12
Toen Farad het kamp naderde, hoorde hij Morgiana snurken. Er ging een golf van opluchting door hem heen. Als hij ontdekt was geweest, zou het dier wakker zijn geworden.
Toch kon hij het beeld van de vier Al Asheera niet uit zijn hoofd krijgen. Er was een afspraak gemaakt, maar die had niet ingehouden dat zijn prinses of de baby iets aan zou worden gedaan.
Zijn prinses? Wanneer was hij haar gaan beschouwen als zijn prinses?
‘Heb je een goede reis gehad, Rat?’
Farad sprong in de lucht en zou het uitgeschreeuwd hebben als Quamar zijn hand niet over zijn mond had gelegd, waarbij zijn vingers diep in de kaken van de kleine man groeven. ‘Als je de baby wakker maakt, zul je daar erge spijt van krijgen.’
Farad knikte en wachtte af. Toen Quamar hem losliet, wreef hij over de zere plekken op zijn kaken.
‘Waar ben je geweest?’ Het maanlicht scheen over het gezicht van de reus. Zijn donkere ogen gloeiden in de duisternis.
‘Ik dacht dat ik iets hoorde, meester.’
‘Wat?’
Even dacht Farad erover om de vier mannen te verraden, maar bijna meteen besloot hij dat plan te verwerpen. Dan zou hij tevens zijn eigen bedrog openbaren. ‘Ik… Ik weet het niet. Ik heb niets kunnen vinden.’
‘Toch was je een hele tijd weg.’
‘Toen ik eenmaal had besloten dat er geen gevaar voor ons heerste, ben ik op zoek gegaan naar een plaats om mijn blaas te ledigen.’ Farad wachtte. Toen Quamar niet reageerde, vervolgde hij: ‘In het donker.’ Weer wachtte hij. ‘Om een beetje privacy te hebben,’ voegde hij er ten slotte aan toe.
‘Dus je wilt zeggen dat je niets verbergt? Geen geheimen hebt? Of misschien… vrienden?’
Ervan overtuigd dat de reus maar een gok deed, hield Farad zijn gelaatsuitdrukking neutraal.
‘Aan de andere kant weten we dat je geen vrienden hebt, toch?’
‘Geen enkele,’ beaamde Farad. ‘Maar wel heel veel vijanden.’ De woorden waren al uit zijn mond gevlogen, voordat hij ze kon tegenhouden. De waarheid stak. Zijn trots zat haar vlak op de hielen. Nou en, hij had zelf voor dit pad gekozen, toch?
‘Maak je geen zorgen over je vijanden, Rat,’ beval Quamar aan, een touw uit zijn riem trekkend. ‘Maak je zorgen over mij.’
Een uur voor zonsopkomst opende Quamar zijn ogen, en hij deed zijn best om Anna en Rashid niet wakker te maken. ’s Nachts waren ze beiden voor de warmte tegen hem aan gekropen. De donkere kringen onder Anna’s ogen vertelden hem dat ze niet goed had geslapen.
Hij bleef nog een paar minuten kijken, niet in staat zijn ogen af te wenden van de vrouw en de baby in haar armen. Diep onder in zijn buik ontstond een hevig verlangen. Zonder enige moeite kon hij zich Anna voorstellen met een eigen kind. Zijn kind, erkende hij.
Farad was lang daarvoor in slaap gevallen naast Morgiana, zijn handen vastgebonden aan het touw waarmee de poten van de kameel zaten vastgemaakt. De kleine man had bewezen nuttig te zijn, maar Quamar vertrouwde hem nog steeds niet. Eens een dief, altijd een dief.
Toen hoorde hij het. Het getinkel van staal, alsof iemand een zwaard trok. Meteen schudde hij aan Anna’s schouder totdat ze met haar ogen knipperde, waarna hij zijn eigen zwaard greep. ‘Er is iemand of iets daar in het donker. Blijf met de baby achter me.’
Nauwelijks had hij zijn zwaard getrokken, toen hij de strijdkreet over het zand hoorde galmen. Er waren er vier. Allemaal Al Asheera. Allemaal met getrokken zwaarden in het halfduister.
Hij haalde uit naar de eerste soldaat, gaf hem een jaap in zijn been en hoorde zijn kreet van pijn, net voordat de volgende aanviel.
‘Quamar!’ schreeuwde Anna. ‘Achter je.’
Quamar wierp een blik over zijn schouder, beukte met zijn schouder tegen de man en wierp hem hard tegen een derde aan.
‘Ga liggen!’ brulde Quamar, toen nog een Al Asheera zich in het strijdperk wierp.
Anna liet zich op haar knieën vallen, waarna ze een zwaard over haar hoofd voelde suizen.
‘Red Rashid!’ Staal kletterde tegen staal. Quamar trapte de Al Asheera-soldaat in zijn buik, waardoor hij achterover in het zand viel. ‘Rennen, Anna! Over de zandduin. Blijf laag in de schaduwen. Ik vind je wel!’
Hij richtte zijn aandacht weer op de vier mannen. Ze hadden voor zwaarden en messen gekozen. Quamar zag geen pistolen of geweren. Waarschijnlijk hadden ze het risico niet willen lopen de vrouw of het kind neer te schieten.
Oké dan, dacht hij grimmig. Hij wilde niets liever dan een beetje van zijn frustratie uit zijn gestel werken.
Met een zwaard in zijn hand wuifde hij hen naar zich toe. Hij daagde ze uit, noemde Hassans mannen in het Arabisch hoerenzonen en werd tevredengesteld toen hij ze woedend zag verstijven.
‘Vergeet niet, we willen hem levend,’ riep de dichtstbijzijnde Al Asheera uit.
‘En ik wil jullie dood,’ reageerde Quamar, hun blik naar hem toetrekkend, zodat ze Anna niet zouden zien vluchten.
‘Waar is de dief?’ vroeg een van hen.
Zijn woorden stierven weg, terwijl het bloed uit zijn keel gutste, veroorzaakt door een mes dat door de lucht was komen vliegen.
‘Hier ben ik,’ zei Farad, op dreigende toon. Hij maakte een schouderrol op het zand, greep het zwaard van de dode man en sprong weer op, zichzelf succesvol tussen de drie overblijvende mannen en Quamar plaatsend. ‘Heeft u mijn hulp verder nog nodig, meester Quamar?’
‘Laat ze maar aan mij over, Rat. Bescherm Anna.’
‘Ja, meester.’ Even aarzelde Farad, maar daarna voldeed hij aan Quamars opdracht.
‘Kom maar op,’ daagde Quamar de Al Asheera uit, omdat hij het achter de rug wilde hebben. Omdat hij bij Anna en de baby wilde zijn.
Met getrokken zwaarden renden de mannen op hem af. Metaal kletterde op metaal. Toen de eerste struikelde, raakte Quamar zijn gezicht met zijn elleboog en voelde dat hij bot verbrijzelde. De man schreeuwde het uit van de pijn en viel op de grond. Quamar draaide in het rond, waardoor de andere twee uit evenwicht werden gebracht, en begroef zijn zwaard in de man die op de grond lag.
Anna’s schreeuw doorkliefde de lucht. Quamar gromde, en de angst sloeg hem om zijn hart. Hij maakte een schijnbeweging naar links, stak zijn wapen in de volgende man, waarna hij diens zwaard greep. Toen de ander hem in de rug aanviel, draaide hij zich weer om en stak de laatste man in de borst met zijn partners wapen. Beide mannen vielen dood op het zand neer.
Dat zag Quamar echter niet. Hij was al naar de top van de zandduin aan het rennen.
In een wanhopige poging Rashid te redden, liep Anna zich de benen uit het lijf. Struikelend daalde ze de helling af en kwam met beide voeten op het vlakke zand terecht, dat het plotseling onder haar begaf. Ze schreeuwde, automatisch haar armen nog vaster om Rashid klemmend terwijl ze op haar knieën viel.
Nat zand doorweekte haar kleren, maar daar besteedde ze geen aandacht aan. Ze probeerde op te staan. Het zand kleefde aan haar benen en zoog haar weer naar beneden.
De angst greep haar bij de keel. Drijfzand?
Voorzichtig tilde ze één voet op. Maar toen ze zich probeerde te verplaatsen, rees het zand naar haar heupen.
Met langzame weloverwogen bewegingen legde ze Rashid hoog tegen haar borst aan. Een tandeloze glimlach verscheen op zijn gezicht, waarna hij bellen blies van het speeksel dat tot over zijn kin droop.
Een tweede schreeuw om hulp slikte ze in. Als Quamar nog aan het vechten was, zou het zijn dood kunnen betekenen wanneer ze hem afleidde.
‘Prinses!’ riep Farad.
‘Hier. Wees voorzichtig, ik ben in drijfzand terechtgekomen.’ Ze probeerde volkomen stil te blijven staan, maar Rashid begon te kronkelen toen hij Farad zag. Voorzichtig probeerde ze hem tot bedaren te brengen, maar de baby greep haar haar en slaakte een vrolijke kreet.
Het zand bereikte nu al haar borst. Ze schoof de baby nog verder omhoog.
De kleine man omcirkelde de rand van het drijfzand. ‘Beweeg u niet, prinses.’
Hij trok de tulband van zijn hoofd en rolde de lange katoenen sjaal met trillende vingers uit. ‘Ik zal het ene uiteinde naar u toe gooien en u eruit trekken.’
Het was niet moeilijk voor Anna om het stuk stof te vangen. Ze wond het onmiddellijk om haar pols en klemde het laatste stuk in haar vuist. ‘Toe maar.’
Farad trok, zijn hielen in het zand begravend en zich inspannend totdat zijn hele lichaam schudde. Toch was er geen enkele beweging bij Anna te zien.
‘Het werkt niet, Farad,’ zei ze, hijgend uit pure doodsangst. ‘We zijn te zwaar. Het drijfzand zuigt ons naar beneden. Je moet Quamar halen –’
‘Anna!’
Van opluchting sprongen er tranen in haar ogen. ‘Hier, Quamar. We zitten vast in drijfzand. Voorzichtig.’
Quamar stond stil en nam de situatie met één blik in zich op. Het koude zweet brak hem uit. ‘Alles komt in orde,’ zei hij, zowel zichzelf als haar geruststellend. Na zijn zwaard te hebben neergegooid, ging hij op de grond liggen en strekte zijn arm uit. ‘Kun je dichterbij komen?’
Toen ze dat probeerde, merkte ze dat ze een paar centimeter dieper wegzakte. ‘Nee. De baby… We zijn te zwaar.’
Met slechts zijn schouders over de rand kwam Quamar erachter dat hij niet verder kon zonder ook weg te zinken.
‘Misschien kan ze hem naar u toe gooien, meester Quamar?’ opperde Farad.
Anna bewoog heel voorzichtig in een poging de baby boven haar hoofd te tillen. ‘Ik heb geen kracht of voldoende houvast om hem naar jullie toe te krijgen.’
‘Anna.’ Quamar trok zijn mantel uit. ‘De truc bij drijfzand is om aan de oppervlakte te blijven drijven.’ Hij knoopte zijn overhemd open. ‘Het meeste drijfzand bestaat meer uit water dan uit zand.’
‘Het lukt me niet.’
‘Dat begrijp ik, habibti. Ik zal het drijven voor mijn rekening nemen. Wat ik wil dat jij doet, is me Rashid overhandigen, zodra ik je heb bereikt.’
Farad greep Quamar bij de arm. ‘Laat mij het doen, meester. Ik ben lichter.’
Terwijl hij nadacht, zweeg Quamar even. ‘Oké. Doe je kleren uit. Het gewicht daarvan zou je alleen maar naar beneden trekken.’
Farad kleedde zich tot op zijn onderbroek uit. Langzaam liet hij zich ruggelings op het zand zakken. Zijn magere lichaam trilde van de kou of van angst.
Welke van de twee de oorzaak was, wist Quamar niet. ‘Ik zal je bij de enkels vasthouden, zodat je niet kopje onder kunt gaan. Pak de baby eerst, anders trekken ze je beiden naar beneden.’
Centimeter voor centimeter schoof Farad dichterbij, zijn armen aan beiden kanten uitgestrekt om te blijven drijven. Ten slotte lag hij slechts een halve meter van hen vandaan.
‘Prinses, geef me de baby,’ zei hij naar adem happend.
Maar Anna kon het niet. Haar lichaam begon te schokken. Rashid zou niet veilig zijn. Rashid zou sterven.
‘Anna, geef Farad de baby,’ droeg Quamar haar op.
‘Nee, Rashid overleeft het niet.’
‘Prinses, alstublieft,’ probeerde Farad haar over te halen.
Quamar kon zien dat ze niet naar hen luisterde. De ontreddering straalde van haar gezicht af, deed haar blik heen en weer schieten.
Farad kon echter nog slechts één minuut op het zand blijven drijven. Angst maakte Quamar misselijk. ‘Anna, luister naar me! Rashid is Bobby niet.’
‘Ik kon hem niet redden.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Kan hem niet redden.’
‘Ja, dat kan je wel. Geef Rashid aan Farad.’
De tranen stroomden over haar wangen. ‘Ik kan het niet. Als ik hem loslaat…’ Haar gefluisterde woorden stierven weg, en ze omarmde Rashid nog steviger.
‘Anna, kijk me aan.’ Toen ze dat deed, zag Quamar de paniek, de schaduwen van de angst. ‘Vertrouw me.’
Nogmaals schudde ze haar hoofd. Golf na golf van radeloosheid en doodsangst overspoelden haar gezond verstand. Ze klemde haar kaken op elkaar, probeerde haar zelfbeheersing terug te krijgen.
‘Sluit je ogen, steek je handen uit, en geef Farad de baby, habibti,’ fluisterde Quamar. ‘Alsjeblieft. Ik zal hem redden. Dat beloof ik.’
‘Jij zult hem redden.’ Ze kneep haar ogen dicht en stelde zich het beeld voor van Quamar die de baby vasthield – zijn krachtige armen rond Rashid, hem omarmend, hem beschermend. Trillend stak ze haar eigen armen uit, hoewel haar handen Rashid nog steeds stevig vasthielden.
‘Nu, Farad!’
De dief greep de baby, en Quamar gaf een heftige ruk. De lucht werd gevuld met de kreet van de baby die nog steeds lokken van Anna’s haar vast had.
Quamars spieren zwollen op, zijn lichaam spande zich aan, en binnen een paar seconden waren zowel Farad als de baby uit het drijfzand getrokken.
‘Bedankt,’ fluisterde Anna, er niet zeker van of ze God of Quamar bedankte.
Het zweet stroomde over Farads gezicht. Ongeduldig veegde hij het uit zijn ogen, terwijl Quamar de baby op de grond neerlegde. Onmiddellijk vertrok Rashids gezicht en begon hij te schreeuwen. Maar gelukkig bewoog hij zich niet.
Nu Rashid veilig was, konden ze zich geheel op Anna richten, wier situatie steeds penibeler werd. Het zand was tot aan haar nek gestegen. Haar instinct vertelde haar zich een weg omhoog te graven, maar die aandrang wist ze gelukkig te onderdrukken. Uiterst voorzichtig strekte ze haar armen aan weerszijden uit, in de hoop het stijgende zand op die manier tot stilstand te brengen.
‘Klaar?’ vroeg Quamar dwingend.
De dief knikte en ging weer op zijn rug liggen. Na heel diep adem te hebben gehaald, schoof hij, met zijn hoofd eerst, over het drijfzand.
‘Farad kan je niet zien, Anna. Je zult hem moeten aantikken.’
Ze durfde niet te knikken. Het zand had nu haar kin bereikt, waardoor ze gedwongen werd haar hoofd in haar nek te leggen, ogen naar de hemel gericht. ‘Ik zal het proberen.’
Zonder iets te kunnen zien, reikte ze blind om zich heen, haar handen glad van zand en slik. Eerst voelde ze zijn haar dat zat vastgeplakt aan zijn voorhoofd. Meteen daarna grepen zijn handen de hare vast. Toen haar rechterhand uit zijn greep dreigde te glijden, omklemde zijn hand haar pols als een bankschroef.
‘Nu!’
Quamar gaf een ruk aan Farad. Haar pols werd uitgerekt, waarna er iets knapte. Er schoot een stekende pijn door haar onderarm. Ze kreunde luid, maar hield vol.
Bijna onmiddellijk verdween Farad onder het zand, ondanks Quamars verwoede pogingen hem eruit te houden. Farads en Anna’s gewicht samen kon niet veel meer dan negentig kilo zijn, maar het zand zoog hen naar beneden.
Zich tot het uiterste inspannend, bleef Quamar trekken, waarbij hij bij elke stap achteruit zijn hielen in het zand begroef. Uiteindelijk slaagde hij erin zowel Farad als Anna uit het drijfzand te trekken.
Farad klapte dubbel. Hij hoestte pijnlijk en krampachtig om het zand dat hij had ingeslikt uit zijn lichaam te krijgen.
Uitgeput probeerde Anna naar de baby toe te strompelen, maar ze stortte een halve meter van hem vandaan in elkaar. Rashid kroop naar Quamar, zijn ongenoegen hikkend kenbaar makend.
Ook Anna klapte nu dubbel. Het leek alsof duizenden kleine scheermesjes in haar borst en buik sneden, de huid als het ware van haar afstroopten. Ze rolde in het zand in een poging om de pijn te verdoven.
Toen ze het uitkermde, draaide Quamar zich meteen naar haar om.
‘Laat het ophouden!’ Ze rukte aan haar kleren, probeerde ze uit te trekken, maar haar handen functioneerden niet. ‘Quamar! Help me!’ De pijn werd ondraaglijk.
Hij gaf de baby aan Farad. ‘Breng hem in veiligheid, maar ga niet te ver, er zou nog meer drijfzand kunnen zijn.’ Snel trok hij zijn mes uit zijn laars en sneed haar kleren open.
Van boven in niets anders meer gekleed dan de band rond haar borsten stond ze trillend, zachtjes jammerend voor hem.
Met zijn mes sneed Quamar de doek van onder naar boven open. Anna kreunde, maar hij stopte pas toen het hele bindsel aan zijn voeten lag, en ze vanaf haar middel naakt voor hem stond.
Hij siste luid en lang.
Op haar borst en buik waren open wonden te zien, sommige zo diep dat het bloed erin stond. Het zand en het gruis in de wonden veroorzaakten de heftige pijn.
Hij pakte zijn mantel van de grond, schudde die uit en legde hem daarna over haar schouders. Pas toen zag hij haar pols, nu tot twee keer de normale omvang opgezwollen. ‘Het komt allemaal in orde, habibti, ik ben bij je.’ Toen hij haar voorzichtig optilde, slaakte ze een klein kreetje, maar ze protesteerde niet.
‘Farad!’ riep Quamar. ‘Jij draagt de baby. In ons kamp zetten we Anna op Morgiana en maken we dat we wegkomen.’
‘En de dode mannen?’
‘Laat die maar aan de gieren over.’