2
OPENMAKEN!

Thomas zat te dommelen met zijn rug naar het loket, zodat onverwachte bezoekers niet zouden zien dat hij met de ogen gesloten zat. Half slapend maakte hij een inventaris van zijn leven. Veel had hij er niet van terechtgebracht. Ooit had hij gelezen dat iemands lot bepaald wordt door zijn karakter, meer dan door zijn gaven en gebreken. Dat hij succes of tegenslag zelf in de hand had. Hij had dat altijd logisch, eerlijk en rechtvaardig gevonden. Nu, op zijn zesendertigste, kwam hij tot de conclusie dat er niets eerlijks of rechtvaardigs mee gemoeid was. Toegegeven, hij had zijn fouten en gebreken, maar hij was tot haar dood een goede zoon geweest voor zijn oude moeder, hij was ondanks zijn fouten en gebreken gewetensvol geweest in de uitoefening van zijn beroep, hij had nooit aanleiding gegeven tot haat en nijd, hij had nooit zijn lichamelijke kracht of zijn gevechtstechnieken gebruikt om een medemens te slaan of pijn te doen, hij verafschuwde iedere vorm van geweld, en toen het hem nog voor de wind ging, had hij een veelbelovend aanbod om in de politiek te gaan afgewezen, want macht was hem onverschillig en hij zag zichzelf niet als het middelpunt van de publieke belangstelling. Het enige wat mis was aan zijn karakter was dat hij te braaf was, te meegaand. Op die manier kon je je lot nooit forceren, dan werd je de voetveeg van Sonja's en Angela's.

Nee, dat was het ook niet. Het antwoord was vrij simpel: het was allemaal toeval. Een druppeltje muggenpis in een colaflesje. Misschien dat hij daarom zo graag een gokje waagde. Hij rekende meer op een lottoformulier of een dobbelsteen om zijn leven richting te geven dan op eigen inzet.

Kortom, hij was een zwakkeling.

Thomas schrok op toen hij op de trap het geluid van snelle voetstappen hoorde. De man van Suite Cleopatra holde de trap af in de richting van de garagedeur en probeerde die open te maken. Vanzelfsprekend lukte dat niet en hij draaide zich om. ‘Doe die deur open!’ riep hij luid. ‘Nu direct. Ik moet weg.’

Nog doezelig van zijn hazenslaapje wierp Thomas instinctief een blik op de klok aan de muur. Het was pas vijf over twee. Hij wreef zich in de ogen. Kon dat waar zijn? Het paar was niet eens lang genoeg boven geweest om de Dom Pérignon soldaat te maken.

De man van de Lexus tikte hard op de ruit. ‘Nondeju! Openmaken!’

Thomas was opeens klaarwakker. Hij zag de open kraag van het hemd. De man had zelfs de tijd niet genomen zijn das om te doen. Hij voelde een opkomende pijn aan zijn maag toen het tot hem doordrong dat de vrouw niet was meegekomen. Wat was er met haar gebeurd? Hadden ze ruzie gemaakt? Of erger?

‘Waar is mevrouw?’ vroeg hij.

‘M'n euh… mevrouw komt zo dadelijk. Schiet op. Doe open.’

‘Dat kan niet. Jullie zijn samen gekomen en moeten samen vertrekken.’ In gedachten zag hij de vrouw half ontkleed met de stropdas om haar nek op bed liggen, met uitpuilende ogen en open mond, haar hooghartige schoonheid geruïneerd.

De ogen van de man schoten vuur. Hij boog naar voren en bracht zijn mond dicht bij het kleine loket. ‘Je hebt une seconde’, siste hij. ‘Als de deur dan niet open is, zou dit bordeel weleens permanent dicht kunnen gaan. Compris?

‘U moet trouwens nog betalen ook’, zei Thomas.

De man hapte naar adem, hij slikte zijn antwoord in en zei: ‘Évidemment. Hoeveel krijg je van me?’

‘Driehonderdvijftig euro.’ Dat was inclusief de fooi die hij niet gekregen had.

De man haalde zonder commentaar zijn portefeuille tevoorschijn en gooide met een woest gebaar vier bankbiljetten van honderd euro voor Thomas neer. Een van de biljetten fladderde op de grond. Rood van ergernis raapte hij het op en legde het op de balie. ‘Dépêche-toi!’

Zonder zich te haasten telde Thomas vijftig euro uit in biljetten van vijf. De man graaide het wisselgeld bijeen en beende naar de deur. Toen die nog altijd dicht bleek, vertrok zijn gezicht van ergernis. Hij draaide zijn hoofd om, maar voor hij zijn gevoelens kon uiten, werd hun aandacht opgeëist door nieuwe voetstappen op de trap. Het was de halfgodin Helena. Ze daalde de trap af, zwaaiend met haar heupen als Naomi Campbell tijdens een Parijse modeshow, en hoewel haar kapsel en kleding tot in de puntjes verzorgd waren, wekte ook dit keer haar verschijning een suggestie van superioriteit en geklede naaktheid.

Zodra Thomas gezien had dat de vrouw levend en wel was, had hij de elektrische deuropener in werking gesteld. De man van de Lexus stormde naar buiten en had zijn auto al gestart en gekeerd nog voor zijn halfgodin in de garage verscheen. Even dacht Thomas dat hij er zonder haar vandoor zou gaan, maar hij zag haar en wachtte, driftig spelend met het gaspedaal, tot ze was ingestapt.

Thomas bleef de Lexus op de monitor volgen totdat die de straat op reed en uit het zicht verdween. Aan de scène die zich zo-even voor zijn ogen had afgespeeld, klopte iets niet, maar wat? Voor hij de kans kreeg zich daarop te concentreren, zoemde de telefoon. Het was Salvator. Zijn stem klonk rauw, als van iemand die zich hees heeft geschreeuwd of die de hele nacht aan de rol is geweest.

‘Sorry, Thomas. Het zal later worden dan gepland. Ik heb koorts als een paard. De dokter zegt…’

‘…dat je wat minder moet zuipen. Hoor eens, Salvator. Als je hier om vier uur niet bent, sluit ik de winkel. Erewoord.’

‘Dat zou je je kop kosten, Thomas. Dat zal Angela je nooit…’

‘Angela kan…’ Hij legde neer. ‘…de pot op.’

Hij masseerde zijn voorhoofd. Zijn hoofd voelde alsof iemand zijn hersenen had vervangen door een dot poetskatoen. Er was iets wat eerst moest gebeuren. O ja. De Cleopatra moest schoongemaakt worden. Het hotel beschikte over twee paradepaardjes, de Cleopatra en de Nirwana, en de Nirwana was al sinds gisterenavond in gebruik. Angela zou in de gordijnen klimmen als ze hoorde dat de Cleopatra leegstond en niet verhuurd kon worden.

Fiolek had nog niets van zich laten horen. Thomas belde haar oudere zuster Rozalja op. Die woonde op slechts tien minuten lopen van het hotel in de Marnixstraat, en speelde geregeld als invalster. Omdat het nu eenmaal een van die dagen was, bleef de telefoon oneindig lang bellen. Toen ze ten slotte opnam, bleek dat ook zij een probleem had met haar babysit, maar ze beloofde toch zo vlug mogelijk te komen. Tussen de bedrijven door verhuurde hij nog vier kamers en verlieten drie moegestreden maar kennelijk tevreden paartjes het hotel. Pas toen kreeg hij eindelijk weer wat rust. Hij trakteerde zichzelf uit Angela's voorraad op nog een biertje en at er een zogenaamd caloriearm en vetarm knakworstje bij, dat smaakte als zaagmeel met snot.

Wat was er geweest met de man van de Lexus en zijn stijlvolle stoeipoes dat zijn aandacht vergde en dat hij toch niet kon thuisbrengen? Ze hadden het met elkaar aan de stok gehad, dat was duidelijk. Vermoedelijk hadden ze al in de auto met een meningsverschil geworsteld. Dat was op de kamer uitgegroeid tot een twist, die zo hoog opliep dat de man van de Lexus halsoverkop de benen nam, nog voordat hij met de stoeipoes een partijtje had kunnen rollebollen.

Thomas schoof onderuit in zijn stoel en sloot de ogen. Nu hij erover nadacht, bedacht hij zich dat de man van de Lexus al meer dan normaal gespannen was geweest toen hij hier aankwam. Een andere mogelijkheid was dat hij op de kamer met iemand had getelefoneerd. Niet via de directe buitenlijn, dat zou hij geweten hebben, maar met zijn mobieltje. Hij had een boodschap gekregen waardoor hij in een Franse colère was geschoten en er meteen vandoor was gegaan.

Of was hij bang gemaakt? Een bedreiging dus?

Thomas geeuwde.

De man van de Lexus kon hem gestolen worden.

Hij dommelde weer in, tussen waken en slapen werd hij verkracht door Angela, kreeg een pak slaag van Salvator, won het supergroot lot van EuroMillions en verloor het lottoformulier terwijl hij op weg was om het geld te incasseren.

Toen hij tien minuten later door de aankomst van een nieuwe klant wakker werd, wist hij wat er mis was geweest aan het beeld van de man van de Lexus die zich in allerijl uit de voeten maakte.

De aktetas!

Hij had de tas waarvoor hij speciaal naar zijn auto was teruggekeerd en die hij zo bezitterig tegen de borst had geklemd, niet meegenomen.

Stoeipoes misschien?

De scène van de vrouw die heupwiegend en tegelijk met ingehouden haast de trap afdaalde, kon hij zich moeiteloos voor de geest halen, maar daar bleef het bij. Mogelijk had hij te veel aandacht besteed aan het welgevormde lichaam, te weinig aan wat ze droeg, welke kleren, welke handtas en of ze de aktetas had meegenomen.

Zodra hij de nieuwe gasten had weggewerkt, deed hij het loket op de knip en begaf zich naar de eerste verdieping. De deur van Suite Cleopatra stond op een kier en een streep licht stroomde naar buiten.

Thomas stapte naar binnen. In de kamer hing een vleugje van het parfum van de vrouw. Gedistingeerd en opwindend. Het bed was onbeslapen. De fles Dom Pérignon was nog voor driekwart gevuld. Een van de glazen was nog schoon, in het andere was een bodempje van de godendrank achtergebleven, een beetje troebel, alsof de man van de Lexus er een aspirientje in opgelost had. Was dat de reden waarom hij de aftocht had geblazen? Schele hoofdpijn? Op het hoofdkussen lag een gsm, het soort minitoestel waarmee je alles kon doen, behalve naar de maan vliegen, en ook nog kon telefoneren. Thomas bukte. De aktetas lag onder het bed, bij het hoofdeinde. Hij haalde hem eronderuit en legde hem op het bed.

De aktetas was in feite een platte koffer van dertig bij veertig en een tiental centimeter hoog in duur bordeauxkleurig kalfsleer. Aan de korte zijde bevond zich een met leer bekleed handvat met aan weerskanten een stevig cijferslot. Het was het soort diplomatenkoffertje waarin hoge functionarissen of politieke leiders belangrijke of geheime documenten meenemen naar congressen of tijdens hun buitenlandse reizen.

Thomas liet zich op een stoel bij de salontafel neerzakken. De doos met kaviaar was niet aangeroerd. Nou, omdat de man van de Lexus om de een of andere reden in de rats zat en alles had achtergelaten, hoefden de champagne en de kaviaar nog niet in de vuilnisbak te belanden. Hij schepte een dikke laag Beloega op een stuk toast en vulde de nog schone coupe met het rijke vocht. Genietend leunde hij achterover en staarde naar het diplomatenkoffertje. Toen zijn glas bijna leeg was, vulde hij bij en wat later nog een keer. Naarmate het peil in de fles daalde, groeide zijn nieuwsgierigheid naar de inhoud van het koffertje. Ten slotte zette hij het glas neer en pakte het koffertje van het bed.

Twee combinatiesloten, elk met drie cijfers. Om het aantal mogelijkheden een voor een af te tasten zou hij een aantal dagen nodig hebben. Hij probeerde of de sloten opengingen zonder iets te veranderen aan de stand van de cijfers. Nee dus. De man van de Lexus zag er niettemin uit als iemand die weleens zou kunnen vergeten de combinatie te veranderen nadat hij het koffertje had geopend, iemand die een geheugensteuntje nodig had om de code te onthouden. Destijds in het Corinthia kon hij – als hij dat had gewild – in vele gevallen de codes van de kluisjes op de kamers raden, alleen al door de persoonlijke gegevens van de gasten in het hotelregister te raadplegen. Onbegrijpelijk hoe roekeloos sommige medemensen soms zijn konden. Ze gebruikten als geheugensteuntje hun geboortedatum of die van hun vrouw, hun huisnummer of de laatste vier cijfers van hun telefoonnummer.

Of het nummer van hun kentekenplaat.

Thomas sloot zijn ogen en dacht diep na. Terwijl de Lexus parkeerde, had hij ingezoomd op de nummerplaat. Drie letters en drie cijfers: HCF en 547, herstel, HCF en 457.

Hij stelde de combinatie 457 in aan de rechterkant en het rechterslot klikte open.

Nu het linkerslot. Hij verving de letters HCF door de cijfers van hun rangorde in het alfabet. HCF werd 736. Dat lukte niet. Ook met een cijfer minder – een geheugensteuntje moet uiteraard eenvoudig blijven – werkte het niet.

Met 847, een cijfertje meer, klikte het slot moeiteloos open.