11
Snel nam Quamar de teugels van Farad over. ‘Pak de dekens!’
Met handige vingers maakte de kleine man de bundel van het zadel van de kameel los.
Quamar trok de kameel naar beneden, totdat hij op het zand lag. Na het dier bij de poten te hebben vastgebonden, trok hij Anna naar zich toe. ‘Ga naast de kameel liggen en houd Rashid tussen jezelf en het dier in.’
Ondertussen had Farad twee dekens tevoorschijn gehaald, waarvan hij er een naar Quamar had gegooid.
Rashid krijste, terwijl Anna hem tegen haar buik legde en achter de rug van de kameel ging zitten.
Farad zat al opgekruld tegen de heupen van het dier.
Quamar ging snel achter Anna en Rashid zitten, hen met zijn lichaam beschermend, voordat hij zichzelf en hen met de deken bedekte.
‘De kameel?’ vroeg Anna fluisterend.
‘Die heeft nergens last van.’ Hij legde zijn ene arm onder Anna’s hoofd en zijn andere over zowel haar als de baby. ‘Kamelen zijn in de woestijn geboren.’
Binnen een paar seconden bestond de lucht alleen nog maar uit zand en stof. De zandstorm trok gierend over hen heen. Anna bewoog zich niet en hield Rashid in haar armen.
Laat hem niet doodgaan, Anna, fluisterde de stem.
Ze concentreerde zich op het gehuil van de baby, verwelkomde het. Als hij huilde, ademde hij tenminste nog.
Red hem, Anna. Hij gaat dood.
Nee, dat gaat hij niet, protesteerde ze in stilte. De intensiteit van de storm nam toe, totdat hij werkelijk loeide. Anna’s lichaam trilde, niet uit angst voor de storm, maar vanwege een andere angst. Een angst die dieper zat, een angst waarmee de stem zich voedde.
‘Het is oké, habibti. Kalm maar. We zijn veilig.’ Quamar trok haar dichter naar zich toe, terwijl zijn hand de deken stevig over hen drieën hield. Rashids geschreeuw veranderde in zacht gejammer, en al snel werd het jongetje stiller. De wind leek hem gekalmeerd te hebben, of misschien kwam het door Quamars gefluisterde woordjes.
Anna concentreerde zich op Quamars stem en werd bijna in slaap gewiegd door het timbre. Hij sprak zowel in het Italiaans als in het Arabisch. Talen die ze niet verstond, maar het deed er niet toe. Zijn onderarm lag onder haar hoofd. Aan de verleiding toegevend, kuste ze de huid onder zijn lippen, waarna ze zijn adem bij haar oor hoorde sissen. Toen voelde ze de warme aanraking van zijn mond op haar slaap. Helemaal gekalmeerd, met de hartslag van de man achter haar en de baby tegen haar borst gekruld, kon ze zich ontspannen.
Net zo snel als hij was opgestoken, ging de storm weer liggen.
Quamar wierp de met een dikke laag zand bedekte deken van hen af. Anna pakte Rashid op, die, afgezien van een beetje gehik, tot bedaren was gekomen. Ook Farad stond op. Zijn donkere huid zat onder de witte stippen.
‘Je had me verteld dat jouw dame, de Sahara, een jaloers type was,’ zei Anna. ‘Ik had niet begrepen hóé jaloers.’
Quamar fronste, beseffend dat ze aan het kussen waren geweest toen de storm begon. ‘We moeten verder. Als er iemand achter ons aan zit, zullen ze ook met de storm te maken krijgen. Daar moeten we van profiteren.’
Anna verstarde, verward door zijn harde toon. ‘Wat is er aan de hand?’
‘Niets,’ snauwde hij. ‘Niets belangrijks, in ieder geval.’
Ze negeerde de pijn in haar hart en concentreerde zich op Rashid. ‘Voordat we vertrekken, moet ik hem een schone luier omdoen.’
Terwijl ze de kameel aaide, liet ze Rashid met haar sjaal spelen. ‘Brave meid, Morgiana.’
‘Je hebt de kameel een naam gegeven?’ vroeg Quamar.
‘Die kwam net in me op.’ Ze haalde haar schouders op, nog steeds een beetje gekwetst. ‘Morgiana was een personage in –’
‘Ali Baba en de veertig rovers. Het slavinnetje.’
‘Ja,’ reageerde ze op neutrale toon. ‘Het was vroeger een van mijn favoriete verhalen. In plaats van te leren omgaan met alle aandacht die ik vanwege mijn vader kreeg, begroef ik me liever in boeken.’
Quamar wilde dolgraag meer over haar te weten komen. Hij wilde haar vragen of haar jeugd eenzaam was geweest. Of ze speciale vrienden of vriendinnen had gehad. Iemand met wie ze haar geheimen had gedeeld. Voor zijn geestesoog zag hij het kleine meisje opgekruld in een stoel, verborgen voor nieuwsgierige ogen terwijl ze las. En dan later, de vrouw die hetzelfde deed.
Vragen brachten mensen dichter bij elkaar, en hij kon dat risico niet nemen. Hij had haar al dieper in zijn hart toegelaten dan hij zich kon veroorloven. Als hij haar nog verder liet komen, zou dat alleen maar pijn voor hen beiden betekenen.
Hij had haar de waarheid verteld toen hij had gezegd dat hij naar de woestijn was teruggekomen omdat het zijn thuis was, omdat zijn familie zich daar bevond.
Maar wat hij haar niet had verteld…
Hij was ook teruggekomen om te sterven.
De zon was ondergegaan, maar toch drukte de hitte nog zwaar op Anna. Het zweet druppelde langs haar rug en prikte in haar huid.
‘Prinses Anna, mag ik u helpen met de kameel?’
Met de rug van haar hand veegde ze het zweet van haar voorhoofd. ‘Noem me alsjeblieft Anna, Farad.’
‘Bent u niet de dochter van de president van de Verenigde Staten?’
‘Ja, maar –’
‘Dan zou u hier als prinses worden gezien.’
Ze zuchtte. Op dit moment had ze niet voldoende energie om een discussie aan te gaan. Vanaf het moment waarop Rashid, een tijdje terug, wakker was geworden, was hij onrustig geweest. Niets wat ze deed, kon hem gelukkig maken. Al een uur lang wisselde hij woedeaanvallen met gejammer af, die beide alleen werden onderbroken als hij op zijn knuistje zoog.
Op een gegeven moment had Farad gesuggereerd dat de baby misschien tandjes kreeg en had hij Rashid een stukje leer gegeven. De baby was onmiddellijk stil geworden, lag nu tevreden te kauwen op en te kwijlen over zijn nieuwe speeltje, waardoor Anna de kleine man een stuk aardiger was gaan vinden.
‘Kan ik iets voor u doen, prinses?’
Anna hield de plastic fles in haar hand omhoog. ‘Rashid heeft de melk in het zand laten lopen. Mijn fout ben ik bang, omdat ik niet doorhad dat de dop er niet goed op zat. Ik probeer Morgiana ertoe te bewegen meer melk te geven, terwijl Quamar op Rashid let.’
‘Als u de fles vasthoudt, zal ik Morgiana helpen hem te vullen.’
Anna knikte en schoof opzij om Farad ruimte te geven. Morgiana draaide haar kop even om en keek Anna met ogenschijnlijke minachting aan.
‘Is er iets wat je niet weet, Farad?’ vroeg Anna.
‘Beslist heel veel.’ Hij nam de tepels van de kameel voorzichtig tussen zijn vingers. Toen hij eraan trok, werd het flesje gevuld met melk.
‘Je weet van kamelen af, en van kinderen die tandjes krijgen.’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik kom uit een groot gezin. Je kijkt. Je leert.’
‘Hoe ben je een dief geworden?’
Even aarzelde hij. ‘We waren arm, en ik was klein. Ziekelijk. Op een avond besloot mijn vader dat hij één mond te veel had om te voeden. Ik werd achtergelaten,’ antwoordde hij toen, verrast dat de pijn er nog steeds was, diep in zijn lichaam. Hij had al jaren niet meer over zijn jeugd gesproken, had niemand gehad om zijn herinneringen mee te delen.
‘En dat stond je moeder toe?’ fluisterde Anna geschokt.
‘Ja.’
‘En je broers en zussen?’
‘Ik weet het niet, prinses. Het was een andere tijd. Een ander land. Een ander leven.’ Hij herinnerde zich de pijnlijke steken van een lege maag, de kou die in je botten drong en dagenlang bij je bleef. Al heel vroeg had hij zich tegen beide – en tegen roofdieren, ook van de menselijke soort – leren beschermen. ‘Dat is een van de redenen waarom ik in Taer woon. Zij behandelen de armen veel vriendelijker dan in de meeste omringende landen,’ voegde hij eraan toe, waarna hij even zweeg, zich plotseling iets realiserend. ‘Onder Hassan zal dat veranderen. Meester Quamars oom kent geen rechtvaardigheid. Geen menselijkheid.’
Anna legde haar hand op zijn schouder en gaf er een kneepje in. ‘Niet als wij het kunnen helpen. Toch?’
Hij keek naar haar omhoog, zag de oprechtheid in haar ogen, en voor het eerst in zijn leven wilde hij geloven. Daarna schudde hij zichzelf mentaal door elkaar. Hij was hier slechts vanwege één reden: geld. Rijke mensen kochten comfort, kochten veiligheid. Snel beëindigde hij het vullen van de fles.
‘Dank je, Farad.’
Langzaam stond Anna op. Toen ze bleef staan, keek hij omhoog.
‘Als ik familie van jou was geweest,’ zei ze zacht, ‘zou ik je nooit in de steek hebben gelaten.’
Hij dwong zijn lippen ertoe een dankbare glimlach te vormen. In minder dan een dag was hij erin geslaagd van Anna Cambridge een bondgenoot te maken. Toen hij haar zag weglopen, trok zijn borst echter samen. Niet uit vreugde of zelfs maar voldoening.
Maar uit schaamte.
‘Dat was een lang gesprek, dat je met de dief had,’ merkte Quamar op toen Anna Rashid van hem overnam.
Ze grinnikte toen de baby een greep naar de fles deed. ‘Deze keer geen spelletjes, jongeman.’
Rashid keurde haar geen blik waardig, zette in plaats daarvan de fles aan zijn mond en begon de melk met korte gulzige slokken naar binnen te zuigen.
‘Ik mag Farad wel, Quamar.’ Ze streek Rashids haartjes met tedere vingers van zijn voorhoofd. ‘En dat kan ik op dit moment niet van jou zeggen.’
‘O, mij mag je ook, Anna Cambridge. Het probleem is dat je me té aardig vindt.’
Even dacht ze dat hij een grapje maakte, maar zijn toon was keihard.
‘En ik moet mijn uiterste best doen om dat gevoel niet te beantwoorden.’
‘Ik wist niet dat het woordje “té” van toepassing kon zijn om vriendschap te beschrijven,’ zei ze, zijn hardheid in haar eigen woorden imiterend.
‘We hebben het niet over vriendschap.’
Haar hoofd schoot omhoog. ‘Als je je zorgen maakt dat ik verliefd op je word, zet dat dan maar uit je hoofd,’ reageerde ze spottend.
‘Niet verliefd,’ gaf hij toe.
Haar rug verstijfde, en haar kin ging de lucht in.
‘Maar er is wel iets.’
‘Aantrekkingskracht?’ vroeg ze, niet in staat de trilling uit haar stem te houden. ‘Lust? Is dat wat je wilt zeggen?’
‘Wat ik wil zeggen, is…’ De scherpte was weer terug in zijn toon. ‘Wat het ook is dat zich tussen ons afspeelt…’ Zijn vinger wees van zichzelf naar haar en weer terug. ‘…houdt nu op. Meteen.’
‘Prima,’ snauwde ze. ‘Verder nog iets?’
‘Slapen. We kunnen gaan slapen.’
‘Samen?’
‘Ja, samen. We hebben de lichaamswarmte nodig om onszelf en het kind warm te houden.’
De enige troost die ze had, was dat hij klonk als een man die vocht voor zijn laatste ademteug. ‘Op de grond.’ Het was een stelling, geen vraag.
‘Ja, op de grond.’ Hij vernauwde zijn ogen. ‘Vérder nog iets?’
Toen Anna zijn kaakspieren zag trillen, trok ze haar wenkbrauwen op. Toegevend aan haar opwelling, lachte ze liefjes. ‘Eén ding nog maar.’
‘Wat?’ gromde hij ongeduldig.
‘Geef je de voorkeur aan boven of onder?’
De nachtlucht werd langzamerhand steeds killer. Farad, voor wie de kou geen onbekende was, krulde zich tegen Morgiana aan, wachtend. Er waren drie uur voorbijgegaan sinds ze zich hadden geïnstalleerd. Quamar sliep, met één arm om zowel de vrouw als het kind geslagen, en zijn andere arm naast zijn geweer.
Zijn lot hing af van de timing. Als de baby voor zijn terugkeer wakker werd, zou hij falen. Geduld betekende overleven.
Farad kroop over het zand, zich bewust van het feit dat er schorpioenen of giftige slangen op de loer zouden kunnen liggen. Zahid had hem specifieke instructies gegeven. Loop naar het noorden, en op een gegeven moment zou hij zijn mannen tegenkomen. Ze waren dicht genoeg in de buurt om hen in de gaten te houden, maar ver genoeg weg om niet ontdekt te worden.
Bijna een halfuur later prikte er een zwaard in zijn nek. Zijn handen schoten de lucht in.
‘We dachten niet dat je zou komen, dief.’
Ze waren met zijn vieren. Hun gelaatsuitdrukkingen werden achter hun Al Asheera-sjaals verborgen. Farad begreep dat bij deze mannen trouw verkocht werd aan de hoogste bieder. Dit soort mannen wisselde net zo snel van bondgenoot als munten van hand.
Terwijl de mannen, de een nog groter dan de ander – de langste was maar een halve kop kleiner dan Quamar – hem omringden, bewoog Farad geen vinger. De stalen punt van het zwaard gleed naar zijn adamsappel.
‘Ik heb een afspraak met Zahid,’ zei hij.
‘En een afspraak met jou betekent zóveel, Rat,’ merkte degene met het zwaard op.
‘Ja,’ was Farads reactie. Hij nam aan dat de man met het zwaard de leider was. ‘Zeker wanneer er iets valt te verdienen.’
Het zwaard ging naar beneden. ‘Dus, waar is sjeik Bari’s kampement?
‘Dat weet ik niet,’ antwoordde Farad, die zijn armen liet zakken. ‘Het lukt me niet de informatie van zijn zoon los te krijgen. Ik weet dat we ernaar op weg zijn, maar hij wil niet zeggen hoeveel dagen de tocht duurt of dat we nog van richting veranderen.’
De leider deed een stap naar Farad toe, waardoor het mannetje gedwongen werd achteruit te gaan. Hij botste tegen de man achter zich en werd weer naar voren geduwd.
‘Hij loopt niet in een rechte lijn, dat is in ieder geval duidelijk,’ zei een van de Al Asheera klagend.
‘En hij stopt ook niet voor water,’ voegde de derde man, de kleinste van het viertal, eraan toe.
‘Morgen zullen we water nodig hebben,’ beweerde Farad. ‘Toen we vandaag ergens stilhielden, heb ik water weggegooid om onze voorraad zo snel mogelijk uit te putten. We vertrekken bij zonsopgang. Stoppen rond het middaguur. Lopen daarna voor zonsondergang nog een paar uur door.’
‘Kom morgenavond weer naar ons toe, mannetje,’ zei de leider waarschuwend. ‘En gebruik je tijd verstandig. Zahid zou veel blijer zijn als je wist waar het kampement zich bevindt voordat je er echt aankomt.’
‘Ik zal mijn best doen,’ reageerde Farad. Hij boog en haastte zich weg.
‘Zahid wil alleen de vrouw en het kind hebben. Als Quamar de locatie van het kampement heeft onthuld, is hij niets meer waard,’ merkte de leider op. ‘Ik vraag me af hoeveel Zahid de dief betaalt.’
De vier mannen keken toe terwijl de duisternis Farad opslokte.
‘Hoeveel hij ook betaald krijgt, het is vast meer dan wij krijgen,’ zei de kleinste. ‘Waarom hebben we hem nodig? Als Zahid samen met de vrouw en het kind antwoorden wil…’ Er verscheen een mes in zijn hand. ‘Ik weet hoe ik die antwoorden kan krijgen.’
Na een lange stilte vormden de lippen van de leider zich tot een gemene grijns. ‘Misschien zouden we zelf een verrassing moeten voorbereiden.’