12
Toen ik naar buiten liep, brak ik mijn pijnlijke hoofd over wat Phyllis Pearce me zonet had verteld. Geen bewakingscamera’s? De plek voor de deur van Patchett’s was maar een paar stappen verwijderd van die waar Claire Sanders op het raampje van mijn auto had getikt om te vragen of ze een lift kon krijgen. Hoe was het mogelijk dat dit laatste wel op video was vastgelegd en de knaap die me die dreun had verkocht niet?
Voordat ik de straat overstak naar mijn auto, keek ik of ik ergens bewakingscamera’s zag. Nee, nergens een camera te zien. Maar hadden Haines en Brindle – een van de twee, ik wist niet meer wie – niet gezegd dat ze zo bij mij terecht waren gekomen? Dat mijn kentekennummer door de camera voor de deur van de bar was vastgelegd toen Claire in mijn auto stapte?
Had een van de twee dat werkelijk gezegd? Of hadden ze het alleen gesuggereerd? Hadden ze alleen gezegd dat mijn auto op camerabeelden stond en had ik de rest er zelf bij verzonnen?
Ik kon me niet herinneren hoe het gesprek precies was verlopen, en het bonzen in mijn hoofd maakte mijn geheugen bepaald niet beter. Maar als ze me inderdaad hadden verteld dat ik op de camerabeelden stond, waarom hadden ze dan tegen me gelogen? En als ik er niet op stond, hoe waren ze dan bij mij terechtgekomen? Hadden ze Patchett’s al in de gaten gehouden? Of hadden ze Claire geschaduwd?
Het zou helemaal niet zo vreemd zijn als de politie af en toe een patrouillewagen in de buurt van de bar neerzette om te kijken of er mensen met te veel drank op achter het stuur wilden kruipen. Of misschien konden ze hier hun bekeuringsquotum op peil brengen door zo nu en dan een minderjarige drinker op te pakken, om de mensen te laten zien dat Griffon een veilige, fatsoenlijke stad was om je kinderen in groot te brengen, ook al werd oogluikend toegestaan dat er in Patchett’s drank aan minderjarigen werd geschonken.
Misschien was de politie om een andere reden naar Patchett’s geroepen en hadden ze, voordat ze terugreden, gezien dat een liftend tienermeisje in de auto van een onbekende man was gestapt en had iemand de tegenwoordigheid van geest gehad het kentekennummer te noteren. En toen Claire later als vermist was opgegeven, had een van de smerissen tijdens de ochtendbriefing gezegd: ‘Hé, wacht eens even.’
Ik zocht in mijn zak naar mijn autosleutels, opende het portierslot met de afstandsbediening en ging achter het stuur zitten. Ik bekeek mezelf in de achteruitkijkspiegel voordat ik het portier sloot en de binnenverlichting uitging. Mijn haar zat door de war. Ik haalde mijn vingers erdoorheen totdat ik er weer redelijk toonbaar uitzag.
Ik wilde net de contactsleutel omdraaien toen de twee bikers Patchett’s uit kwamen en de straat overstaken naar hun motoren, die voor mijn auto stonden geparkeerd. Op het moment dat ze hun been over de motor wilden zwaaien, als een paar cowboys die hun paard bestegen, lichtten op amper honderd meter afstand de koplampen van een auto op.
Vrijwel tegelijkertijd zag ik een bewegende streep van rood en blauw licht op het dak van dezelfde auto. Vijf seconden lang werd de sirene ingeschakeld, waarna de patrouillewagen met piepende banden naast de motoren tot stilstand kwam.
De bikers bleven staan en er stapten twee smerissen uit de patrouillewagen. Een vrouw aan de bestuurderskant en een man aan de passagierskant. Ik herkende de vrouw als Donna’s vriendin Kate Ramsey. Achter in de dertig, kort blond haar, ongeveer vijfentachtig kilo met een lichaamslengte van hooguit één vijfenzestig. Met de kin recht vooruit, een ontzagwekkende verschijning. Haar partner kende ik niet, maar ik schatte hem begin dertig, één vijfenzeventig lang, ongeveer net zo zwaar als Ramsey, met een prominente kin en jukbeenderen.
Zo te zien had Kate de leiding. Ik deed mijn raampje omlaag om mee te luisteren.
‘Waar komen jullie vandaan?’ vroeg Kate. Haar ene hand rustte op de wapenstok aan haar riem.
Biker één vroeg: ‘Wat is er aan de hand, agent? Hebben we iets gedaan?’
‘Ik stelde je een vraag,’ zei Kate. ‘Waar komen jullie vandaan?’
‘Uit Elmwood,’ zei biker twee. Een buurt in Buffalo, en niet eens zo’n slechte.
‘Wat brengt jullie naar Griffon?’ vroeg de andere smeris.
‘We kwamen gewoon een biertje drinken en een potje poolen,’ zei biker één.
‘En dat was alles?’ vroeg Kate Ramsey. ‘Waren jullie hier niet voor andere zaken?’
Biker twee schudde zijn hoofd. ‘Hoor eens, we hadden gewoon behoefte aan wat frisse lucht en zijn een eindje gaan rijden. Dat is alles. We zijn niet op zoek naar problemen.’
Kates partner zei: ‘We moeten jullie soort hier niet.’
‘Onze soort?’ zei biker één. ‘Wat mag dat dan wel betekenen?’
‘Dat betekent,’ zei Kate, ‘dat we hier geen behoefte hebben aan drugs dealend schorem dat onze stad naar de verdommenis komt helpen.’
De eerste biker bewoog zich een stukje naar Kate toe, maar zijn maat stak zijn hand op. ‘Dan kunnen we maar beter gaan.’
‘We hoeven dit verdomme niet te pikken,’ zei de eerste.
Kates partner deed een stap naar voren en trok de wapenstok van zijn riem. ‘Ja, dat hoef je wel.’ Hij liep naar de voorkant van de motoren en zwaaide achteloos zijn wapenstok in het rond. ‘Wat kost zo’n koplamp tegenwoordig?’
‘Wacht nou, man, we gaan al,’ zei biker twee. ‘We zijn al weg.’
‘En niet meer terugkomen,’ zei Kate.
‘Mij best,’ zei de eerste biker. ‘Waarom zouden we hier trouwens willen terugkomen? Het is allemaal waar wat ze over deze shitstad zeggen.’
Kate Ramsey en haar partner keken toe terwijl de twee bikers op hun motoren stapten, startten en voorzichtig om de patrouillewagen heen stuurden. Eenmaal op de weg stak de ene biker zijn middelvinger op naar de twee smerissen.
Ramsey en haar partner keken ze na tot hun achterlichten zo groot als speldenknopjes waren, stapten in hun auto en reden weg.
Ik wilde terug naar het huis van Skilling, maar het leek me verstandiger om eerst met Bertram Sanders, Claires vader, te gaan praten.
Ik vond zijn adres met behulp van mijn smartphone. Sanders woonde aan Lakeland Drive. Ik kende Lakeland, maar ik had nooit begrepen waar de naam vandaan kwam. Er was nergens een meer of ander water in de buurt. Ik hoopte dat het niet de burgemeester zou zijn die opendeed als ik op de deur klopte, maar Claire zelf. Want mocht ze in de tussentijd zijn thuisgekomen, dan zou niemand van de politie zich verplicht voelen dat aan mij te laten weten.
Het was een gemiddelde, naoorlogse wijk. Dan bedoel ik de Tweede Wereldoorlog, niet die in Korea, Vietnam, de Golf, Irak of Afghanistan. We hadden er zo veel gehad, dat het bijna niet bij te houden was. Het was een eenvoudig huis van twee verdiepingen met buitenwanden van bruin geschilderde overnaadse planken, en hoewel de voorgevel vrij smal was, zag ik ook dat het pand ver doorliep naar achteren. Het huis was beter onderhouden dan de meeste andere in de straat, waar op diverse daken nog steeds een verroeste tv-antenne stond, ook al had die al jaren geen signaal meer uit de lucht opgepikt. Achter het huis, aan het eind van de lange, smalle oprit, stond een garage groot genoeg voor één auto.
Ik parkeerde langs de stoeprand, liep naar de deur en klopte aan. Het was na achten en de straatlantaarns waren al aan, maar in het huis zag ik geen licht branden. Ik schermde mijn ogen af met mijn handen en tuurde door het smalle, verticale ruitje in de deur naar binnen. Geen teken van leven te zien.
Het leek een zinloze actie, maar toch liep ik om het huis heen om het bij de achterdeur nog eens te proberen. Daar aangekomen kon ik in de keuken kijken. Ik schermde mijn ogen weer af en zag dat het enige licht in de keuken afkomstig was van de digitale display van de broodrooster. Op mijn geklop werd niet gereageerd.
‘Kom je voor de burgemeester?’
Ik draaide me om en zag een oudere vrouw op de verlichte veranda van het huis ernaast. Ze kon me over de schutting zien.
‘Ja, dat klopt,’ zei ik. ‘Ik had gehoopt Bert thuis te treffen.’
‘Het is donderdagavond,’ zei de vrouw, alsof ik zou moeten weten wat dat betekende.
‘Wat is er op donderdagavond?’
‘Openbare vergadering. Je bent zeker niet van hier.’
Na zo veel jaren in Griffon te hebben gewoond voelde ik me vanavond echt een buitenstaander. Het leek wel alsof iedereen me wilde inpeperen hoe weinig ik wist.
‘Het was me ontschoten.’
Vanuit het huis van de vrouw riep een man: ‘Met wie ben je aan het praten?’
Ze draaide zich om en riep terug: ‘Een man die voor Bert komt!’
‘Zeg dat hij het bij het stadhuis moet proberen.’
‘Dat heb ik al gedaan. Denk je dat ik achterlijk ben?’ Ze wendde zich weer tot mij. ‘Hij denkt dat ik achterlijk ben.’
‘Ik had gehoopt dat Claire thuis zou zijn, dan kon ik de boodschap aan haar doorgeven.’
‘Ik heb haar vandaag niet gezien.’ Ze aarzelde, bevochtigde haar lippen alsof ze niet kon besluiten of ze me meer moest vertellen. ‘Je weet nooit waar dat kind uithangt. Goddank zijn onze kinderen al volwassen en de deur uit. Ze bellen zelden, maar eerlijk gezegd vind ik dat prima. Maar voor Bert zal het niet gemakkelijk zijn, om in zijn eentje zijn dochter groot te brengen.’
Ik herinnerde me dat Donna me had verteld dat de burgemeester en zijn vrouw uit elkaar waren. ‘Ja, ze kunnen knap lastig zijn,’ zei ik.
‘Waar hebben jullie het over?’ riep de man vanuit het huis.
‘Dat vertel ik je straks!’ riep de vrouw terug. ‘Let maar niet op hem. Hij bemoeit zich graag overal mee.’ Ze sloeg haar ogen ten hemel.
‘Woont Claire alleen hier?’ vroeg ik. ‘Of de helft van de tijd bij haar moeder?’
‘Dat zou een heel gedoe zijn, de helft van de tijd hier en de andere helft over de grens. Caroline woont in Toronto, met haar nieuwe man, hoe heet hij ook alweer?’
‘Ja, inderdaad,’ zei ik, alsof ik het zelf ooit ook had geweten. Misschien was Claire wel bij haar moeder. Het was de moeite van het checken waard.
‘Ed,’ riep de vrouw naar binnen. ‘Ed!’
‘Wat?’
‘Hoe heet die nieuwe man van Caroline? Je weet wel, die van die juwelierswinkel met die reclameborden op het station van Toronto.’
‘Eh... Het ligt op het puntje van mijn tong. Minsky.’
‘Nee, zo heet hij niet,’ riep ze terug. ‘Je schoonzus heet Minsky.’
‘O, juist.’
Ze keek weer naar mij. ‘Ik weet het al. Jeff Karnofsky. Met een K. Of eigenlijk met twee K’s. Eén aan het begin en één bij het eind.’
‘Wanneer hebt u Claire hier voor het laatst gezien?’
‘Gisteravond. Ze werd opgehaald door een of andere pick-up.’
‘Hoe laat was dat?’ vroeg ik.
Ze haalde haar schouders op. ‘Dat weet ik niet meer. Na het nieuws.’
‘Welk nieuws?’ Tegenwoordig, zeker met al die kabelzenders, kwam het zelden voor dat er géén nieuws op tv was.
‘Brian Williams,’ zei ze. Dat zou het NBC Nightly News moeten zijn, op WGRZ, de plaatselijke zender van NBC. Van halfzeven tot zeven uur ’s avonds. ‘Zo’n knappe man, die Williams.’
‘Dus kort na het nieuws werd Claire opgehaald?’ Ik besefte dat mijn vragen steeds specifieker werden, maar de vrouw scheen het leuk te vinden om met me te praten, en het deerde haar blijkbaar niet dat ze me vertrouwelijke dingen vertelde.
‘Ik weet het echt niet. Zeven uur, acht uur, halfnegen... Ik heb geen idee. Ik weet wel dat ze haast hadden, want ze reden met piepende banden weg. Dáár zou de politie ze eens een bekeuring voor moeten geven. Ze zijn hier immers altijd in de buurt?’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Dat is al een tijdje zo. Er staat regelmatig een patrouillewagen in de straat geparkeerd, alsof de politie van Griffon het huis van de burgemeester in de gaten houdt. Ik vroeg me af of hij soms doodsbedreigingen of zoiets had ontvangen, maar toen ik hem ernaar vroeg, zei hij dat het niks voorstelde en dat ik me geen zorgen hoefde te maken.’ Ze grinnikte. ‘Ik bedoel, ik zou het niet leuk vinden als er een auto komt langsrijden en ze zijn huis onder vuur nemen. Stel dat ze per ongeluk ons huis raken.’