36
KERTSJ (KRIM)

Zwermen trekvogels kondigden de komst van de lente aan. Het was een zachte winter geweest, met meer regen dan sneeuw, en de vlakten, eerst nog grijsbruin, droogden op in de aan kracht winnende zon en lagen als lapjes stof in verschillende tinten groen verspreid tegen de helling.

Ze hadden met de hulp van vrienden van Katja de hele winter aan de verbouwing van de boerderij gewerkt. Het bijgebouw en de stallen waren omgetoverd tot gastenverblijven en de oude schuur tot een conferentiezaaltje. Morgen zouden de eerste gasten arriveren uit Jalta.

Ze zaten naast elkaar op een bank op het terras, dat getimmerd was van dikke, eiken planken. Thomas schilde een appel. Hij deelde hem in vier gelijke stukken, verwijderde het klokhuis en gaf twee delen aan Katja. Ze aten zwijgend en keken naar de ondergaande zon boven de Zwarte Zee. Als de wind goed stond, konden ze de golven op de ruige kust horen breken. In de keuken zong Katja's moeder een populair oorlogsliedje over Katjoesja, een meisje dat verlangde naar haar geliefde aan het front.

Katja zong zachtjes mee. ‘Oj, ty pasnja, pesenka…’ Thomas verzamelde de schillen in een stuk krant en veegde het mes af aan het papier. Het was een ultrasterk lichtgewicht zakmes met een lemmet van de hoogste kwaliteit staal. Hij herinnerde zich niet waar hij het ooit gekocht had of hoeveel hij ervoor had betaald. Hij duwde het mes in het framelock en deed het in zijn zak.

Katja leunde tegen zijn schouder. ‘Vind je het mooi, dorogoj?

‘Wat? Het liedje?’

‘Nee, mallerd. Het uitzicht.’

‘Het is een droom.’

‘Vind ik ook’, zei ze. ‘Soms ben ik bang dat we wakker zullen worden en ons niets meer herinneren.’

‘Geeft niet. Dan beginnen we van voren af aan. Ik ben Thomas. Wat is jouw naam?’

Ze maakte hetzelfde lachgeluidje als bij hun eerste ontmoeting in de Puchkin. ‘Het lijkt eeuwen geleden en toch ook weer niet. Of het gisteren gebeurd is.’

‘Zolang je je herinnert hoe het begon, is er niets mis met je.’

‘Wees gerust. Die avond dat we samen naar de uitslag van EuroMillions luisterden, zal ik nooit vergeten. We dachten dat je niets had gewonnen.’

‘Maar goed ook. Nu weet ik tenminste zeker dat je het niet deed voor het geld.’

Ze gaf hem een speelse stomp op de arm. ‘Je weet wel beter.’

‘Tja.’

Ze zwegen en keken geboeid naar de bloedrode schijf die achter de horizon wegzakte.

‘Meer dan 200.000 euro. Een fortuin dat zomaar uit de lucht kwam vallen.’

Hij antwoordde niet. Soms had hij het gevoel of er iets schortte aan zijn normale tijdsbesef. Zoals wanneer je gedesoriënteerd wakker wordt uit een droom; de wekker geeft een bepaalde tijd aan, terwijl je hersenen iets anders hebben ervaren. Voordat je de droom kunt stabiliseren, is hij uitgewist.

‘Hoe noem je het ook weer, dorogoj? Mensen die zoveel geluk hebben als wij? Ik heb het nu niet alleen over de loterij.’

Hij knikte.

‘Een druppeltje muggenpis in een colaflesje’, glimlachte hij.