de woonwijk uit en kwam al snel op de hoofdweg. Daar gaf hij flink gas. Angstvallig hield hij de weg achter zich in de gaten. Nog steeds geen motorrijder te zien. Zou hij hem kwijt zijn?
Een dikke zucht kwam over zijn lippen en de pijn drong opeens weer door vanuit zijn ribbenkast. Het was bijna een welkome pijn, alsof het een deel van hem geworden was.
Geen motor. Hij temperde zijn snelheid. Het zweet liep in straaltjes van zijn voorhoofd. Hij zette de airconditioning iets hoger en algauw voelde hij zich kalmer worden. Nu hij met een rustig vaartje op de grote weg reed, leek het hem absurd dat iemand hem achtervolgd zou hebben. Zag hij spoken? Was hij onnodig in de stress geschoten? Als de motorrijder hem echt te grazen had willen nemen, dan was dat ook gelukt. Tegen de acceleratiesnelheid van een motor kon hij nooit op. Of had de afperser hem alleen maar bang willen maken? Hij streek zijn dikke haar naar achteren en voelde de harde korsten op zijn hoofdhuid. Het resultaat van de vorige ontmoeting. Wat stond hem allemaal nog te wachten?