1

 

 

Zack Devlin werd met een schok wakker van het geluid van staal op staal. Binnen een tel stond hij naast zijn brits. Al zijn zintuigen waren gericht op de twee gevangenbewaarders die buiten voor zijn cel stonden.

‘In de houding, gedetineerde.’

Dat zeiden de bewaarders altijd als ze op het punt stonden een cel binnen te gaan. Ze volgden daarmee de veiligheidsprocedure die inhield dat de gevangene zijn vingers ineen moest vlechten en dan zijn handen achter zijn hoofd moest houden.

Wat deden twee gevangenbewaarders in zijn cel in de vroege uurtjes van de ochtend?

Met bonzend hart nam Zack de gewenste houding aan. ‘Is het niet een beetje vroeg voor thee met taart?’ vroeg hij.

De gevangenbewaarders reageerden niet op zijn opmerking.

De een, Mitchell, was een rustige man, die de gevangenen streng maar rechtvaardig behandelde. De andere bewaarder, Mills, was daarentegen een eersteklas rotvent, die ervan genoot om de gevangenen te vernederen. Of zelfs pijn te doen, als hij de kans kreeg. Zijn sleutels rammelden toen hij de celdeur openmaakte. ‘Achteruit, gedetineerde.’

Zack gehoorzaamde. Zijn zenuwen waren tot het uiterste gespannen.

De mannen kwamen zijn cel binnen.

‘Als ik had geweten dat jullie op bezoek kwamen, had ik eerst even opgeruimd,’ merkte Zack op.

‘Houd je brutale mond en laat me je polsen zien,’ snauwde Mills.

De Bitterroot Super Max Prison was een plek waar alles elke dag volgens een vaste routine verliep. Daar werd nooit aan getornd.

Bij die routine hoorde beslist niet dat twee gevangenbewaarders om vier uur in de ochtend zijn cel binnen kwamen om hem de handboeien om te doen.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg hij zo nonchalant mogelijk.

‘Draai je om,’ commandeerde Mills. ‘Nu.’

Zack wist dat hij geen andere keus had dan gehoorzamen. Hij stak zijn polsen uit, zodat Mills hem de boeien kon omdoen. Even vroeg hij zich af of zijn dekmantel was opgeblazen.

Nee, dat was onmogelijk.

De inlichtingendienst had de operatie heel zorgvuldig gepland, en zijn identiteit en achtergrond waren waterdicht.

‘Spreid je benen.’

Zack droeg geen overhemd, alleen een gekreukte pyjamabroek. ‘Ik heb anders niet veel plek om een wapen te verbergen,’ merkte hij op.

‘Ik volg alleen de procedure. En nu benen wijd.’

Zonder zijn ogen een ogenblik van Mills af te wenden, deed Zack wat hem was opgedragen. Knarsetandend onderging hij de ruwe fouillering.

‘Hij is schoon.’ Mills pakte de handboeien en trok ze omhoog, tussen Zacks schouderbladen. ‘Je gaat naar de ziekenafdeling.’

Zacks hartslag ging nog verder omhoog. Hij wist maar al te goed wat er zich afspeelde in de ziekenboeg van de gevangenis. Verdomme, wat was er aan de hand? ‘Ik ben niet ziek.’

‘Doc zegt dat je een bloedtest nodig hebt.’

‘Ik heb geen bloedtest nodig.’

Mitchell klopte op het klembord dat hij in zijn hand hield. ‘Ik heb hier de opdracht staan, partner. Kom, we gaan.’

‘Waar is die bloedtest dan voor?’ vroeg Zack. In gedachten ging hij alle scenario’s na die hij kon verwachten als hij aankwam op de ziekenafdeling. Ze waren allemaal slecht.

‘Dat kun je zo aan Doc vragen,’ antwoordde Mitchell. ‘En nu meekomen.’

Zijn instinct schreeuwde dat hij moest vechten, maar hij wist dat het geen enkele zin had. Sinds hij vier maanden daarvoor in de gevangenis was aangekomen, had hij geleerd om zijn gevechten met zorg uit te kiezen. Van dit gevecht wist hij bij voorbaat dat hij het niet kon winnen. Hij herinnerde zich maar al te goed alle gevangenen die bebloed of verbrand van de ziekenafdeling waren teruggekeerd.

Als ze al waren teruggekeerd.

Hij wierp een blik op de klok aan de muur. Over een uur had hij een afspraak met zijn contact van MIDNIGHT. Hij had het angstige vermoeden dat hij dat niet ging halen.

Op de ziekenafdeling van de Bitterroot Super Max kon een uur het verschil maken tussen leven en dood.

Een van zijn sterke punten was dat hij heel snel kon denken. Hij hoopte alleen dat hij deze keer snel genoeg zou zijn om zijn leven te redden.

 

Om vier uur in de ochtend deden de gangen in de gevangenis denken aan een schemerig verlichte onderwatergrot.

Het geluid van Emily’s voetstappen weerkaatste tegen de betonnen muren en de stalen deuren. Haar dienst begon pas om vijf uur, maar ze was iets eerder gekomen omdat ze even op de ziekenafdeling wilde rondneuzen. Ze had een aantal dringende vragen waarop ze antwoord wilde krijgen. Zoals wat er was gebeurd met de twee gevangenen die naar de ziekenboeg waren gegaan, maar die nooit waren teruggekeerd op cel.

Aangezien dokter Lionel niet van plan leek te zijn om haar dat uit te leggen, had ze besloten om te proberen zelf achter de waarheid te komen. Zo moeilijk kon dat toch niet zijn?

Aan het einde van de gang haalde ze haar pasje door de lezer. Vervolgens toetste ze de viercijferige pincode in op het apparaat aan de muur.

Het slot op de stalen deur klikte open.

Gehaast duwde ze de zware deur open.

De ziekenafdeling was zo donker en stil als een graftombe. Dat was vreemd, want hij werd vierentwintig uur bemand, zeven dagen in de week.

De doodse stilte bezorgde haar een koude rilling over haar rug. Op haar tenen liep ze de afdeling op. Voor de tweede deur, die toegang gaf tot de ontvangstruimte voor gevangenen en de cellen, bleef ze staan. Ze haalde opnieuw haar pas door een lezer en wachtte totdat het lampje van rood op groen was gesprongen.

Met bonzend hart duwde ze de deur open. Tot haar verbazing was ook dit gedeelte van de afdeling stil en donker.

Waar was iedereen?

Ze had op zijn minst verwacht dat de nachtwacht, de assistente van dokter Lionel, achter haar computer aan het werk zou zijn. Met een toenemend gevoel van onbehagen liep ze de gang in. Ze hield haar hand op het pepperspraybusje dat aan haar riem was bevestigd.

Het zachte geluid van haar laarzen op de betonnen vloer bleef precies in de pas met haar veel te snel kloppende hart.

Bij de eerste onderzoekkamer aangekomen, knipte ze het licht aan. Ze zag de onderzoektafel, roestvrijstalen werkbladen en een treklamp.

Ook hier was echter geen levende ziel te bekennen.

Emily was niet gauw bang, maar in de drie jaar die ze nu als gevangenbewaarder werkte in de Bitterroot Super Max Prison in Idaho, had ze geleerd om te vertrouwen op haar instinct. En dat vertelde haar op dit moment dat er iets vreselijk mis was.

Ze duwde de deur open van onderzoekkamer twee en knipte ook daar het licht aan. Haar hart sloeg een slag over toen ze zag dat er een man op de onderzoektafel lag, die was bedekt met een met bloedspatten bevlekt laken. Ze liep naar de tafel en trok voorzichtig het laken weg. Er ging een golf van afschuw door haar heen toen ze zijn wasbleke gezicht zag. Zijn lippen waren blauw. Er liep een zwart opgedroogd straaltje bloed uit zijn neusgat, en zijn ogen waren halfopen. Hij was dood.

Misselijk van angst raakte ze zijn gezicht aan. Zijn lichaam was nog warm. Wat gebeurde hier allemaal? Waar waren dokter Lionel en zijn assistente? En vooral: wat was er met deze gevangene gebeurd?

Ze moest weer denken aan de andere gevangenen die nooit waren teruggekeerd van de ziekenafdeling. De afgelopen weken had ze steeds geprobeerd om erachter te komen wat er met hen was gebeurd. Niemand had haar vragen kunnen beantwoorden, ook haar meerderen niet. Die ochtend had ze de knoop doorgehakt. Als niemand haar iets kon of wilde vertellen, zou ze zelf op onderzoek gaan. Ze had echter niet verwacht een lijk aan te treffen…

Vechtend om kalm te blijven, haalde ze haar portofoon tevoorschijn. ‘Dit is nul-twee-vier-negen. Ik heb een code…’

Ze hoorde een geluid achter zich en draaide zich bliksemsnel om. Het blauwe staal van een wapen. Ze zag zwart haar, een ongeschoren kaak en donkere ogen. Een dot adrenaline schoot vlammend door haar aderen. Snel bracht ze haar portofoon weer naar haar mond. ‘Code –’

Een hand rukte het apparaat los uit haar greep.

Vanuit haar ooghoeken zag ze het door de lucht vliegen. Ze wilde naar de deur stormen, maar voordat ze twee stappen had gezet, had de man haar al te pakken. De portofoon viel met een doffe klap op de grond.

‘Wees doodstil, als je wilt blijven leven,’ zei de man, hard in haar bovenarm knijpend. Zijn ogen glinsterden dreigend.

Ze worstelde zich los en sprong achteruit. ‘In de houding, gedetineerde! Nu!’ Ze probeerde gezag in haar stem te leggen, maar ze hoorde zelf dat hij beefde van angst.

‘Blijf kalm en verzet je niet,’ zei hij, naar haar toe lopend. ‘Ik wil je geen pijn doen.’

Ze wist niet of het door het wapen in zijn hand kwam of door de blik in zijn ogen, maar gedurende een vreselijk moment was ze verlamd van angst.

Een gewapende gevangene, die niets te verliezen had. Het was de nachtmerrie van iedere bewaarder.

Ze stak haar armen uit om hem tegen te houden, al wist ze dat haar dat niet zou lukken. ‘Blijf staan. Kom niet dichterbij.’

Hij bleef niet staan. ‘Doe wat ik je zeg, dan overkomt je niets.’

Haar hart bonsde zo luid, dat ze zijn woorden nauwelijks hoorde. Ze keek naar het wapen in zijn hand en mat de afstand tot de portofoon en tot de deur. Zou het haar kunnen lukken om de portofoon van de grond te pakken voordat hij haar in de rug schoot?

Tijdens de opleiding hadden ze vaak genoeg op dit soort situaties geoefend. Kennelijk was dat niet voor niets geweest, want het volgende moment verdween haar angst en nam haar routine het over.

Ze sprong naar voren en trapte het wapen uit zijn handen. Vervolgens probeerde ze met haar voet zijn gezicht te raken, maar hij ontweek haar trap. Ze draaide zich razendsnel om en schopte hard tegen zijn middenrif.

Grommend van pijn wankelde hij naar achteren.

Vlug pakte ze haar busje met pepperspray. Ze hief het op en dook tegelijkertijd naar haar portofoon. Ze moest haar portofoon te pakken krijgen!

Hij bewoog zo snel als een hongerige panter die zijn prooi in het vizier had. In één vloeiende beweging raapte hij zijn wapen van de grond en draaide hij zich om. Met zijn vrije hand sloeg hij de pepperspray uit haar hand.

Meteen daarna voelde ze zijn sterke handen op haar schouders. Tevergeefs probeerde ze zich los te rukken.

Ruw duwde hij haar naar achteren, de onderzoekkamer in. ‘Voor een gevangenbewaarder ben je erg slecht in het opvolgen van bevelen.’

‘Blijf met je handen van me af!’ Ze slaakte een kreet toen ze met haar rug hard de muur raakte. Verdomme, nu stond ze helemaal klem. Ze probeerde haar knie te gebruiken, maar hij ging snel opzij, voordat ze hem op zijn zwakke plek kon raken.

‘Dat moet je niet nog eens proberen,’ beet hij haar toe. ‘Tenzij je net zo wilt eindigen als die man op de tafel,’ voegde hij er zacht, maar dreigend aan toe.

Ze hoorde dat hij met een Iers accent sprak.

Zijn gezicht was zo dicht bij het hare, dat ze de hitte van zijn adem op haar wang kon voelen. Ze keek in zijn koffiekleurige ogen en zag een dodelijke vastberadenheid en intense wanhoop. Het was haar meteen duidelijk dat hij geen loze dreigementen uitte. ‘Je denkt toch niet echt dat je hiermee wegkomt?’ vroeg ze ademloos.

‘Ja hoor, dat is precies wat ik denk.’ Hij deed een stap naar achteren en richtte zijn wapen op haar borst. ‘Handen omhoog.’

Langzaam bracht ze haar handen omhoog tot schouderhoogte. ‘Ik ben niet gewapend.’

‘Niet persoonlijk bedoeld, maar dat wil ik graag even zelf controleren.’ Zonder zijn blik van haar af te wenden, liet hij zijn handen snel en onpersoonlijk over haar lichaam glijden. Bij het extra busje pepperspray dat aan de band om haar enkel was bevestigd, hielden zijn handen even stil.

Verdomme.

‘Dit was je zeker vergeten.’

‘Ik heb graag iets bij me voor het geval er een stuk tuig van een gevangene boven op me probeert te springen,’ snauwde ze.

Hij smeet het busje in de vuilnisbak.

Ze zag dat hij een wond had aan zijn pols.

Het was geen schram, maar een keurig sneetje, zoals een dokter dat zou maken bij een operatie. Had hij misschien dokter Lionel overmeesterd toen die bezig was geweest met een kleine chirurgische ingreep?

‘Waar is dokter Lionel?’ vroeg ze.

‘We hebben geen tijd voor vragen,’ zei hij, met zijn wapen naar de deur wijzend. ‘Kom, we gaan.’

‘Waar neem je me mee naartoe?’

Hij droeg alleen een gevangenisbroek met een trekkoordje. Geen overhemd, geen schoenen. Hij had de bouw van een langeafstandsloper met lange benen en een buik die uit steen leek te zijn gehouwen. Zijn gespierde borst was licht behaard met zwarte krulletjes. Hij was een en al gratie en kracht.

Met moeite rukte ze haar ogen los van het verontrustend aantrekkelijke plaatje. Tersluiks wierp ze een blik op haar portofoon, die ongeveer een meter bij haar vandaan lag. Als ze hem te pakken kon krijgen, hoefde ze alleen maar de alarmknop in te drukken…

‘Je mag er niet eens aan denken om die portofoon te pakken,’ zei hij waarschuwend. ‘Ik wil je geen pijn doen, maar als je me ertoe dwingt, doe ik het.’

Ze keek hem strak aan. ‘Je wilt dit niet echt doen.’

‘Wat ik nog minder wil, is dat ik een van dokter Jekylls proefkonijnen word.’

Waar had hij het over? Het was duidelijk dat hij waandenkbeelden had.

Misschien kon ze hem met een gesprek tot rede brengen. Dan had ze een betere kans om hier heelhuids vanaf te komen. ‘Je maakt geen enkele kans om te ontsnappen. Zelfs als het je lukt om uit het gebouw te komen, zijn buiten de torenwachters. Denk je dat die niet zullen schieten?’

‘Dat risico wil ik wel nemen. Die torenwachters zijn een stuk minder dodelijk dan dokter Lionel.’ Opnieuw gebaarde hij met zijn wapen naar de deur. ‘Kom mee.’

Ze liep voor hem uit naar het scanapparaat bij de binnendeur. Haar handen trilden echter zo hevig, dat het haar niet meteen lukte om haar pas erdoor te halen. Pas na enkele pogingen sprong het lampje op groen. Ze duwde de deur open en liep de donkere gang in, zich voortdurend bewust van de gewapende man vlak achter haar.

‘Ik heb een uniform en een jas nodig,’ zei hij.

‘Dat kan ik niet –’

‘Ga ze voor me halen,’ zei hij, zijn wapen op haar gezicht richtend. ‘Nu.’

Ze keek hem aan en zag dat hij het meende. Als ze niet deed wat hij zei, zou hij haar vermoorden. ‘In de kleedkamer,’ zei ze zacht.

Tegen de tijd dat ze bij de kleedkamer arriveerden, was ze buiten adem en parelde het zweet op haar voorhoofd. Niet alleen van de inspanning, maar vooral van angst.

De kleedkamer was een kleine bedompte ruimte die naar zweetsokken rook. Aan een kant bevonden zich de grijze kledingkasten; aan de andere muur hingen roestvrijstalen legplanken en haken voor handdoeken, jassen en andere spullen. Een brede deuropening gaf toegang tot de doucheruimte.

‘Pak een uniform voor me.’

Ze liep naar een van de kledingkasten en haalde er een uniform uit. ‘Hier,’ zei ze nors. ‘En nu wegwezen.’

Hij nam het overhemd en de broek van haar aan en legde vervolgens zijn wapen op de bank. Zonder zijn ogen van haar af te wenden, haakte hij zijn duimen onder de tailleband van zijn broek. ‘Probeer maar niet weg te rennen,’ zei hij. ‘Ik schiet naakt net zo goed als aangekleed.’

Ze voelde zich zo opgelaten, dat ze de andere kant opkeek toen hij zijn broek uittrok. Even overwoog ze om er toch vandoor te gaan. Ze wist echter dat ze nooit snel genoeg zou zijn om door de deur te komen zonder een kogel in haar rug. Vanuit haar ooghoeken wierp ze een blik op hem.

Hij had zijn wapen weer gepakt en hield het op haar gericht. Met zijn andere hand knoopte hij zijn overhemd dicht. Het overhemd was iets te groot, maar in het halfduister van de vroege ochtend zou hij kunnen doorgaan voor een gevangenbewaarder.

‘Trek je jas aan,’ gebood hij.

‘Ik ga nergens heen,’ zei ze, dapperder dan ze zich voelde.

‘Doe hem aan,’ zei hij zacht, maar dreigend.

Ze wilde niet met hem mee, en ze wilde hem al helemaal niet helpen ontsnappen. Dat druiste in tegen alles waarin ze geloofde en waarvoor ze was opgeleid. Het ergste was dat het bovendien herinneringen opriep aan de verschrikkelijke misstap van haar vader. Ze had gezworen dat ze zichzelf nooit zo te schande zou maken als Adam Monroe had gedaan.

Met bonzend hart sloeg ze hem gade terwijl hij een jas uitzocht van het rek. Haar ogen gleden langs hem heen naar de alarmknop aan de muur. Overal in de gevangenis bevonden zich alarmknoppen waarop medewerkers konden drukken in een noodgeval, zoals dit. Als ze erbij kon…

Ze stond ongeveer halverwege tussen hem en het alarm. Als ze heel snel was, kon ze misschien net met haar vuist op de knop slaan, voordat hij haar kon tegenhouden. Dan zouden binnen een paar minuten minstens tien gevangenbewaarders naar beneden komen en zou hij geen andere keus hebben dan zich overgeven.

Het was alleen gevaarlijk om hem te dwarsbomen. De kans was groot dat hij haar zou doden. Per slot van rekening was de Bitterroot Super Max Prison niet bestemd voor de lieverdjes. Deze gevangenis was speciaal bedoeld voor de gewelddadigste, gevaarlijkste veroordeelden.

Zo onopvallend mogelijk deed ze een stapje naar voren. Centimeter voor centimeter bewoog ze zich in de richting van het alarm. Toen ze er minder dan een meter van was verwijderd, sprong ze eropaf.

Vlak voordat haar vuist de knop raakte, voelde ze dat er twee armen als een bankschroef om haar middel werden geslagen. ‘Code drie!’ schreeuwde ze, en ze ramde haar elleboog in zijn maag.

Haar kreet werd gesmoord doordat hij zijn hand voor haar mond sloeg. Vervolgens sleurde hij haar weg bij het alarm.

Ze verzette zich uit alle macht en met elke zelfverdedigingstactiek die ze de afgelopen drie jaar had geleerd, maar hij was veel te sterk voor haar. Hij overmeesterde haar met een verbluffend gemak.

Het volgende moment werd ze met zo’n kracht met haar rug tegen een van de kledingkasten geduwd, dat de lucht uit haar longen werd geperst. ‘Blijf van me af!’ bracht ze gesmoord uit.

‘Als je wilt blijven leven, moet je nú je mond dichthouden en heel goed naar me luisteren.’ Zijn ogen waren donker van woede. ‘Waar ben je in vredesnaam mee bezig? Wil je soms dat er doden vallen?’

‘Ik probeer alleen te voorkomen dat er een gevangene uitbreekt,’ antwoordde ze schor.

‘Ik ben niet wie je denkt dat ik ben.’

Als ze niet zo doodsbang was geweest, was ze misschien in lachen uitgebarsten. ‘Zo meteen ga je me nog vertellen dat je onschuldig bent.’

‘Liefje, ik ben verre van onschuldig, maar ik hoor net zomin op deze helse plek thuis als jij.’ Zijn stem was dreigend als het gerommel dat voorafgaat aan een onweersbui.

Emily was zich erg bewust van zijn harde lichaam tegen het hare. Ze kon de spanning in zijn spieren voelen en zijn gejaagde ademhaling horen.

Aan de andere kant van de deur klonk het geluid van rennende voetstappen.

Zijn lichaam verstrakte. ‘Geen woord,’ fluisterde hij. ‘Anders vermoord ik degene die door die deur naar binnen komt, dat zweer ik.’

Ze voelde de kolf van zijn wapen tegen haar buik. ‘Niet doen,’ zei ze snel. ‘Ik zal alles doen wat je zegt.’

Zijn ogen waren nog steeds strak op haar gericht, met een blik waar zowel angst als vastbeslotenheid uit sprak.

Ze vond het een verontrustende combinatie.

‘Dat is wel zo verstandig, als je niet wilt dat ik de trekker overhaal.’

Voordat ze nog iets kon zeggen, omvatte hij haar gezicht met beide handen en bracht hij zijn mond omlaag naar de hare.