Epiloog
De wind floot door de kieren van de tent en maakte Anna wakker. Er gleed een hand over haar mond, maar voordat ze kon gillen, lag er een zwaar gewicht op haar dat haar dieper in de zijden lakens en kussens drukte.
‘Mmm,’ fluisterde de stem ondeugend in haar oor. ‘Wat heb ik hier?’
Het geluid van zijn stem deed haar trillen. De tranen sprongen in haar ogen en gleden over haar gezicht.
Teder kuste hij ze weg. ‘Nog steeds emotioneel?’ Zijn hand zakte naar beneden, maar niet voordat hij met een vingertop over haar lippen had gestreken.
‘Het spijt me.’ Anna kuste Quamars vinger. ‘Ik had niet gedacht dat ik ooit zo gelukkig zou kunnen zijn.’
‘Het hoeft je niet te spijten, habibti.’ Zijn mond bedekte de hare in een zoete genezende kus. ‘Je huilt van geluk.’ Fluisterend vervolgde hij: ‘Ik heb je wakker gemaakt omdat het bijna tijd is.’
Onder zijn lichte aanraking werden haar borsten zwaar en vol. ‘Ik voel het.’
Hij gaf haar een laatste kus, waarna hij opstond. ‘Ik ben zo terug.’ Haar echtgenoot liep naakt naar de mandenwieg.
Toen ze het gekir van een baby hoorde, werd ze van blijdschap vervuld. Totdat de tranen weer achter haar ogen prikten.
Ze waren naar de woestijn gekomen om Bari op te zoeken. Een korte vakantie voordat Quamar aan het werk ging als Jareks adviseur.
Quamar had de operatie overleefd. Het herstel was slopend geweest, maar nu, een jaar later, was hij weer helemaal gezond. Hij had geluk gehad, zei Sandra, dat hij alleen het perifere zicht in zijn rechteroog had verloren.
Het alternatief in aanmerking genomen, dacht Anna, beschouwde ze hen als gezegend.
Quamar knielde naast het bed en legde hun zoon in haar armen. De baby viel onmiddellijk gulzig op zijn ontbijt aan. Geboren met het dikke zwarte haar van zijn vader en de hemelsblauwe ogen van zijn moeder, was hij haar kleine krijger.
Grinnikend ging Quamar achter Anna zitten, zodat haar rug tegen zijn borst rustte. Het was in de afgelopen vier maanden hun ritueel geworden. Ze waren ermee begonnen op de dag dat hij geboren werd. Quamar liet een vinger over Anna’s schouder glijden en glimlachte toen zijn zoon die met zijn vuistje vastgreep. ‘Hij wordt elke dag sterker.’
Kadan Farad Al Asadi. Hij was hun wonder.
Toen deze keer de tranen kwamen, vocht Anna er niet tegen. In plaats daarvan zei ze in stilte: dank je, kleine dief.