21
GEEN BENZINE

Het busstation aan de Franklin Rooseveltplaats op een tochtige ochtend in de week deed hem denken aan het exercitieveld van de Luchtbalkazerne, waar hij als kind nog soldaatje had gespeeld. Een paar bussen van De Lijn stonden her en der verspreid, en groepjes huiverende passagiers stonden, opeengedrongen in de schuilhokjes onder aanplakbiljetten voor zonnig Turkije of een cruise op de Nijl, te wachten op hun verbinding naar een onbekende bestemming.

Thomas haastte zich naar perron 11 aan de overkant, waar een bus van lijn 410 met eindbestemming Turnhout met draaiende motor gereedstond voor het vertrek. De bus zag er al aardig vol uit en de meeste raampjes waren dik beslagen. Een beetje buiten adem ging hij zitten op een van de laatste lege plaatsen, vlak achter een jonge vrouw die een mollige baby op haar schoot had en die met een sappig Kempens accent tips over de behandeling van puistjes verstrekte aan een muisachtige, blonde tiener aan de andere kant van het gangpad, die alleen maar wezenloos voor zich uit staarde. Enkele tellen later vertrok de bus.

Toen Thomas een kwartier later aan de hoek van de Turnhoutsebaan en de Gallifortlei in Deurne uit de bus stapte, was de Kempense mama nog altijd aan het woord, maar nu wel met gedempte stem. Haar gefluisterde adviezen hadden vooral betrekking op het gebruik van alcohol en drugs bij het uitgaan, veilig vrijen en seks voor het huwelijk. Het meisje keek met een lichte blos op de wangen de andere kant op.

Honderd meter verder, aan het begin van de Gallifortlei, bereikte Thomas zijn bestemming: het kantoor van de verzekeringsagent bij wie hij in betere tijden een autoverzekeringspolis voor zijn Opel getekend had. Die ochtend, nadat hij ermee had ingestemd dat Katja als proefpersoon aan het wetenschappelijk onderzoek zou meedoen, hadden ze besloten om de duizend euro van het voorschot voor een deel te gebruiken om zijn auto uit de garage van de Gerechtelijke Politie te halen en het overschot al meteen over te maken aan Katja's mama, die in hoge geldnood zat. Thomas had via de telefoon van de verzekeringsagent verkregen dat die hem een voorlopig verzekeringsbewijs voor een maand zou verstrekken, mits hij hem een voorschot zou betalen van 250 euro op de vervallen verzekeringspremie. Met die 250 op zak kwam hij dat bewijs nu halen.

In het verzekeringskantoor liepen de administratieve formaliteiten op rolletjes en een kwartier later stond Thomas weer buiten met de begeerde groene kaart in zijn binnenzak. Nu nog zijn auto bemachtigen. Die bevond zich bij Dépannage La France, een takelbedrijf in de Tweemontstraat, dat in opdracht van de politiediensten zorgde voor het wegslepen en de berging van in beslag genomen auto's. Vanwaar hij zich nu bevond, was dat te voet binnendoor ongeveer drie kilometer. Met het openbaar vervoer was de verbinding niet ideaal en hij besloot te lopen. Het weer was intussen opgeklaard en de buitenlucht deed hem goed.

Kort voor hij was vertrokken, had Katja nog een laatste poging gedaan om hem van zijn plannen met het Lexusdossier te doen afzien. ‘Misschien kun je je ook aanbieden als proefpersoon’, had ze geopperd. ‘Als trauma kan je ervaring van de Begijnenstraat meetellen en we zouden we er in één klap 24.000 euro mee vangen. Meer dan genoeg om een nieuwe start te maken.’ Hij had haar voorstel onmiddellijk afgewimpeld. Al lopend vroeg hij zich af waarom. Was het omdat hij niet al zijn eieren in één mand wilde stoppen, of was het de oude gokker in hem die weer de kop opstak? Diep vanbinnen wist hij niettemin dat het hem niet alleen om het geld te doen was. Waarom dan? Om zichzelf te bewijzen?

Hij was zo in gedachten verzonken dat hij de garage van Dépannage La France bijna voorbijliep. Aan de deur van het kantoor hing een bordje: ‘Gesloten van 12u30 tot 13u30’. Het was een paar minuten over halftwee. Door het glas van de deur zag hij achter de balie twee jonge vrouwen. De oudste van de twee stond, te oordelen naar haar levendige gebaren, aan de telefoon te kletsen met een vriendin. De jongste zat aan haar bureau met haar rug naar hem toe en was bezig een breiwerk op te zetten. Thomas wachtte nog een paar minuten en tikte toen met zijn knokkel op de deur. De vrouw aan de telefoon draaide hem ostentatief de rug toe. Hij raadpleegde nogmaals zijn horloge. Waarom deden ze niet open? Het was nu al vijf over. Hij tikte opnieuw, harder, en toen hij de blik van de jongere vrouw opving, keek hij demonstratief op zijn horloge. Ze legde haar breiwerk neer en kwam, terwijl ze haar hoogzwangere buikje met beide handen ondersteunde, van achter de balie om de deur van het slot te doen. Hij stapte naar binnen. Een beetje verveeld met zichzelf zag hij aan de tegenoverliggende wand een kantoorklok waarvan de grote wijzer op twee minuten voor halftwee stond.

‘Neem me niet kwalijk,’ zei hij, ‘ik vrees dat mijn horloge voorloopt.’

Ze glimlachte begrijpend. ‘Geeft niet. Wat kunnen we voor u doen?’

‘Ik kom mijn auto halen.’ Hij legde de brief van zijn advocaat met de kopie van de vrijgave door het parket op de toonbank en voegde er meteen het verzekeringsbewijs aan toe. De vrouw verzamelde de documenten en schommelde naar haar plaats achter het bureau. Ze voerde wat gegevens in op haar pc, wachtte tot het programma reageerde, voerde blind typend nog wat meer data in en wachtte geduldig tot de printer een afdruk uitspuwde. Vervolgens pakte ze de afdruk uit de machine en schuifelde ermee naar de balie. ‘Dat wordt dan vierenveertig euro, meneer’, zei ze beleefd.

‘Wat?’ vroeg Thomas, die dacht dat hij slecht hoorde. ‘Vierenveertig euro? Waarvoor?’

‘Opslagkosten. Het tarief is één euro per dag. Vierenveertig dagen. Vierenveertig euro.’

‘Maar… dat kan toch niet. Ik hoef toch geen opslagkosten te betalen omdat de politie mijn auto in beslag nam? Ten onrechte nog wel.’

‘De opslagkosten beginnen op de dag dat de politie de auto heeft vrijgegeven’, verklaarde de jonge vrouw met engelengeduld. ‘Dat is precies vierenveertig dagen geleden.’ Ze wees naar de datum boven aan de vrijgavebrief van het parket. ‘Rekent u maar gerust na.’

Het lukte Thomas ternauwernood zijn stem in bedwang te houden. ‘Dat kan niet. Die datum is verkeerd. Ik ben verdomme pas negen dagen geleden ontslagen uit…’ Hij hoorde achter hem de deur dichtvallen en keek om. Twee mannen, de ene gehuld in een grauwe anorak, de andere in een soort battledress, stonden hem met hun papieren in de hand verveeld aan te staren. Op ruggensteun van hen hoefde hij niet te rekenen. Ze wilden maar één ding: dat hij plaatsmaakte, zodat ze hun eigen auto konden terugkrijgen. Zo zat de wereld van vandaag in elkaar: eigen belang eerst. Tenzij je poen genoeg had. Dan kon je…

‘Misschien heeft uw advocaat de vrijgavebrief te laat doorgezonden’, zei de vrouw verontschuldigend. ‘Of heeft het parket een vergissing begaan met de datum.’ Ze wees naar een telefoontoestel op de balie. ‘Als u wilt, mag u hen gerust even opbellen.’

Haar hoffelijke antwoord bracht hem tot bedaren. De jonge vrouw kon het ook niet helpen en het laatste wat hij wilde, was een confrontatie aangaan met het parket of met hoofdcommissaris Annemie Bodart. Hij haalde de schouders op. ‘Laat maar zitten’, zei hij. ‘Ik betaal wel. Mijn gram haal ik op een andere manier.’ Hij telde de verkreukelde bankbiljetten en geldstukken die hij nog op zak had, uit op de balie, waarna hij nog hooguit twee euro overhield. De vrouw zette een datumstempel op de kwitantie en schreef er een krabbel op. ‘Toon dit aan Louis. Hij zal je verder helpen. Nog een prettige dag.’

In de garage stonden de auto's bumper tegen bumper, bedekt onder dikke lagen stof, zodat ze allemaal dezelfde grauwe kleur leken te hebben. Louis was een magere, knokige werkman in een blauwe overall en met een diep over zijn ogen getrokken baseballpet. Toen Thomas hem de kwitantie toonde, duwde hij de baseballpet naar achteren en zijn tong diep in zijn kaak. ‘Weer een die achteraan staat. Dat zal even duren.’

Thomas bedwong een stekelige opmerking. ‘Liefst niet te lang, als het mogelijk is. Ik moet nog voor sluitingstijd bij de bank zijn.’ In het vooruitzicht dat Katja een poosje het huis uit zou zijn, zouden ze samen boodschappen doen en de rest van de duizend euro naar de bank brengen.

‘Waarom doe je dat niet eerst?’

‘Ik wacht wel.’

Het duurde lang. Er moesten minstens tien auto's een andere plaats krijgen en dat vergde veel manoeuvres, die nog onderbroken werden als er auto's die beter bereikbaar waren, afgeleverd dienden te worden. Toen de werkman eindelijk Thomas' Opel had vrijgemaakt, wilde de motor niet starten en werd er gezeuld met startkabels en een startaccu. Maar aan elke beproeving komt een eind, en ten slotte reed de garagehouder zijn oude karretje naar een open ruimte. ‘Ziezo’, zei hij en hij trok een hoopvol gezicht. Thomas vermoedde dat hij misschien een fooi verwachtte, maar dat zou voor een andere keer zijn. De werkman berustte en trok zijn pet weer diep over zijn ogen.

‘Ver zul je met die oude rammelkast niet komen.’

‘O nee? Wat is er mis mee?’

‘Staat droog.’

‘Wat bedoel je?’

‘Wat ik zeg. Geen benzine meer.’

‘Uitgesloten.’

Tegelijk besefte Thomas dat het wel mogelijk was. Hij had tenslotte slechts vijf liter benzine uit de Volvo gejat en wie kon zeggen hoeveel er sindsdien mee gereden was. ‘Toch nog genoeg om mee naar huis te rijden?’

‘Moet je ver?’

‘De buurt van het De Coninckpleintje.’

‘Het zou me verbazen als je dat lukt.’

‘Waar is het dichtstbijzijnde benzinestation?’

‘De Groenendaallaan in Merksem. Overkant van het Albertkanaal.’

‘Denk je dat ik dat haal?’

‘Wie weet.’

Thomas huiverde bij de gedachte weer midden op straat zonder benzine stil te kunnen staan. Hij schraapte zijn keel, dit was verdomme vernederend. ‘Hoor eens, vriend’, zei hij. ‘Ik heb nog maar weinig geld op zak. Slechts twee euro. Kun je daar niet een beetje benzine voor in m'n tank gieten? Anderhalve of twee liter bijvoorbeeld? Genoeg om thuis te komen.’

‘We mogen hier geen benzine verkopen’, antwoordde de man. ‘Die twee euro kun je beter gebruiken om met de tram naar huis te rijden om geld te halen. Er is een halte van lijn 3 hier vlakbij voor het Sportpaleis.’ Hij draaide hem de rug toe om een volgende klant te helpen, maar voegde er over zijn schouder nog vlug aan toe: ‘Maar je kunt die oude kraker beter eerst op straat zetten, want over een uur gaat de boel hier dicht.’

In zijn stem klonk iets wat het midden hield tussen medelijden en leedvermaak. Thomas wist het niet, maar toen iemand een halfuur later op een overvolle tram voor de tweede keer boven op zijn voet ging staan, wist hij met zekerheid dat als hij Holy straks te pakken kreeg, hij hem genoeg zou laten betalen om voor de rest van zijn leven van dit soort vernederingen gevrijwaard te blijven.