18
Anna ijsbeerde door de suite. Er waren al vier uur voorbijgegaan sinds ze daar achter was gelaten. Vier uur sinds Zahid Rashid van haar had weggenomen.
Gefrustreerd bekeek ze de slaapkamer. De witte Perzische tapijten, de grijze marmeren tegels met bijpassende grijze satijnen gordijnen en sprei, het kersenhouten meubilair – allemaal prachtig maar nutteloos. Het eerste uur had ze doorgebracht met het zoeken naar een wapen, de volgende twee uren met het zoeken naar een ontsnappingsmogelijkheid. Maar het had beide niets opgeleverd.
Ze wierp een blik op de koffer die open op het bed lag, met haar kleren achteloos ernaast gegooid. Zelfs haar mobiele telefoon had ze niet meer.
‘Ben je op zoek naar je mobiel?’
Anna keek in de spiegel boven het bureau. Achter haar stond een vrouw in de deuropening, gekleed in een ivoorkleurige, met diamanten afgewerkte kaftan. Met haar rechterhand wuifde ze de bewaker weg. Op haar linkerarm lag Rashid.
‘Saree?’ Anna draaide zich om naar haar vriendin. Rashid, zag ze, had een hoek van haar mobiel in zijn mond en kauwde erop alsof het een bijtring was.
‘Dag, schat.’
‘Saree,’ fluisterde Anna bijna. ‘Ik dacht… Wij dachten…’
‘Dat Hassan me had vermoord?’ Lachend liep Saree naar het bed toe. ‘Nee, schat. Hassan heeft me gehólpen.’ Ze aaide Anna over haar wang. ‘Ik ga namelijk, samen met mijn zoon, Taer regeren.’
‘Maar Hassan –’
‘Je denkt toch niet dat híj de macht had om deze kleine opstand te organiseren?’
Ongelovig fronste Anna haar voorhoofd.
‘Dat dacht je wel.’ Medelijdend tuitte Saree haar lippen. ‘Mijn hemel, wat ben je simpel.’
‘Als Hassan wilde regeren, waarom heeft hij Rashid dan niet vermoord?’ vroeg Anna, nog steeds trachtend het te begrijpen.
‘Dat zou té doorzichtig zijn.’ Saree wierp een blik over haar schouder. ‘Toch, Zahid?’
‘Mijn vader heeft zich gedeisd gehouden, zoals dat heet.’ Zahid stond tegen de deurpost geleund met zijn zweep in zijn handpalm te tikken. ‘De Al Asheera geloven dat alleen ik bij hun zaak betrokken ben. Dat hebben ze mis, en ze zullen binnenkort verdreven worden. Met wat hulp van onze buren.’
‘Een buurman die bereid is om veel meer voor onze olie te betalen dan je pappa, Anna,’ voegde Saree eraan toe.
‘Onze buurman heeft aangeboden de opstand te helpen onderdrukken. Als men toch denkt dat ik erachter zit…’ Met zijn hand op zijn zwaard maakte hij een buiging naar Saree. ‘…zal mijn wonderschone koningin mij gratie verlenen.’
‘En geheel terecht,’ reageerde Saree ontspannen.
‘Ik heb nooit macht gewild, Miss Cambridge. Alleen geld.’ Hij rechtte zijn rug en glimlachte. ‘En een dode Jarek.’
‘Het zal je niet lukken.’ Verbijsterd en misselijk kon Anna de woorden slechts mompelen.
‘Maar schat, ik ben er al in geslaagd,’ zei Saree, waarna ze Rashids wang kietelde. ‘Het was jammer dat Alma Rashid aan jou gaf. De bedoeling was om jou en Jarek meteen om te brengen.’
‘Mij?’
‘Ja, jou. Waarom denk je dat ik je hier heb uitgenodigd?’ Saree lachte. ‘Jij bent de bonus, Anna. Jij bent degene die de doorslag zou geven. Jouw dood zou de nekslag betekenen voor de oliedeal met de Verenigde Staten. Het zou niet onze schuld zijn dat je was omgekomen, maar het zou de onderhandelingen ernstig hebben verstoord.’ Nog steeds glimlachend zweeg ze even. ‘Daar ben ik zeker van.’
‘Ik dacht dat Alma Rashid aan mij gaf omdat ze jou niet kon vinden. Maar de waarheid was dat ze je niet vertrouwde, hè?’
‘Tja, ze was oud, maar niet dom,’ gaf Saree toe. ‘En trouw aan mijn echtgenoot.’
Anna’s hoofd schoot omhoog. ‘Ik dacht echt dat onze vriendschap –’
‘Die was niet helemaal nep, Anna. Ik vond je best amusant. Maar het grootste gedeelte van de tijd moest ik inderdaad hard mijn best doen. Dat had ik er graag voor over. Je moet erkennen dat het zijn voordelen heeft om bevriend te zijn met de dochter van een van de machtigste mensen op aarde.’
Anna slikte moeizaam. Zoveel doden.
‘O, trouwens…’ Saree liep naar de deur. ‘…Zahid krijgt jóú ook.’ Ze stond even stil toen ze Zahid bereikte, en verschoof Rashid naar haar andere arm. ‘Kom naar mijn kantoor wanneer je hier klaar bent. We moeten nog wat dingetjes afwikkelen, nu Bari’s mensen dood zijn.’
‘Oké, heren, wie gaat er eerst?’ vroeg Ian, terwijl de vijf mannen naar de stenen put in de grond keken. Ian wierp een blik op Quamar. ‘Volgens mij wordt het een beetje krap voor jou, grote kerel.’
‘Geen probleem.’ Quamar deed een stap naar voren, overhandigde zijn rugzak aan Ian en klemde een klein zaklampje tussen zijn tanden. ‘Als jullie er maar voor zorgen niet op me te vallen.’
‘Schiet alsjeblieft een beetje op.’ Nerveus blikte Farad om zich heen. Hij was er niet aan gewend om zich te midden van zulke grote mannen te bevinden. ‘Als iemand ons ziet…’
‘Hoe diep is het, Rat?’ Quamar gebruikte zijn armen om zichzelf in het gat in balans te houden.
‘Drie meter. Misschien vier. Niet meer. Voorzichtig, want er zit een bocht in.’
‘Beschouw het maar als een hele grote glijbaan, Quamar,’ merkte Jordan droog op.
Quamar gromde en liet zich, voeten eerst, het riool in zakken. Onmiddellijk werd hij omringd door water dat zijn laarzen doorweekte en tot zijn knieën kwam. Hij stapte naar de zijkant en deed zijn zaklamp aan. De stenen muren leken in het licht te bewegen. Quamar zag aan alle kanten kakkerlakken wegschieten, maar een aantal kwam ook op zijn hoofd terecht. Hij waadde nog iets verder door om de anderen ruimte te geven. Het gepiep van de ratten zorgde ervoor dat allerlei ander ongedierte zich een goed heenkomen zocht.
‘Het ziet ernaar uit dat we hier niet alleen zijn,’ zei Roman achter hem. Cain liet zich na hem zakken, gevolgd door Jordan en Ian.
Farad kwam als laatste. Als enige leek hij geen last van het water te hebben. ‘Volg me. Snel. Hoe dichter we bij de stad komen, hoe groter de kans dat we worden ontdekt.’
De stenen tunnel was niet meer dan een meter tachtig hoog, en door de modderlaag onder hun voeten werd de ruimte nog kleiner.
‘Deze riolen zijn meer dan tweehonderd jaar oud.’ Farad kon zonder enige moeite rechtop lopen. De vijf agenten moesten zowat dubbel buigen.
Op de plekken waar het cement was verdwenen, sijpelde zand naar binnen. Door de hitte van het grondoppervlak die naar beneden uitstraalde, was het bijna veertig graden in het riool, en het leek alsof ze zich door een stinkende siroop moesten voortbewegen.
Zwijgend volgden de mannen Farad door het doolhof. Plotseling stopte de kleine man en wees naar boven. ‘Hier.’
Boven hun hoofden bevond zich een klein gat. ‘Dit leidt naar de cel waar de koning zit. Het is de afvoer van zijn wc.’
‘Zo kom je het paleis binnen?’ merkte Jordan op, de afvoerpijp bestuderend. ‘Je bent wel een slim ventje, hè?’
Cain schatte de omtrek van het gat. ‘Daar passen wij niet in.’
‘Ik kan hem van zijn boeien ontdoen,’ zei Farad. Uit zijn zak haalde hij een stel lopers. ‘Jullie kunnen een andere rioolbuis gebruiken. We zien elkaar dan bij zijn cel.’
Hij gebaarde naar een grotere buis zo’n anderhalve meter verderop, een die de breedte van de schouders van de mannen had. ‘Die gaat naar de gemeenschappelijke badkamer bij de cellen. Maar ze hebben hem jaren geleden met een stalen plaat afgedekt.’
‘Geen probleem.’ Ian haalde een kneedbommetje uit zijn rugzak.
Quamar wendde zich tot Farad. ‘We komen na vijf minuten achter je aan. Maak goed gebruik van die tijd.’
‘Normaal gesproken klim ik zelf naar boven. Maar als een van jullie me een zetje kan geven, zou dat tijd schelen.’
Nadat Quamar zijn vingers had verstrengeld, zette de kleine man zijn voeten op Quamars handpalmen, greep de schouders van de reus en zond een gebedje naar Allah. Als de koning hem aanviel voordat hij kon uitleggen wat hij kwam doen, zou het hele plan in duigen vallen. ‘Nu,’ fluisterde hij.
Quamar tilde hem op en duwde hem omhoog tot halverwege de drie meter lange buis. Daarna gebruikte de dief zijn rug, handen en voeten om de laatste anderhalve meter naar boven te klimmen.
Toen hij bovenaan was gearriveerd, luisterde hij even. Na zich ervan overtuigd te hebben dat het helemaal stil was in de cel, duwde Farad het rooster met zijn hoofd omhoog. ‘Majesteit,’ fluisterde hij. ‘Ik ben hier om u te bevrijden.’
Er volgde geen reactie, en hij liet zijn ogen even aan het schemerlicht wennen. De cel was klein en kaal. De koning zat met zijn rug naar de muur gekeerd. De lucht was doordrongen van de metaalachtige geur van bloed. Snel kroop Farad uit de buis, waarna hij geschrokken bleef staan.
Jarek was mager geworden. Zijn wangen waren ingevallen en bedekt met een stoppelbaard van drie dagen. Zijn verwarde donkere haar zat aan zijn bezwete voorhoofd geplakt.
Farads blik daalde naar de borst van de koning, en hij werd misselijk bij de aanblik van de stroken rauw vlees die erop getatoeëerd leken.
Koning Jarek sloeg moeizaam zijn ogen op en keek Farad aan. De donkere irissen waren zo hard als graniet.
‘Majesteit.’ Farad moest moeite doen om zijn stem zacht te houden. ‘Meester Quamar bevindt zich in het riool. Ik kom u vertellen dat hij en zijn vrienden u snel zullen bevrijden. Maar eerst zal ik uw boeien losmaken.’ Hij had vragen of woede verwacht, maar de koning zei niets en maakte geen enkele beweging.
Bang dat Hassan en zijn zoon Jarek hadden gebroken, hem tot waanzin hadden gedreven, ging Farad door met fluisteren. Al was het alleen maar om de griezelige stilte te doorbreken.
‘Hassan heeft uw vrouw en zoon. En Anna Cambridge. Quamar is hier om u te helpen hen te redden.’ Het zweet druppelde over Farads gezicht terwijl hij de boeien probeerde open te krijgen.
Hoeveel tijd was er voorbijgegaan? Hij wist dat hij als een waanzinnige aan het kletsen was, maar de koning zei niets, deed niets. ‘Uw zoon is een prachtig kind. Ik heb hem gezien. Quamar en de prinses hebben de afgelopen dagen goed voor hem gezorgd. Totdat Zahid met zijn opstandelingen arriveerde…’
Plotseling schoot het slot van de boeien open, en Farad stond op, in de verwachting dat de koning zou volgen. Toen hij dat niet deed, pakte Farad hem bij de arm en trok hem overeind. ‘We moeten opschieten. Ze zullen de deur snel openmaken. Uw vrouw en zoon zijn in leven en moeten worden gered.’
Jarek keek de kleine man aan. Grommend. Daarna pakte hij hem vast, smeet hem tegen de muur en kneep langzaam maar vastberaden zijn keel dicht. ‘En waarom zou ik jou geloven?’