7
‘Nee.’ Anna schudde heftig haar hoofd. De paniek sijpelde in haar poriën, greep haar naar de keel. ‘Ik ga niet. We zijn hier veiliger, bij jou.’
‘Doe wat ik zeg, Anna.’ Zijn opdracht klonk eerder als gebrom dan als een bevel.
‘Nee, als ik ga, zul je sterven –’
‘Als je niet gaat, zullen we allemaal sterven.’ Hij zweeg niet langer dan een hartklop, voordat hij zijn hand rond haar nek legde en haar naar zich toe trok. Zijn mond nam bezit van de hare, de zachtheid ervan absorberend. Te snel verbrak hij het contact. ‘Je gaat.’ Hij liet zijn voorhoofd tegen het hare rusten. ‘Je overleeft. Hoor je me?’
Ze knikte.
‘Zeg het, Anna,’ drong hij aan. ‘Ik moet het horen, habibti.’
‘Ja,’ fluisterde ze.
Hij kuste haar nogmaals hard, zijn stempel op haar drukkend. Daarna dwong hij zichzelf ertoe haar te laten gaan. Maar haar smaak bleef bij hem. ‘Wacht op mijn teken.’
Rashid jammerde zachtjes. Anna pakte hem op en gebruikte het contact om het trillen in haar armen te laten stoppen. ‘Sst, liefje.’ Op zachte en kalmerende toon begon ze een melodieloos liedje te neuriën.
Er ontplofte weer een granaat, dichterbij dan de laatste. Quamar spande zijn spieren aan, klaar voor de aanval. Hij bewoog zich naar het raam en gluurde naar buiten. In de duisternis zag hij het silhouet van een man – een silhouet dat hem bekend voorkwam – op het dak aan de andere kant van de steeg. Plotseling veranderde de man van houding, waardoor zijn gezicht door het licht van de maan werd beschenen.
‘Meester Quamar! Ik ben het, Farad!’ Uit zijn wapen schoten lichtflitsen in de richting van de Al Asheera. ‘Ik ben hier om u te helpen!’
Voordat Quamar kon reageren, werd er vanuit de steeg geschoten. De kleine man dook achter de dakmuur weg.
Quamar vloekte. Wat was de dief van plan?
‘Wie is Farad?’ vroeg Anna.
‘Een oude kennis. Van wie ik dacht dat hij dood was.’
‘Ren! Red de vrouw!’ schreeuwde Farad, een laatste granaat uit zijn riem halend. Een paar soldaten zochten dekking, anderen gingen door met het beschieten van de kleine man.
‘Misschien hebben we geluk.’ Quamar schoof het laatste magazijn in zijn machinegeweer.
‘Hoe bedoel je?’
‘Aangezien we hulp hebben gekregen, ga ik met je mee.’ Hij greep haar pols en trok haar de met rook gevulde steeg achter de keet in. ‘Farad houdt de Al Asheera bezig.’
‘Maar je vriend zal sterven.’
‘Farad is geen vriend van me. Hij is een dief.’ Vlakbij explodeerde een truck. Mannen gilden het uit. ‘Maar zelfs een dief heeft zijn goede momenten. We zullen de zijne niet verspillen. Volg me.’
‘Je laat hem achter?’
Quamars gelaatsuitdrukking werd hard. ‘Mijn taak is om jou en de prins te redden. En dat is precies wat ik ga doen.’
Duisternis omringde hen, maar Quamar leek er niet door te worden gehinderd. Zonder zich ook maar eenmaal te vergissen, leidde hij hen de stad uit.
De rook rolde in dikke golven over het dak, zodat de straten beneden bijna niet te zien waren. Farad knipperde met zijn brandende ogen. Kreten van de gewonden echoden van de betonnen daken. Onder hem sloegen autodeuren dicht en schreeuwden mannen bevelen, terwijl meer Al Asheera zich in de strijd wierpen.
Farad vervloekte het feit dat hij een van zijn laatste granaten had gegooid om Quamars aandacht te trekken. Granaten die hij van een dode soldaat had afgepakt. Hij besproeide de omgeving met kogels, waarna hij zich liet zakken. Op zijn knieën en ellebogen tijgerde hij over het dak. De andere kant van het gebouw had een afvoerpijp die naar de straat liep. Als hij langs de metalen pijp naar beneden gleed, kon hij op de grond ongezien in het riool verdwijnen.
Plotseling gingen de haren in zijn nek overeind staan. Hij begon nog sneller te kruipen, het feit negerend dat het scherpe beton zijn huid openschaafde. Toen zijn vingertoppen de betonnen muur van het dak voelden, grijnsde hij. Hij legde zijn handen eromheen en begon zich op te trekken.
Een tweetal vuisten greep zijn haar vast en rukten hem naar achteren. Voordat hij het uit kon schreeuwen, voelde hij staal in zijn hals prikken. Hij bevroor.
‘Sommigen van de mannen die je hebt gedood, waren mijn vrienden.’ Een gedrongen man die net zo rond leek als hij lang was, hield een klein krom mes tegen de keel van de dief. ‘Ben jij bereid te sterven voor jouw vrienden?’
‘Het zijn mijn vrienden niet,’ fluisterde Farad. ‘Ik werk voor Zahid.’
‘Nou, heb jij dan even geluk,’ hoonde de soldaat.
Farads ogen werden groot toen Zahid Al Asadi uit de deuropening op het dak stapte. Met een paar boze passen was hij bij Farad en trok hem overeind. ‘Wie ben jij?’
‘Hij zegt dat hij voor u werkt, meester Zahid,’ antwoordde de soldaat met een spottende grijns.
‘Hoe komt het dan dat ik je nog nooit heb gezien, klein mannetje?’
‘Mijn naam is Farad, meester Zahid.’ Farad viel op zijn knieen, hield zijn ogen naar beneden geslagen, zijn neus op de grond. ‘Een nederige dief, en uw trouwe dienaar.’
Zahid lachte gemeen. ‘En jij verwacht dat ik dat geloof, nadat je de man en de vrouw hebt helpen ontsnappen?’
‘Ik wilde niet dat uw mannen ze per ongeluk zouden doden. Ik weet hoe waardevol de vrouw is. En de prins.’
‘Of je wilde ze zelf vangen en losgeld vragen. Net als de man die bij ze is.’
Dat was precies wat Farad in zijn hoofd had. Dicht genoeg bij de man en de vrouw in de buurt komen, de man vermoorden en de vrouw mee terug naar het paleis nemen. Als de Al Asheera hen hadden gevangen, zou Farad zijn kans op de schat hebben verloren.
‘Losgeld? Waarom zou je neef losgeld voor de vrouw vragen?’
Zahid verstarde. ‘Mijn neef?’ Hij trok Farad naar zich toe, totdat hun neuzen elkaar bijna raakten. Er brandde haat in Zahids onyxkleurige ogen.
‘Meester Quamar.’ Bewust hield Farad zijn stem berouwvol. ‘Is hij niet uw neef?’
‘En hoe ken jij Quamar?’
‘Ik heb… vroeger met hem te maken gehad. Jaren geleden. Op de markt.’ Farad had hem geprobeerd te zakkenrollen en was daarbij bijna zijn hand kwijtgeraakt.
‘O ja? Dus jullie zijn vrienden?’ Zahid trok een wenkbrauw op.
‘Eerder kennissen,’ lukte het Farad uit te brengen. Hij vond het veiliger de waarheid aan te passen dan een grove leugen te vertellen.
‘En nadat je hen had helpen ontsnappen, hoe zou je hen dan weer gevonden hebben?’
‘Ze zijn op weg naar de woestijn, maar kunnen zich vanwege de baby niet snel voortbewegen.’ Farad keek naar de grond, in een poging nederig over te komen. ‘Ik wil niet opscheppen, maar ik ben uitzonderlijk goed in mensen volgen.’
Zahid liet Farad los en kruiste zijn armen. ‘Weet je zeker dat ze op weg naar de woestijn zijn?’
‘Ik hoorde meester Quamar het zeggen. Hij vertelde de vrouw dat hij haar meenam naar sjeik Bari’s kampement.’
‘Zei hij waar dit kampement was?’
‘Nee.’
Een lang moment staarde Zahid de dief aan. ‘Wat hangt daar aan je riem?’
‘Mijn buidel… Er zit niet veel in.’
Plotseling rukte Zahid Farads buidel van zijn riem en opende hem, waarna hij hem grommend naar de soldaat gooide en de man een opdracht gaf. Farad spitste zijn oren, maar hij kon niet verstaan wat de opdracht was.
Toen de soldaat was vertrokken, wendde Zahid zich weer tot Farad. ‘Oké, dief,’ zei hij peinzend. ‘Hoe zou je het vinden om op een veel makkelijker manier rijk te worden?’
De zon rees boven de vlakke horizon, de grens tussen zand en hemel vervagend. De periodieke werveling van de woestijnwind bracht geen verkoeling, maar wakkerde de hitte juist aan, als luchtstoten uit een fornuis. Elk krachtig genoeg om ieder stukje ontblote huid met stof en gruis te zandstralen.
In stilte sjokte Anna naast Quamar voort. De adrenaline was allang uit haar lichaam verdwenen. Het zweet prikte onder haar borsten en in haar oksels, waar het bindsel haar huid openschaafde. Maar hun veiligheid stond voorop. Rashids veiligheid. De hitte en de beweging hadden de baby weer in slaap gewiegd, maar Anna voelde zich misselijk, en haar borst verkrampte door het gebrek aan zuurstof.
Minuten smolten samen tot uren, meters werden kilometers; ze was al haar gevoel voor tijd of afstand kwijt. Het zondoorstoofde terrein brandde door Anna’s leren laarzen, droogde haar uit, verschroeide haar keel.
‘We zullen hier een paar uur rusten. Het zou ons meer kwaad dan goed doen om in de hitte van de middag verder te reizen.’
Anna stond stil en was plotseling zo uitgeput dat ze stond te trillen op haar benen. Ze werden omgeven door niets anders dan struikgewas en rotsen. Aangezien ze geen ervaring had met het overleven in de woestijn, geloofde ze Quamar op zijn woord.
‘Waarom kuste je me?’ Ze had die vraag niet willen stellen, wist niet eens waar hij vandaan kwam. Misschien was vermoeidheid de oorzaak.
Een lange minuut bestudeerde hij haar. Zodra ze merkte dat ze haar adem inhield, blies ze die uit. Zijn gezicht was bedekt met een sjaal en zijn ogen verborgen achter een zonnebril, zodat ze geen idee had wat zijn emoties waren. Niet dat de granieten gelaatstrekken sowieso iets weggegeven zouden hebben, dacht ze spottend. Haar enige troost: ook zij was zo vermomd.
‘Om verdere discussie te voorkomen,’ antwoordde hij.
‘Nou, dat heeft kennelijk gewerkt,’ zei ze zacht, pogend de onverwachte brok die in haar keel bleef steken, weg te slikken. Wat had ze gewild, een belofte van eeuwige liefde?
Nee.
‘En de reden dat je in het ziekenhuis niet tegen me praatte?’
‘Gezien de omstandigheden dacht ik dat dat het beste was.’ Hij wendde zich af, zo een eind aan het gesprek makend.
Om de onverwachte pijn die zijn woorden veroorzaakten, te verbergen, haalde ze Rashid voorzichtig uit de draagdoek. Hem uit de brandende zon houdend, tilde ze hem op naar haar schouder, grimassend toen haar spieren protesteerden. ‘Hoe veilig zijn we?’ vroeg ze, bewust van onderwerp veranderend.
Quamar bekeek de grond rond een nabijgelegen rotsblok. ‘Veilig genoeg voor het moment. Ga hier zitten. Er zijn geen slangen of schorpioenen.’ Hij knikte naar het rotsblok, dat een beetje schaduw bood. ‘Blijf uit de buurt van de andere. Er kunnen allerlei dieren zitten die ook een koel plekje proberen te vinden.’
‘Maak je geen zorgen.’ Ze deed een beverige stap naar voren, en plotseling lag zijn hand onder haar elleboog.
‘Wanneer heb je voor het laatst gegeten?’
Ze moest even stilstaan en nadenken. Wanneer was de laatste keer geweest? Er was zoveel gebeurd. ‘Gisterochtend.’
Met kaarsrechte rug, zodat ze met haar ingezwachtelde borst kon ademen, ging ze zitten. Quamar trok een wenkbrauw op bij het zien van haar stijfheid, maar maakte er geen opmerking over. In plaats daarvan hurkte hij voor haar neer en pakte de veldfles uit de rugzak. ‘Hier, drink dit,’ droeg hij op, maar deze keer had zijn stem een laag hees timbre dat zijn arrogantie verzachtte.
Hij draaide de dop eraf, liet die aan de fles bungelen en trok de sjaal van haar gezicht. Zonder te wachten totdat ze de baby had verplaatst, omcirkelden zijn vingers haar nek. Toen ze haar gezicht vertrok, begon hij automatisch haar vermoeide spieren te masseren. Ze slaakte een kleine zucht van genoegen. Daarna hief hij de fles naar haar lippen en duwde haar hoofd zachtjes naar achteren. ‘Kleine slokjes.’
Het water was lauw, maar zalig, een balsem voor haar gortdroge keel. Gulzig dronk ze ervan, totdat hij, veel te snel, de veldfles weer wegtrok. ‘Later kun je meer krijgen, nadat je hebt gegeten. Van te veel word je ziek.’
Hij trok zijn eigen sjaal van zijn gezicht, zette de fles aan zijn lippen en nam een grote slok.
Haar blik werd naar zijn keel getrokken. Toen hij slikte, volgde ze de beweging van de spieren in zijn nek terwijl ze zich aan- en daarna weer ontspanden.
Er fladderde iets in haar maag omhoog, wat daarna tegen haar hart botste. Ze wilde echt ophouden met staren, maar de aanblik van de spieren die zich nogmaals samentrokken was te fascinerend. Nog nooit had ze een man zo sexy water zien drinken.
Hij liet de veldfles zakken, langzaam, haar door zijn zonnebril aankijkend. De seksuele spanning tussen hen verdikte de lucht, zoog er de zuurstof uit.
Zonder de gevolgen te beseffen, likte Anna de droogte van haar lippen, zijn blik naar beneden trekkend. Hoewel ze zijn ogen niet zag, was ze zich er toch van bewust, aangezien de haartjes in haar nek overeind gingen staan.
Ze deed het nogmaals.
‘Hou daarmee op, Anna.’ Quamars stem was diep, maar hij bewoog zich niet.
Al wilde hij dat wel, dat zag ze. Zijn spieren spanden zich aan, zijn kaken verstrakten. Hij leek ineens precies op een grauwende zwarte panter, klaar om zijn prooi te bespringen.
Zou dat niet interessant zijn?