13
Anna reed op Morgiana, terwijl Quamar en Farad om de beurt Rashid droegen.
Ze reisden urenlang, totdat de duinen plaatsmaakten voor grote stenen pilaren die uit het zand omhoogrezen. Het waren er meer dan een half dozijn, van verschillende lengte en bestaande uit bordeauxrode steen. Net daarachter lagen huizen, hoewel je het beter ruïnes kon noemen, gebouwd met hetzelfde materiaal. De wind blies door de kieren en ramen in een laag melodieloos gefluit, een aangrijpend eerbetoon aan het verleden.
‘Het is prachtig.’
‘Er is water,’ was Quamars reactie.
‘Echt waar?’ Anna was zo uitgeput dat ze nauwelijks meer kon geloven dat er water bestónd in de eeuwige heuvels en vlaktes van het land.
‘Genoeg om je wonden schoon te maken en,’ voegde hij eraan toe, ‘als je dat wilt, om te baden.’
‘Graag,’ zei ze. Tijdens de rit was de pijn van haar schaafwonden afgenomen, behalve in haar oksels en aan de zijkanten van haar borsten. Haar spieren protesteerden hevig toen ze de stijfheid eruit probeerde te rekken.
‘Stoppen we hier?’ vroeg Farad. ‘Maar dit is Maltri. Het water hier is al jaren geleden verdwenen.’
‘Kijk nog eens goed, dief.’
Toen ze bij de ruïnes aankwamen, liep Quamar naar de achterkant. Naast een van de pilaren stond een oude stenen trog, en net daarachter bevond zich een put. Quamar pakte een steen van de grond en gooide die in het gat.
De plons van het water bracht een glimlach op Anna’s gezicht. ‘O, dat is geweldig.’
Farad greep Morgiana’s teugels en bracht de kameel er met één gefluisterde opdracht en een zacht rukje toe zich te laten zakken.
‘Volgens mij mag ze je wel, Farad,’ merkte Anna glimlachend op.
De kleine man bloosde. ‘Het is maar een beest, prinses.’
‘Maar ik denk dat als ze kon praten, we het er beiden over eens zouden zijn dat je een goede kerel bent.’
Verrast staarde Farad haar aan.
‘Wat je voor Rashid en mij hebt gedaan…’ zei ze zacht. ‘Bedankt dat je ons hebt gered.’
Beschaamd als hij was, kon Farad alleen maar knikken.
‘Kom, prinses,’ onderbrak Quamar hen, zijn armen naar Anna uitstekend. ‘Tijd om je weer bij ons op de grond te voegen.’
Hij hielp haar afstijgen. Zijn handen omspanden haar smalle middel met gemak, terwijl hij zijn best deed haar verwondingen niet aan te raken. Zijn oorspronkelijke idee was haar op de grond te zetten, maar toen hij haar lichaam van vermoeidheid voelde trillen, legde hij zijn arm onder haar benen.
‘Wat doe je?’
‘Je dragen,’ antwoordde hij. ‘Je bent uitgeput, en ik wil niet dat je flauwvalt.’
‘Ik was niet degene die gisteren flauwviel.’
Haar opmerking negerend, droeg hij haar over het zand naar een van de watertroggen en zette haar bij een rotsblok neer. ‘Er zijn twee watertroggen en een put. We kunnen Morgiana uit de ene laten drinken en onze voorraad aanvullen. Wanneer zij eenmaal genoeg heeft gedronken, zal ik de trog voor jou en Rashid schoonmaken.’
‘En de andere?’ vroeg Farad.
‘Daar heb ik een speciaal plan voor,’ antwoordde Quamar. Hij nam Rashid van Farad over en legde hem op Anna’s schoot.
‘Ik begrijp het niet,’ zei Farad, maar hij deed intuïtief drie stappen achteruit toen Quamar weer op hem af liep.
‘Ik heb er genoeg van, Rat.’ Quamar stak een hand uit en greep Farad bij zijn kraag. Hij tilde de kleine man op en wandelde op zijn gemak naar de trog. ‘De afgelopen vierentwintig uur heb ik achter je aan gelopen, en de wind heeft je stank in mijn gezicht geblazen, waardoor mijn ogen gingen wateren en mijn hoofdpijn verergerde.’
‘Prinses,’ gilde Farad. ‘Help me, alstublieft.’
‘Sorry, Farad,’ reageerde Anna, maar haar toon gaf aan dat het haar helemaal niet speet.
‘We moeten verder!’ schreeuwde de kleine man uit wanhoop. ‘Als we hier blijven, lopen we groot gevaar.’
‘Dat risico wil ik nemen, zolang ik je stank niet meer hoef te verdragen,’ zei Quamar. ‘Als je met mij reist, ruik je niet als een septische tank vol menselijke uitwerpselen.’ Daarna liet hij Farad in de watertrog zakken. ‘Was jezelf en je kleren. Of verdrink, het maakt mij niet uit.’ Uit de rugzak haalde hij een stuk zeep en dat overhandigde hij aan Farad. ‘En gebruik dit.’
‘Als je wilt, kan ik je kleren later samen met die van ons en de luiers wassen, Farad,’ stelde Anna voor.
‘Zou u dat voor mij willen doen, prinses?’ Fronsend gaf Farad toe aan de impuls om aan het stuk zeep te ruiken. De zeep rook naar schoon leer en kruiden. ‘U bent zo aardig, hoewel daar geen reden toe is. Ik ben niets meer dan een dief.’
‘Je bent veel meer dan een dief. Alleen is dat nog niet tot je doorgedrongen,’ plaagde ze. ‘Leg je kleren bij de put wanneer je klaar bent.’
Farad wist dat hij eigenlijk in zijn vuistje zou moeten lachen. Een prinses die de kleren van een dief wast? Belachelijk toch? O ja, hij zou moeten gniffelen.
Maar de brok in zijn keel voorkwam dat.
De trog – geplaatst achter twee van de stenen pilaren – gaf Anna genoeg privacy voor een bad.
Quamar nam echter geen enkel risico. Farad had gelijk, informatie over waterputten verspreidde zich snel, zelfs in de Sahara. En hoewel Quamar de weer gevulde put pas een week geleden had ontdekt, zouden vele anderen dat ook hebben kunnen doen. Met het geweer in zijn hand, en zijn rug naar Anna toe, leunde hij tegen een pilaar. In de verte hield Farad zich met Morgiana bezig.
Rashid slaakte een kreet, waardoor Quamar gealarmeerd werd. Hij draaide zich om, al zijn spieren gespannen, waarna hij bevroor.
Anna zat in de trog met Rashid op haar schoot. Ze waren allebei aan het lachen, terwijl Rashid water in haar gezicht spetterde. Ze pakte de blote baby op en blies op zijn buik, waardoor hij het weer uitgierde.
Ergens achter in zijn hoofd wist Quamar dat hij zich weer terug zou moeten draaien, dat hij hun privacy zou moeten gunnen. Maar iets binnen in hem, een pijn onder zijn hart, had tot gevolg dat hij zich niet kon bewegen. De zon bescheen de vrouw en het kind, en weerkaatste in de waterdruppels, waardoor haar blanke huid nog sterker contrasteerde met de getinte huid van Rashid.
Hoewel de trog groot genoeg was voor hen beiden, waren de zijkanten niet hoog genoeg om zelfs maar haar buik aan het zicht te onttrekken, zodat haar naaktheid zich voor het grootste gedeelte in het volle zicht van Quamar bevond.
Rashid kreeg een vochtige gouden krul van Anna in zijn vuistje te pakken en trok. Ze deed alsof ze boos was en gilde het uit. ‘Kleine boef,’ zei ze, waarna Rashid zijn vuistje naar zijn geopende mond bracht, klaar om op haar haar te gaan sabbelen. Lachend trok ze de lok eruit en kietelde de neus van de baby ermee. ‘Je bent een echte charmeur, weet je dat?’
Rashid ging met zijn handen over Anna’s gezicht en haakte zijn wijsvinger in haar mond.
‘Nu heb ik je,’ mompelde ze, en ze tilde de baby boven haar hoofd, totdat hij het uitgilde van de pret. Ze was er zich niet van bewust dat haar bovenlichaam door deze beweging geheel aan Quamar werd blootgesteld.
Er ging een scheut van verlangen door zijn lijf. De ronding van haar borsten met de roze tepels die naar voren kwam, elke keer als ze de baby optilde. Voor het eerst in zijn leven kon hij zich een baby – zijn baby – voorstellen, die de borst van zijn moeder kreeg. Anna’s borst. Door dat beeld begaven zijn benen het bijna.
‘Quamar,’ fluisterde ze.
‘Anna…’ Toen hij haar ogen ontmoette, zag hij daarin zijn eigen verlangen weerspiegeld.
‘Zeg alsjeblieft niet dat het je spijt,’ smeekte ze. ‘Ik denk niet dat ik ertegen zou kunnen als –’
‘Je bent zó mooi.’ Hij telde tot tien om de brandende begeerte in zijn bloed te blussen.
‘Net zo mooi als de Sahara?’
‘Mooier.’
‘Dank je.’ Ze gaf Rashid een knuffel. ‘Kun je hem van me overnemen, zodat ik me verder kan baden?’
Quamar pakte het gewaad dat naast de trog lag. Doelbewust hield hij zijn ogen op Rashid gericht. ‘Anna. Je hebt geen reden om me te vertrouwen. Maar we moeten je wonden verzorgen.’
‘Ik vertrouw je.’
Zijn handen beefden toen hij de baby overnam. ‘Nadat je je gewassen hebt, moet ik de geschaafde plekken op je rug bekijken om te checken of er geen zand meer in zit,’ verklaarde hij. ‘Een infectie kun je je nu niet veroorloven.’
‘Oké,’ stemde ze zonder meer in.
Wantrouwig bestudeerde hij haar even.
‘Geef me tien minuten om mijn haar te wassen. Dan ben ik klaar voor je.’
Quamar hield Rashid omhoog en glimlachte toen de baby naar zijn neus greep.
Plotseling stond Farad naast hem. ‘Ik neem de prins wel over, meester Quamar.’
Rashid zag de kleine man staan, stak zijn armen in de lucht en kirde.
‘Het lijkt erop,’ zei Quamar, ‘dat je nog iemand hebt gecharmeerd, Rat.’
‘Het gevoel is wederzijds, kan ik u verzekeren,’ was Farads reactie, de baby in zijn armen nemend. ‘Ik zou mijn leven voor hem geven.’
‘Nou, laten we hopen dat het niet zover komt.’ Quamars blik ging naar de horizon. De middag liep bijna op zijn einde, en ze zouden snel moeten vertrekken.
In het volste vertrouwen dat hij zichzelf weer onder controle had, keerde Quamar naar Anna terug.
‘Ben je klaar?’ vroeg hij zacht, vastbesloten zijn taak te volbrengen, en meer ook niet.
‘Ja.’ Anna trok haar knieën naar haar borst en leunde voorover. Hoewel het water vanwege de zeep troebel was, kon Quamar haar lichaam duidelijk zien. Zijn ogen dwaalden over haar huid, langs haar ruggengraat naar de zachte ronding van haar billen.
Hij knielde achter haar neer. De trilling in zijn vingers negerend, streek hij langzaam het natte haar van haar rug.
‘Ze doen nu nog nauwelijks pijn,’ fluisterde ze hees.
Een voor een checkte hij de schaafwonden. ‘Je hebt geluk gehad.’ Om de intimiteit niet te doorbreken, sprak ook hij op zachte toon. ‘De meeste zijn oppervlakkig. Er zijn er maar een paar waar iets aan gedaan moet worden.’ De wonden aan de zijkanten van haar borsten waren zo diep dat er nog steeds zand aan de open geschaafde roze huid kleefde.
Hij scheurde een stuk linnen van de onderkant van zijn overhemd af en doopte dat in het water. ‘Laat me het weten als ik je pijn doe.’
Ze knikte, maar zei niets. Bij zijn eerste aanraking kreeg ze overal kippenvel op haar rug.
Zijn hartslag versnelde.
‘Wat betekent habibti?’
‘Hoezo?’
‘Ik ben gewoon nieuwsgierig. Je hebt me een paar keer met die naam aangesproken. De eerste keer bij het pakhuis, de tweede keer in de zandstorm en daarna toen ik in het drijfzand vastzat.’
‘Het is een Arabisch koosnaampje en betekent zoiets als “mijn hart”,’ antwoordde Quamar op vlakke toon. Om er minder gewicht aan te geven, voegde hij er daarna aan toe: ‘Het is gewoon maar een woord.’
‘Zoals “schatje”?’
‘Ja, het betekent eigenlijk niets,’ zei hij. Maar toen ze verstijfde, voelde hij een golf van spijt door zich heen trekken.
‘Werk je nog steeds voor mijn vader, Quamar?’
‘Nee.’ Niet in staat zichzelf tegen te houden, liet hij twee van zijn vingers over de zachte ronding van haar heup glijden.
‘Bedoel je dat je niet langer geheim agent bent?’
Omdat hij zijn stem niet vertrouwde, knikte hij slechts, maar daarna realiseerde hij zich dat ze hem niet kon zien. Hij schraapte zijn keel. ‘Ik ben een paar maanden geleden uit dienst gegaan, omdat ik na een missie in quarantaine moest.’
‘Quarantaine? Wat voor quarantaine?’
‘Een van onze biochemische wapens was in handen van terroristen terechtgekomen. Ikzelf, en nog een paar andere agenten zijn er aan blootgesteld geweest.’
‘Was Cain MacAlister een van die agenten?’
Verrast hield Quamar even op met over haar rug te strijken. ‘Nee.’
‘Mijn vader zei dat Cain voor een speciale afdeling van de regering werkte. Dat was de reden waarom hij bij mijn vader was toen mijn oma overleed,’ legde ze uit. Toen Quamar niet meteen reageerde, fronste ze haar wenkbrauwen. ‘Maak je geen zorgen, ik heb geleerd geheimen te bewaren.’
‘Ik maak me geen zorgen, habibti,’ zei hij zacht.
Ze huiverde, maar zweeg.
‘Cain was de eerste die besefte dat er een aanslag op je vader gepleegd zou gaan worden.’ Hij gleed met het stuk stof zachtjes over haar ribben naar de gevoelige kant van haar borst. Haar lippen gingen van elkaar, haar oogleden zakten naar beneden.
Hij verstarde. ‘Deed ik je pijn?’
‘Nee.’ Ze opende haar ogen weer, maar keek hem niet aan. In plaats daarvan legde ze haar hoofd op haar knieën. ‘Als je geheim agent bent geweest, waar zijn dan al je leuke speeltjes?’
Hij lachte, wat voor hemzelf vreemd aanvoelde, aangezien hij dat al zo lang niet had gedaan. ‘Ik geef de voorkeur aan techniek boven technologie.’
Ze glimlachte tegen haar knieën. ‘Je hebt nog nooit in mijn bijzijn gelachen. Dat is leuk. Je zou het vaker moeten doen.’
‘Misschien doe ik dat ook wel.’ Hij gleed met de doek naar haar linkerzij en gaf toe aan de aandrang om met zijn vingers over haar huid te strijken, de vochtige zijdeachtige textuur te voelen.
‘Had je een codenaam?’
‘Ja.’
‘Wat was die?’
‘Kratos.’
‘De Griekse God?’
‘Eigenlijk was hij een halfgod.’ Hij hield de doek boven haar schouder en kneep erin, zodat er druppels water over haar schouderblad en rug naar beneden sijpelden.
‘Mijn mythologie is een beetje roestig. Waar stond hij om bekend?’
‘Om zijn kracht. Zeus gebruikte hem om de orde te handhaven,’ antwoordde Quamar, waarna hij zich genoodzaakt voelde de rest van de waarheid te vertellen. ‘Ik heb een… vriend. Misschien ken je hem. Zijn naam is Jordan Beck.’
‘Jordan?’ vroeg ze verbaasd. ‘Ik heb hem verschillende keren ontmoet. Zijn familie in Londen staat in hoog aanzien, omdat ze op de achtentwintigste plaats staan als opvolger voor de troon of zoiets.’
‘Dat wist ik niet, maar het klinkt inderdaad als Jordan.’ Quamar knikte.
‘Met “vriend” bedoel je dat hij ook geheim agent is?’
‘Ja,’ beaamde Quamar, in de wetenschap dat hij haar opnieuw een geheim toevertrouwde.
‘Kratos. Die naam heb ik eerder gehoord… Operatie Kratos. Was dat niet de naam die werd gegeven aan het beleid van de Londense politie om terroristen zonder pardon dood te schieten?’
‘Heel scherp.’ Hij glimlachte. Het feit dat Anna niet veel ontging, beviel hem. ‘Lange tijd werd ik als een terroristische bedreiging voor Engeland gezien. Vandaar de naam Kratos.’
‘Dat is wel ironisch, hè?’
‘Precies. Jordan houdt van ironie.’ Even zweeg hij. ‘Anna, ik ben niet wie je denkt dat ik ben. Ik heb veel mensen gedood.’
‘Was een van hen onschuldig?’
‘Nee.’
‘Heb je onschuldige mensen gered?’
‘Niet altijd, maar dat was meestal wel het doel.’
‘En nu je uit dienst bent?’
Toen hij niet antwoordde, wierp ze een blik over haar schouder. ‘Loop je met je ziel onder je arm.’
‘Tot voor kort, ja.’
‘Weet je, ik heb je een vraag gesteld… al diverse keren,’ merkte ze op, haar kin weer op haar knieën leggend. ‘Elke keer heb je hem ontweken of totaal genegeerd.’
‘Dan neem ik aan dat het geen vraag was die ik wenste te beantwoorden.’
‘En nu?’ Met haar handen haar borsten bedekkend, draaide Anna zich geheel om zodat ze zijn gezicht kon zien. Als hij de vraag weer ging ontwijken, moest hij haar daarbij recht in de ogen kijken. ‘Waarom ben je hier, Quamar? Waarom ben je op dit moment teruggekeerd? Wist je dat de Al Asheera gingen aanvallen?’
‘Nee.’ Hij zuchtte. ‘Ik zag de aanval vanuit mijn kamp buiten de stad. Tegen de tijd dat ik het paleis had bereikt, hadden de rebellen het al in beslag genomen.’
‘Dus je bent thuisgekomen om te gaan kamperen?’
‘Nee, Anna.’ Hij liet de doek in het water vallen en richtte zijn blik daarna op de horizon. De Saharawind fluisterde in zijn oor, spoorde hem aan. Na een kort moment keek hij haar weer aan. ‘Ik ben thuisgekomen om te sterven.’