7
PRO DEO

Voor Eddy Peiron, de pro-Deoadvocaat die Thomas zou verdedigen, was het zijn eerste strafzaak en dat gaf hij ook ruiterlijk toe in een interview aan De Morgen. Als vaste advocaat van een politiek gelieerde bijstandsorganisatie had hij zich tot dan toe uitsluitend beziggehouden met ledenwerving door middel van adviesverstrekking aan vluchtelingen en asielzoekers, maar toen in het Gerechtelijk Arrondissement van Antwerpen niemand bereid werd gevonden juridische bijstand te verlenen aan een mogelijke kinderlokker, stelde hij zich grootmoedig ter beschikking. Thomas vond het artikel in een twee dagen oude krant die hij had gekregen, samen met een paar oude tijdschriften, van een gedetineerde die na zijn definitieve veroordeling werd overgebracht naar de Centrale Gevangenis van Leuven. Op de kleurenfoto was Peiron een magere man met ros, sluik haar dat futloos tot op de schouders hing, en een snor die als een rups over zijn bovenlip lag. De kop van het artikel luidde: ‘Ook kinderverkrachters en moordenaars moeten hun onschuld kunnen bewijzen’. Met deze draak van tegenspraak in de bewoording uit de mond van zijn advocaat zag Thomas zijn toekomst met weinig vertrouwen tegemoet.

In levenden lijve zag Peiron er in zijn verschoten jeans en verkreukeld colbert nog minder exemplarisch uit. Hij rook naar afgekloven sigaren en zag er ongezond uit, met een gespikkelde gezichtshuid, die de indruk wekte dat er korreltjes zand op lagen. Toen Thomas in een van de spreekkamers van de gevangenis werd gebracht, zat Peiron achter een gammele houten tafel te telefoneren. Deze man moest dan toch wel enige invloed hebben, want in de gevangenis waren geen gsm's toegelaten, ook niet voor advocaten. Hij bleef staan en luisterde. Het ging erover dat Peiron vond dat de allochtone gemeenschap, voor wie hij zich als pro-Deoadvocaat de afgelopen jaren zo onvoorwaardelijk had ingezet, zijn kandidatuur voor het invloedrijke ambt van schepen van Huisvesting, Bevolking en Ontwikkelingssamenwerking bij de aanstaande gemeenteraadsverkiezingen, met meer daadkracht diende te ondersteunen. De meester wuifde Thomas met een los handje naar de stoel aan de andere kant van de tafel en zwamde onverstoorbaar door over buurtvergaderingen, verkiezingsaffiches, opgepoetste slogans over afvalbeleid en groenvoorziening, positieve discriminatie en racistische tegenstanders. Toen hij ten slotte een eind maakte aan het gesprek, begon zijn gsm opnieuw te bellen nog voor hij hem had neergelegd. Hij glimlachte verontschuldigend naar Thomas en drukte op de antwoordknop. ‘Hallo… Wanneer…? En hoe laat zal dat uitgezonden worden…? Dat moet kunnen.’ Hij raadpleegde een agenda. ‘Morgenvroeg tien uur is perfect… Hoe zegt u…? Nee, ik geloof niet dat dat mijn imago zal schaden. Integendeel. Hij zit hier trouwens tegenover mij… Inderdaad, delicate zaak, maar iemand moet het doen, nietwaar…? Tot morgen dan.’

Hij zette de gsm met een beslist gebaar af. ‘Jouw beurt, meneer Leerdam. Hoe voelen we ons vandaag?’

‘Belabberd.’

‘Dat kan ik me voorstellen.’ Peiron sloeg het dossier dat voor hem lag open en haalde er een vel papier uit, waar hij in een onooglijk klein handschrift notities op had gemaakt. ‘Om te beginnen wil ik graag open kaart met je spelen.’

‘Doe maar.’

‘Je weet dat ik als je raadsman te allen tijde gebonden ben door het beroepsgeheim.’

‘Dat zal wel.’

‘Je kunt me dus in volle vertrouwen alles vertellen wat er gebeurd is. Zelfs als van ons gesprek iets zou uitlekken – wat uiteraard niet mogelijk is – dan mag dat nog niet tegen je gebruikt worden.’

‘Een hele geruststelling.’

‘Vast en zeker. Je hoeft je dus tegenover mij voor niets te schamen.’ Hij vouwde zijn met rosse sproeten overdekte handen over zijn buik en leunde achterover. ‘Ziezo. Ik luister.’

‘Hoezo, je luistert? Wat wil je weten?’

Peiron haalde zijn handen van elkaar en legde die op tafel. ‘Alles. Hoe je het gedaan hebt. Waarom. Was het gepland of was het in een opwelling? Heb je het al eerder gedaan? Kom er gerust mee boven water. Hoe meer ik van je weet, hoe beter ik je kan verdedigen.’

Thomas kon zijn oren niet geloven. Als het niet zo ernstig was geweest, zou hij in lachen zijn uitgebarsten. ‘Je gaat er dus van uit dat ik schuldig ben.’

Peiron bestudeerde zijn vingernagels. Die konden best wat manicure gebruiken. ‘Ben je dat dan niet?’

Thomas kon zich niet meer beheersen. ‘Nee, mieljaardenondeju. Moet ik het soms van de daken schreeuwen? Ik ben onschuldig! Ik heb dat kind niet ontvoerd. Dat rotjoch is in mijn auto gekropen en wilde er niet uit.’

‘Kun je dat bewijzen?’ vroeg zijn advocaat.

‘Ik hoef niets te bewijzen. Als mijn advocaat zou je beter moeten weten. Het is aan hoofdcommissaris Annemie Vrouwen Boven om het tegendeel aan te tonen. Dat kan ze niet. Buiten het feit dat ze een notoire mannenhater is, heeft ze niets tegen mij.’

‘Je zult ervan opkijken’, zei Peiron met een slim lachje.

‘Van wat?’ vroeg Thomas.

‘De vele aanwijzingen van schuld.’

‘Onzin.’ Opeens was Thomas op zijn hoede. ‘Noem me er één, en ik zal je serieus nemen.’

Peiron streek zonder veel succes zijn snor glad. ‘Laten we dan maar beginnen met het relaas van het kind aan de kinderpsycholoog.’ Hij raadpleegde zijn notities. ‘Het jongetje was de weg kwijt. Je hoorde hem uit. Waar hij woonde, et cetera. Je beloofde hem naar huis te brengen met de auto.’

‘Ik moest wel. Hij kroop in mijn auto en wilde er niet meer uit.’

‘Je zei tegen het kind dat het niet nodig was om aan zijn mama te vragen of het mee mocht rijden.’

‘Integendeel. Ik probeerde het af te poeieren door voor te stellen het eerst aan zijn mama te vragen.’

‘Het kind had het zo niet begrepen.’

‘Wat wil je van een peuter van drie jaar? Die kennen geen nuances.’

‘De kinderpsychologe des te meer. Zij is daarop getraind.’

‘Dan zou ze moeten weten dat sommige peuters moord en brand schreeuwen als ze hun zin niet krijgen. Steven was er zo een. Ik probeerde hem met een zacht lijntje…’

Peiron stak een hand op om hem het zwijgen op te leggen. ‘Ho. Wacht even. Laten we het nu even hebben over aanwijzing nummer drie. Je gaf het kind snoepjes om het in de auto te laten stappen.’

‘Juist omgekeerd. Met de pepermuntjes wilde ik hem naar buiten lokken.’

‘De oude dame die de alarmcentrale belde, zag het anders.’

‘Van een afstand van meer dan vijftig meter? Die moet verdomd goeie ogen hebben.’

‘Ik geef toe dat het een van de zwakkere argumenten van de aanklacht is.’

‘Er zijn er dus nog meer?’

Peiron draaide met duim en wijsvinger aan de punt van zijn snor. ‘Jammer genoeg wel.’

Thomas keek alsof hij door de bliksem getroffen werd en op de donder wachtte.

‘Vooral de knipsels zijn bezwarend.’

‘Knipsels?’

‘De krantenknipsels in de boekentas achter je stoel. Allemaal artikels over de zoektocht naar Liam of Kim en Ken en andere verdwenen of vermoorde kinderen. Het was stom van je om die in je auto te bewaren.’

‘Met die knipsels heb ik geen barst te maken’, sputterde Thomas tegen. ‘Ze zijn van Sonja. Die ging een boek schrijven over haar geschonden jeugd. Hebben ze haar dan niet verhoord?’

‘Vast en zeker. Aanvankelijk werd ze verdacht als mogelijke mededader. Daar is men nu van afgestapt.’

‘Fijn voor haar.’

‘Tja. Naar haar zeggen wilde ze een boek schrijven over hoe haar als kind geweld werd aangedaan, en had ze met dat doel documentatie verzameld over maagdenschennis en andere smeerlapperij.’

‘Nou dan?’

‘Maar de knipsels over verdwenen kindjes waren van jou.’

‘Die had ik voor haar verzameld uit kranten en tijdschriften die klanten in het Corinthia achterlieten. Ze had me erom gevraagd.’

‘Zo heeft ze dat niet gezegd.’

‘Misschien omdat ze bang was zichzelf in een slecht daglicht te stellen. En Annemie Bodart zal daar niet rouwig om zijn geweest.’

Peiron keek streng. ‘In de advocatuur gaan we ervan uit dat hoofdcommissaris Bodart onkreukbaar is.’

Thomas overwoog even hem in te lichten over de grensverleggende opvattingen van de hoofdcommissaris als het ontvoerde kinderen betrof, maar zag ervan af. ‘Is dat alles wat Sonja wist te vertellen? Heeft ze niet bevestigd hoe ze me onder tijdsdruk zette met haar eis binnen de twee uur vijftig euro te brengen? Daarmee is alles eigenlijk begonnen.’

‘Dat deed ze, maar de onderzoeksrechter beschouwt dat als niet ter zake doende.’

‘Als dat niet relevant is, wat dan wel?’

De advocaat vinkte op zijn papiertje een viertal items af voor hij antwoordde. Hij keek op met de blik van iemand die op het punt staat te scoren.

‘De definitie van jouw seksuele geaardheid volgens Sonja Vanderstichelen.’

Thomas voelde de haartjes prikkelen in zijn nek. ‘Wat is daar mis mee, volgens haar?’

‘Je zou je tegenover vrouwen niet als een normale man gedragen. Te weinig geslachtsdrift.’

‘Voor zover het Sonja betreft, geef ik dat grif toe. Ze is een oversekste, manzieke vrouw voor wie twee keer per dag een strikt minimum is. Bij een normale vrouw is er niets mis met mijn libido.’

Peiron knikte begrijpend. ‘Je zult natuurlijk al wel een nieuwe relatie hebben?’

‘Nog niet.’

‘Niets kortstondig? Hoe noem je dat? Geen vluggertje tussendoor? Geen gelegenheidsvriendin?’

‘Niemand.’

‘Je bent dus al…’ Hij raadpleegde weer zijn papiertje. ‘…anderhalf jaar alleen. Vind je dat zelf normaal?’

‘Na twee jaar met Sonja heb je wat tijd nodig om weer op te laden.’

‘Misschien wel.’ Peiron zette nog een vinkje neer. ‘Er is natuurlijk ook nog de computer. Dat helpt ons ook niet vooruit.’

‘Welke computer? Die van mij? Mijn laptop is al meer dan vier maanden buiten dienst.’

‘Die van Hotel Apollo. De forensische recherche heeft de harde schijf van hun pc uitgevlooid.’ Hij klakte geïmponeerd met de tong. ‘Wat die specialisten van de informatica tegenwoordig allemaal kunnen, is gewoon niet voor te stellen.’

‘Nou en?’

‘Er werd veelvuldig naar erotische sites gesurft.’

‘Is dat abnormaal voor een lovehotel?’

‘Ik vermoed van niet. Het wordt erger als er ook geregeld pedopornografie wordt gedownload.’

‘Pedopornografie?’ vroeg Thomas verbluft. ‘Wat stelt dat voor?’

‘Ogenblik. Ik heb hier ergens de ministeriële richtlijn over pedo- of kinderpornografie op het internet.’ Peiron trok een vel papier uit zijn dossier en las voor: ‘Voorwerpen of beelddragers van welke aard ook die houdingen of seksuele handelingen met pornografisch karakter vertonen waarbij minderjarigen worden voorgesteld of betrokken zijn.’ Hij keek Thomas aan met een strakke blik en trok zijn neus op alsof hij ergens in had getrapt. ‘Verspreiding van kinderpornografisch materiaal is een ernstig delict, menéér Leerdam. Zelfs het downloaden of het bezit ervan op harde schijf, diskette of enig ander elektronisch of optisch medium wordt streng bestraft.’

‘Wat heb ik daarmee te maken?’ vroeg Thomas met groeiende ergernis. ‘Ik surf nooit naar porno. Dat interesseert me geen fluit. Overigens, ik was niet de enige die met de computer van Hotel Apollo werkte. Dat soort pedotoestanden lijkt me meer iets voor Salvator, een van de andere receptionisten.’

‘Dat is precies wat Salvator Mastrioni over jou aan de onderzoeksrechter wist te verklaren.’

‘Salvator is een zuiplap en een zwakkeling. Als ze hem eens flink op de pijnbank leggen, gaat hij wel door de knieën.’

De advocaat glimlachte meewarig. ‘Zelfs als blijkt dat Mastrioni kinderporno heeft binnengehaald, blijft de verdenking bestaan dat jij het ook deed. Al was het alleen maar omdat je er de mogelijkheid toe had.’

Thomas verloor nu definitief zijn kalmte. Hij stoof op. ‘O. Alleen al omdat ik in de gelegenheid was, moet ik het gelag betalen? Waarom Angela Vincenta niet? Of Salvator? Of zo nodig de Poolse schoonmaaksters? Die hadden allemaal toegang tot de computer. Wat is dit voor rechtvaardigheid?’

Peiron schudde het hoofd, wat een regen van haarschilfers op zijn colbert veroorzaakte. ‘Recht en rechtvaardigheid zijn twee verschillende begrippen. In jouw geval is het het geheel van de omstandigheden dat je zo verdacht maakt.’

‘Het geheel?’

Het hoofd van Peiron ging op en neer. Meer schilfers.

‘Kun je die even samenvatten?’

‘Zeker. Eén: een vreemd kind in je auto. Twee: het rapport van de kinderpsychologe. Drie: de snoepjes. Vier: de knipsels. Vijf: de seksuele geaardheid. Zes: de kinderpornografie op de computer.’

‘Wie ben je eigenlijk?’ vroeg Thomas. ‘Mijn raadsman of mijn aanklager?’

De advocaat kneep zijn ogen wat samen. ‘Zeven: je niet onbesproken verleden.’

‘Wat is dat nu weer voor gelul?’

‘We hebben het over de diefstal in het Corinthia Antwerp Hotel.’

‘Dat is nooit bewezen.’

‘Acht’, vervolgde Peiron met een hoge raspstem. ‘Je hebt geen sluitende alibi's voor de tijdstippen waarop drie andere kindjes verdwenen zijn zonder enig spoor achter te laten.’

‘Jij wel misschien? Wie kan bewijzen dat hij die kindjes níet heeft ontvoerd als hij op hetzelfde moment alleen in zijn bed lag?’

‘En wat erger is, op 4 januari, de dag van de verdwijning van Kim en Ken, ben je gesignaleerd in de buurt van het Asiadok, op acht minuten lopen van de plek waar op 11 februari het lichaam van Kim werd teruggevonden.’

‘Ik werk daar in de buurt, weet je wel. Samen met Salvator Mastrioni, Angela Vincente en een kleine vijftigduizend anderen.’

‘Negen: je verzet bij de arrestatie.’

‘Hoe kon ik weten dat die bullebak een politieman was?’ weerlegde Thomas wanhopig. ‘Hij…’

‘Wat dacht je dan dat hij van je wilde? Je handtekening? Sla jij je fans allemaal verrot met een honkbalknuppel?’

Thomas kreeg het plotseling ontzettend warm. Het zweet stroomde over zijn rug en hij voelde hoe zich onder zijn armen donkere maansikkeltjes op het lichtblauwe poloshirt van zijn gevangenisoutfit begonnen af te tekenen. Hij had evenveel kans deze verwaande kwast aan het verstand te brengen dat hij had gedacht met een verkeersagressor te maken te hebben, als dat hij met zijn blote vuist een blok graniet kon stukslaan. Hij ging overstag.

‘Met alle respect, meester,’ zei hij zo beleefd mogelijk, ‘maar alle zogenaamde aanwijzingen van schuld die u opsomt, zijn een waaier van algemeenheden die op iedereen kunnen worden toegepast, maar die in mijn nadeel geïnterpreteerd worden omdat men per se een schuldige wil vinden voor die verdwijningen.’

‘Dat klopt, meneer Leerdam’, zei de meester monter. Het ‘meneer’ klonk bijzonder cynisch nadat hij hem de hele tijd getutoyeerd had. ‘Soms is het allemaal een kwestie van perceptie. De mensen oordelen niet altijd op grond van de werkelijkheid, maar soms op wat ze menen te zien.’

‘Of wat ze wensen te zien.’

‘Als je het nu over de onderzoeksrechter of hoofdcommissaris Bodart hebt, dan moet je er wel mee rekenen dat die zwaar onder druk werden gezet door de media. Jouw euh… misstap is een hele week voorpaginanieuws geweest voor de kranten.’

‘Wat niet wegneemt dat ik onschuldig ben.’

‘Als jij dat zegt.’

‘Ik had dat rotjoch uit de auto moeten schoppen en nog een paar kletsen op de billen op de koop toe geven.’

‘Dan was je vervolgd wegens kindermishandeling.’

‘Ik had dan op zijn minst geweten waarvoor.’

‘Nu ook, meneer Leerdam’, zei Peiron bestraffend. ‘Het was hoe dan ook erg dom van je om met dat kind weg te rijden. Zoiets doe je niet. Zelfs één straat zou nog te ver geweest zijn.’

Thomas sloeg de ogen neer om de opkomende woede in zijn ogen te verbergen. De pro-Deoschnabbelaar had verdorie nog gelijk ook. Hoe kon hij zich in godsnaam bevrijden van de pech die als een briefje op zijn rug geplakt zat? Hij zag hoe Peiron zijn dossier dichtsloeg en in de aktetas stopte, die aan zijn voeten stond.

‘En wat nu?’

‘Voor zover ik weet, is het onderzoek afgesloten’, antwoordde Peiron. ‘Het is nu wachten tot de raadkamer je heeft doorverwezen naar de rechtbank. Dan kunnen we pas echt aan het werk gaan.’

Thomas voelde hoe de zweetsikkels onder zijn armen waren uitgegroeid tot halvemanen. ‘Naar mijn getuige wordt dus niet verder gezocht?’ vroeg hij.

Peiron stond op. Hij keek sceptisch. ‘Welke getuige? Toch niet die zogenaamde plattelandsvrouw van vreemde origine?’

‘Wie anders?’ Thomas snauwde het bijna. ‘Zij kan getuigen dat ik haar vroeg het kind uit de auto te halen. Heeft die oude vrouw aan de overkant van de straat niet gezien dat ik met haar praatte?’

‘Blijkbaar niet.’

‘Opeens heeft ze dus niet meer zulke goede ogen?’

‘Op dat tijdstip heeft ze in ieder geval geen zogenaamde plattelandsvrouw gezien.’

‘Niks zogenaamd. Die getuige bestaat echt. Kunnen we geen privédetective aanstellen om haar op te sporen?’

‘Daar is geen geld voor.’

‘Zodra ik vrij ben, zal ik het afbetalen. Met rente.’

‘Het spijt me.’

‘Afgaand op de boodschappentas vol groenten en fruit moet die vrouw daar in de buurt wonen. Zoveel kan dat toch niet kosten om haar te laten opsporen?’

‘Verspilde moeite, Leerdam.’

Thomas voelde de stoom als het ware uit zijn oren komen en dat was niet omdat Peiron hem nu geen meneer meer noemde. ‘Waarom? Omdat je liever hebt dat ik voor de rechtbank moet verschijnen? Zodat je wat langer in de mediabelangstelling blijft met het oog op de aanstaande verkiezingen?’

Meester Eddy Peiron, die nog steeds stond, haalde diep adem, wat zijn ingevallen borstkas slechts minimaal deed rijzen. ‘Ik geef er de voorkeur aan die laatste opmerking niet te hebben gehoord.’ Hij maakte aanstalten om op te stappen, maar keerde plotseling op zijn schreden terug.

‘Ongeacht jouw evidente gebrek aan consideratie voor mijn belangeloze inzet kan ik je garanderen dat, mocht jouw zogenaamde getuige morgen onverwacht uit het niets tevoorschijn komen, ik je binnen minder dan vierentwintig uur uit de gevangenis zal halen.’

‘Daar zal hoofdcommissaris Bodart dan wel een stokje voor steken.’

‘Dat zal moeilijk zijn.’

‘Wie zal haar dat beletten? Jij soms?’

Meester Peiron haalde nog maar eens diep adem. Zijn magere nek en schouders leken nu toch wat op te zwellen.

‘Ja, ik’, antwoordde hij gebelgd. ‘Samen met de onderzoeksrechter. We hebben wat dat betreft een afspraak.’

‘Hoe kan dat?’ vroeg Thomas ongelovig. ‘Waarom wordt er dan niet naar haar gezocht?’

De pro-Deoadvocaat glimlachte meewarig. ‘Heel simpel, mijn beste man. Omdat zowel de heer onderzoeksrechter als de hoofdcommissaris, daarin gesteund door de pers en het publiek, ervan overtuigd zijn dat die getuige alleen bestaat in jouw hoofd.’

Met een hoofdknik voor afscheid stapte hij naar de deur.

Thomas bleef verslagen achter.

Zijn kansen om zijn onschuld te bewijzen werden met de minuut kleiner.