60
Ik was flink aangeslagen geweest toen die jongens me bijna over de reling in de Niagara hadden gegooid. Ik was ook flink geschrokken toen ik merkte dat iemand me naar het huisje aan het meer was gevolgd.
Maar het was niets vergeleken met wat ik nu voelde.
We waren er altijd van uitgegaan dat Scott zichzelf om het leven had gebracht. Misschien niet doelbewust, maar wel als de auteur van zijn eigen lot, zoals men dat zegt. Hij was onder invloed van XTC geweest en was van het dak gesprongen omdat hij dacht dat hij kon vliegen, of over de rand gestruikeld omdat hij zo stoned was dat hij niet meer op zijn benen kon staan.
Beide vaststellingen waren moeilijk om mee te leven.
Maar dit veranderde alles. Wat Claire me zonet had verteld, suggereerde dat Scott helemaal niet was gestorven door een ongeval. Wat ze me had verteld, suggereerde dat hij doelbewust was vermoord.
‘Meneer Weaver, voelt u zich wel goed?’ vroeg Claire.
We reden om Buffalo heen via de 290 rondweg, aan de noordkant, en waren al bijna bij de brug naar Grand Island. Door de combinatie van woede en schrik kon ik niet meer goed zien en leek het alsof de voorruit van de Subaru met bloedrode verf was bespoten. Ik schudde mijn hoofd om helder te kunnen nadenken. Mijn handen knepen zo hard in het stuur dat ik er pijn van in mijn armen kreeg.
De vuile schoft. Die verdomde smeerlap had mijn kind van het dak gegooid.
Nee, hield ik mezelf voor, dat weet je niet. Dat weet je helemaal nog niet. Je hebt geen enkel bewijs.
Maar het gevoel in mijn onderbuik, kloppend als een woekerend gezwel, vertelde me het tegendeel.
Haines kon Scott als een ernstige bedreiging hebben gezien. Goed, de politiemensen van Griffon permitteerden zich de nodige vrijheden en de inwoners waren bereid dat door de vingers te zien. Maar dit was iets anders. Een smeris die een of andere onruststoker meenam naar de watertoren en hem een paar tanden uit zijn mond sloeg was één ding, maar een smeris die zich aan jonge meisjes vergreep? Die ze betastte? Dat was andere koek.
En Haines wist heus wel dat de korpschef Scotts oom was. Stel dat Scott het echt tegen Augie zou zeggen. Hoe vaak hadden Scotts en Haines’ wegen elkaar verder nog gekruist, buiten medeweten van Claire? Hoe vaak had Scott hem bedreigd?
Een klikspaan.
Zo moest Haines hem ook hebben gezien. Een klikspaan die zijn carrière kon ruïneren, die hem in de verdachtenbank van een rechtszaal kon brengen.
Ik stelde me de mogelijke scenario’s voor.
Had Haines hem op straat zien lopen, was hij uit zijn auto gesprongen en hem achternagegaan? Was Scott, met de sleutel die hij had, Ravelson Furniture binnengevlucht en de trappen opgerend, in de veronderstelling op die manier aan hem te ontsnappen? Was Haines hem gevolgd tot op het dak, en had hij hem eraf gegooid?
Of was Scott daar al geweest en had hij zich luidruchtig gedragen, de orde verstoord? Was Haines door de straat gereden en had hij iets verdachts op het dak opgemerkt? En had hij, toen hij boven kwam en zag dat het Scott was, zijn kans schoon gezien?
‘Alstublieft, meneer Weaver, zeg iets tegen me.’
Met een ruk keek ik opzij naar Claire, alsof ze als een hypnotiseur met haar vingers had geknipt en me uit mijn trance had gehaald.
‘Wat is er?’
‘Is alles in orde met u?’
‘Ja.’
‘Nadat ik dat over Scott had verteld, werd u opeens zo stil.’
‘Het heeft niks te betekenen,’ zei ik. ‘Het is gewoon dat... Toen je over hem begon, kwamen er allerlei herinneringen terug.’
‘O god, het spijt me. Ik wilde alleen iets aardigs over hem zeggen.’
‘Nee, het is al goed. Ik ben blij dat je het hebt verteld. Echt.’ Ik probeerde me te concentreren. ‘Heeft Scott wel eens iets gezegd wat suggereerde dat hij bang was van Haines? Dat hij niet uitsloot dat Haines hem misschien kwaad zou doen?’
Claire schudde haar hoofd. ‘Nee. Ik bedoel, iedereen van mijn leeftijd gaat ervan uit dat de politie je vroeg of laat iets zal aandoen. We zijn jong, dus we moeten wel ergens schuldig aan zijn, waar of niet?’
Ik zei enige tijd niets, verzette me nog steeds tegen de rode mist voor mijn ogen, vastbesloten als ik was om Claire bij haar vader af te leveren zonder de berm in te rijden voordat ik bij het ziekenhuis was.
Alsof ze mijn gedachten las zei Claire: ‘Weet u, ik voel me wel weer oké. Ik bedoel, ik voel me vreselijk, maar ik geloof niet dat er iets mis met me is.’
‘Jij en je vader mogen bepalen wat jullie straks gaan doen.’
Ik was bang dat het klonk alsof het me niet langer interesseerde. Dat ze mijn zorg niet meer was nu ik haar had gevonden, en ik me had ontdaan van de drukkende verantwoordelijkheid die ik had gevoeld sinds ze die avond in mijn auto was gestapt. Dat ik een punt achter het gebeuren kon zetten zodra ik haar aan haar vader had overgedragen.
Zo ervoer ik het niet. Of niet echt in elk geval. Maar het was alsof een reusachtige arm alles van mijn overvolle bureau had geveegd en op de grond had gegooid.
Er lag niets meer op, alleen Scott nog.
Zonder iets te zeggen reden we Grand Island over. Toen we rechts van ons de eerste megastores van Niagara Falls passeerden vroeg Claire: ‘Wie gaat het aan Dennis’ vader vertellen?’
Nog een vader die een onvoorstelbaar groot verdriet zou moeten verwerken. Een verdriet dat voelde als een zwart gat waar je in werd gezogen, in een leegte waaraan geen einde kwam.
‘Dat weet ik niet,’ zei ik. ‘Iemand van de staatspolitie, denk ik. Zodra ze in kaart hebben gebracht wat er in het huisje is gebeurd.’
‘Zou u ze niet daarmee moeten helpen?’ vroeg ze. ‘Zou u niet degene moeten zijn die het aan Dennis’ vader vertelt?’
Zo lang als ik leef zal ik spijt hebben van hoe ik hierop reageerde.
Ik keek opzij en snauwde: ‘Heb ik niet genoeg gedaan? Als jij die avond niet op mijn raampje had geklopt, zou al deze ellende me verdomme bespaard zijn gebleven!’
Haar gezicht verstrakte en de tranen schoten in haar ogen.
‘Het spijt me,’ zei ik. ‘Het spijt me echt.’
‘Niemand heeft u gevraagd naar het huisje te komen!’ riep ze. ‘We hadden heus zelf wel een oplossing bedacht. Daar hadden we u niet voor nodig. Dennis zou nog in leven zijn als u zich er niet mee had bemoeid!’
‘Claire...’
‘Laat me met rust,’ zei ze. ‘Breng me gewoon naar mijn vader. Ik wil mijn vader zien, meer niet.’
Ik zag de blauwe H van het ziekenhuis aan de horizon. Vier minuten later reden we de afrit naar de Spoedeisende Hulp op. Bert Sanders stond bij de ingang te wachten, zonder te weten naar wat voor auto hij moest uitkijken, maar zodra hij Claire op de passagiersstoel herkende, begon hij te zwaaien en rende hij ons tegemoet.
Hij had Claires portier al opengetrokken voordat ze de hendel kon vastpakken, nam haar in zijn armen, tilde haar van de grond, en ze huilden allebei.
Sanders keek me aan over de schouder van zijn dochter, glimlachte en zei: ‘Mag ik u nogmaals hartelijk bedanken, meneer Wea...’
‘Later,’ zei ik terwijl ik mijn hand uitstak, het portier dichttrok en mijn voet op het gaspedaal zette.