37

‘Ik was het vergeten,’ zei ik. ‘Ik dacht dat het de avond daarvoor was.’

‘Nee,’ zei Augie. ‘Eergisteravond.’ Hij grijnsde. ‘En als je het weten wilt, je bent de beroerdste pooler die ooit op mijn tafel heeft gespeeld.’ Hij wendde zich tot agent Brindle. ‘Dus ga naar de receptie en zeg tegen die jongen en zijn ouders dat ze zich hebben vergist.’

‘Chef, dat is gelu...’

‘Sorry, wat hoor ik daar?’ vroeg Augie. ‘Ga je mij vertellen dat ik uit mijn nek lul?’

Brindle opende zijn mond, maar er kwam niet meteen geluid uit. ‘Nee, natuurlijk niet, chef.’ Het laatste woord sprak hij uit op een toon waarin geen enkel respect doorklonk.

‘Mooi zo. Wil je dat dan nu gaan doen terwijl ik meneer Weaver hier onze excuses voor dit onfortuinlijke misverstand aanbied? Volgens mij zijn Tapscott en zijn ouders nog bij de receptie.’

Met een rood gezicht van woede schoof Brindle zijn stoel achteruit en stond op. Hij geloofde er geen woord van. ‘Ja, dat zal ik doen.’

‘Misschien kun je ook tegen die jongen zeggen dat een valse aangifte doen strafbaar is, maar dat hij het treft, omdat ik vandaag in een vergevingsgezinde bui ben.’

Brindle zag eruit alsof iemand hem met een natte vis in zijn gezicht had geslagen, maar ik was zelf te verbijsterd om ervan te genieten. Ik had geen idee wat voor spel Augie hier speelde.

‘Ja,’ zei Brindle. ‘Ik zal het meteen doen.’

Toen hij zich omdraaide om de kamer uit te lopen, bleef zijn voet achter een van de stoelpoten haken. Hij gaf de stoel een trap en die vloog met een klap tegen de muur. Zonder om te kijken liep hij de verhoorkamer uit en liet de deur zo hard dichtvallen dat we allebei met onze ogen knipperden.

De daaropvolgende seconden zeiden we geen van beiden iets. We zaten aan weerskanten van de tafel en keken elkaar aan.

‘Ik zou mijn telefoon graag terug willen,’ zei ik uiteindelijk.

‘Natuurlijk,’ zei Augie. ‘Maar eerst moeten we even praten.’

Er was een tijd dat ik in de waan verkeerde dat ik een eerzaam burger was.

Ik geloofde dat ik idealen had en dat mijn gedrag werd gestuurd door een reeks hoogstaande principes. Maar naarmate je ouder wordt, begin je te beseffen dat je elke dag water bij de wijn doet. De regels aanpassen aan je behoeften wordt iets waar je niet langer van wakker ligt.

Het was ruim zes jaar geleden dat ik voor het eerst de grens had overschreden. Maar dat ik dat had gedaan, betekende nog niet dat ik niet terug kon naar de goede kant van de grens. Ik had mezelf beterschap kunnen beloven. Misschien was dat me ook een tijdje gelukt, maar de afgelopen paar maanden had ik niet alleen grenzen overschreden, ik was er met een polsstok overheen gesprongen. Ik had een aanloop genomen en was er hoog overheen gevlogen. Eén jongen had ik gedreigd dat ik hem in een snelstromende rivier zou gooien, een tweede had ik opgesloten in de kofferbak van zijn auto, de broek van de derde had ik overgoten met een paar liter loodvrij en ik had gedreigd er een lucifer bij te houden. Nummer vier – volgens mij was hij pas een jaar of zestien – had ik ervan overtuigd dat ik zijn rechterpink aan mijn verzameling afgehakte vingers zou toevoegen.

Neem één deel rouw, één deel woede, meng ze door elkaar en pas dan maar op.

Toen ik voor het eerst de grens overschreed, woonden we nog niet in Griffon. Het was de reden dat ik nu privédetective was en niet langer bij de politie van Promise Falls werkte.

Het was een snikhete avond in juli toen het me niet lukte een wetsovertreder aan te pakken met de fluwelen handschoenen die de grondwet ons voorschreef. Het gebeurde allemaal heel plotseling. Zelfs nu nog dacht ik er af en toe aan terug, hopende dat ik, als ik me naar diep genoeg concentreerde, het anders kon laten aflopen en het verleden kon aanpassen.

Ik had een man voor minstens een week het ziekenhuis in geslagen. Ik had hem de boeien omgedaan, hem over de motorkap van zijn auto gebogen, mijn hand met gespreide vingers op zijn achterhoofd gelegd alsof het een basketbal was en – moge God me vergeven – hem met zijn gezicht op de motorkap van zijn zwarte Mercedes geslagen.

Hard.

Hij was buiten bewustzijn geraakt, hoewel daar niet veel voor nodig was geweest. Hij was dronken. Straalbezopen. Wat verklaarde waarom hij de jonge moeder met de kinderwagen met haar twee jaar oude dochtertje niet had zien oversteken. Hij had ze allebei doodgereden, was even op zijn rem gaan staan om te zien wat hij had aangericht, en had weer gas gegeven.

Ik had alles gezien vanaf de overkant van de straat, waar ik op dat moment een bekeuring onder de ruitenwisser van een voor een brandkraan geparkeerde Range Rover schoof. Ik had een ambulance opgeroepen met mijn mobilofoon en was de Mercedes achternagegaan in mijn patrouillewagen, maar pas nadat ik had gezien wat hij had aangericht. Als je een jong kind dood op het asfalt ziet liggen, kan het zijn dat er iets in je knakt.

Vijf kilometer ten zuiden van de stad had ik hem ingehaald. Meer dan twee kilometer lang had hij mijn sirene en knipperende lichten genegeerd, totdat hij omkeek, met zijn rechterwielen van de weg raakte en de macht over het stuur verloor. Hij was boven op zijn rem gaan staan, de Mercedes was in een slip geraakt, bijna op zijn zij gekanteld en de greppel in gereden, waar hij abrupt tot stilstand was gekomen.

Toen ik bij de auto kwam, had hij het portier opengegooid en probeerde hij zich van zijn airbag te bevrijden alsof het een zwerm bijen was. Hij had een bloedneus. Toen hij uitstapte, gleed zijn schoenzool weg op het lange gras. Hij kon maar net overeind blijven. Toen hij me zag, wilde hij wegrennen, de stomme klootzak. Als het een gestolen auto was geweest, zou het misschien zin hebben gehad, maar je rent niet weg van je eigen auto, met alle papieren erin, om aan je straf te ontsnappen.

Ik greep hem bij zijn jasje en boog hem over de motorkap.

Voor mijn ogen zag ik het beeld van het doodgereden kind. Misschien zou het me gelukt zijn me te beheersen, maar toen ik hem de boeien had omgedaan, keek hij naar de bloedspatten op de voorruit en zei: ‘Ik hoop dat ik die nog schoon krijg.’

Op dat moment was er iets in me geknakt.

Even was ik bang dat ik hem had vermoord. Zijn lichaam werd helemaal slap en hij gleed van de motorkap in het gras. Ik liet onmiddellijk een ambulance komen en voordat die arriveerde, merkte ik tot mijn opluchting dat hij nog ademde. Maar het had een paar dagen geduurd voordat hij weer bij kennis was gekomen. Ik had hem in elk geval een knoert van een hersenschudding bezorgd.

De man herinnerde zich niets. Niet dat hij had zitten zuipen en dat hij twee mensen had doodgereden. Mijn sirene en knipperende lichten herinnerde hij zich ook niet. Mijn hand op zijn achterhoofd en de motorkap die met grote vaart op zijn gezicht afkwam herinnerde hij zich evenmin. Ik had best kunnen zeggen dat hij zich had verzet tegen de arrestatie, was uitgegleden en met zijn gezicht op de motorkap was gevallen. Er waren tenslotte geen getuigen geweest. Zo had ik het ook in mijn rapport gezet.

Maar zo gemakkelijk kwam ik er niet vanaf. Of niet helemaal in elk geval.

Mijn patrouillewagen had een dashboardcamera, die achter de voorruit zat en alles had vastgelegd. Aan de uiterste rechterkant van het beeld. Ik had er niet aan gedacht. Ik was ervan uitgegaan dat mijn auto te scheef stond om het te kunnen opnemen. Mijn baas liet me naar zijn kantoor komen en we keken samen naar de videobeelden. Diverse keren. Zonder popcorn.

‘Ik moet een manier bedenken om dit weg te werken,’ zei hij. ‘En in ruil daarvoor moet jij jezelf uit mijn korps wegwerken.’

Ik trok het boetekleed aan, nam ontslag en besloot privédetective te worden. Het was iets waar ik al vaker aan had gedacht, hoewel het nog maar de vraag was of ik het ook echt zou doen. Ik was gewend geraakt aan mijn vaste salaris en mijn pensioenvoorzieningen. Maar nu ik die niet meer had, moest ik wel.

Bovenal schaamde ik me. Ik had mijn korps en mezelf teleurgesteld, maar wat ik nog erger vond, ik had Donna en Scott – toen acht jaar oud – teleurgesteld. Het was het ergste wat ons tot dan toe was overkomen, maar we wisten ons erdoorheen te slaan. Dat was vooral aan Donna te danken. Ze had een goede reden om woedend op me te zijn en om mij onze plotselinge financiële problemen kwalijk te nemen, maar dat had ze niet gedaan. Het was niet zo dat ze blij was met wat ik had gedaan, maar het was nu eenmaal gebeurd en we zouden ons ernaar moeten schikken.

Op een zeker moment zei ze zelfs tegen me dat ze zou willen dat er een manier bestond om de familie van de omgekomen moeder en kind te laten weten wat ik had gedaan. ‘Ik weet zeker dat ze je zouden bedanken,’ zei ze. Het zou me waarschijnlijk meer bevrediging hebben gegeven dan de twaalf jaar celstraf die de dader had gekregen.

We besloten uit Promise Falls weg te gaan. Donna’s broer, toentertijd adjunct-korpschef, zei tegen haar dat er een vacature was op de administratie van de politie van Griffon. Zelf was ik bezig met de aanvraag van de vergunning om in de staat New York als privédetective te mogen werken, dus ik kon dat net zo goed in de regio Buffalo als ten noorden van Albany doen.

Kortom, de enige die ik nu, in Augustus Perry’s kantoor, iets kon verwijten, was mezelf.

‘Hoe heb je dat verdomme kunnen doen?’ vroeg Augie nadat hij de deur had gesloten. Het voelde alsof ik bij het hoofd van de school op het matje was geroepen.

‘Je had me niet hoeven helpen,’ zei ik. Het was misplaatste trots, en dat wist ik zelf ook. Als mijn zwager zijn neus niet in mijn zaken had gestoken, zou ik een onaangename tijd tegemoet gaan.

‘O nee?’ zei hij, en hij richtte zijn wijsvinger op me. ‘Geloof je echt dat je je hieruit had kunnen kletsen? Dat je een celstraf had kunnen ontlopen? Dat je je vergunning had kunnen houden?’

Ik mompelde iets onverstaanbaars. Als ik mijn ongelijk moest bekennen, deed ik dat liever niet hardop.

‘Sorry, ik verstond je niet. Dus ik vraag het je nog een keer: hoe heb je dat verdomme kunnen doen? En zeg niet dat het om een valse beschuldiging gaat en dat je onschuldig bent. Beledig me niet, oké? We lopen allebei lang genoeg mee om stront te ruiken als we erin staan. Begrijpen we elkaar?’

Ik knikte. ‘Ja.’

‘Mooi. Dus, vertel op.’

‘Ik wist niet wat ik deed,’ zei ik, ijsberend door het kantoor om aan Augies blik te ontsnappen.

‘Geweldig. Briljante verdediging.’

‘Er zit een kern van waarheid in,’ zei ik.

‘Waarin?’

‘Dat ik niet wist wat ik deed.’ Ik bleef staan en ging met mijn ene bil op de hoek van zijn bureau zitten.

‘Haal je reet van mijn bureau,’ zei Augie.

Ik deed het, maar niet meteen. ‘Scotts dood heeft me... een beetje gek gemaakt.’

De blik in Augies ogen werd zachter. ‘Ga door.’

‘Je weet dat ik bij mensen aan het informeren ben, dat ik probeer te achterhalen wie hem het spul heeft verkocht.’

‘Dat is óns werk, voor het geval je het nog niet wist.’

‘En hoever zijn jullie daarmee?’ vroeg ik.

‘Dat soort dingen kost tijd,’ zei Augie. ‘Je kunt speuren en informeren zo veel je wilt, maar soms moet je wachten tot je ergens tegenaan loopt. Soms moet je een beetje geluk hebben. Zo wordt tachtig procent van de misdaden opgelost, en dat weet jij ook.’

‘Ik wil niet wachten tot we toevallig tegen iets aan lopen. Als ik een goede aanwijzing heb, een naam van iemand die mogelijk drugs dealt, stap ik naar hem toe of maak ik een afspraak met hem.’

‘Zoals je met die jongen van Tapscott hebt gedaan.’

‘Ja.’

‘Dat, Cal, was een oerdomme actie van je.’

‘Die andere gasten zijn veel te bang om er iets aan te doen. Die weten zelf ook wel dat ze fout zitten, en het laatste wat ze willen is de aandacht op zichzelf vestigen.’

‘Hoeveel anderen zijn er?’

‘Vier in totaal,’ gaf ik toe.

Hij knikte bedachtzaam, ging achter zijn bureau zitten en zei dat ik ook moest gaan zitten, want hij wilde niet naar me opkijken terwijl hij tegen me praatte. ‘Het is niet zo dat ik geen bewondering heb voor de manier waarop je het aanpakt, Cal. Maar je blijft een burger, en als burger loop je meer risico als je het op deze manier doet. Mijn mensen beheersen de verhoortechnieken en bovendien dekken ze elkaar in. Zoals ik zonet voor jou heb gedaan.’

Het lukte me het woord uit mijn strot te krijgen, maar ik stikte er bijna in. ‘Bedankt.’

Hij keek me alleen aan.

‘Maar volgens mij heb je van Hank Brindle geen vriend gemaakt,’ zei ik.

‘Hank is een volwassen kerel. Hij komt er wel overheen.’

‘Brindle is een kwaaie,’ zei ik. ‘Hij intimideert mensen.’

Augie schudde zijn hoofd. ‘Brindle is oké. Val hem niet te hard af. Hij heeft een paar moeilijke maanden achter de rug. Zijn vader is ernstig ziek. Hij heeft een paar dagen vrij moeten nemen om zijn moeder te helpen met de verzorging. En laat je niet foppen door Haines. Hij is een stuk stiller dan Brindle, maar ook hij zit de laatste tijd niet lekker in zijn vel.’

‘Wat mankeert hem?’

‘Zijn vriendin heeft hem een paar weken geleden gedumpt, heeft haar koffers gepakt en is weer bij haar ouders in Erie gaan wonen. Lekker stel, die twee. Maar weet je, Cal, dit onderonsje gaat niet over Brindle en Haines. Het gaat over jou. Over jou en je gedragsprobleem.’

Ik zakte onderuit in mijn stoel.

‘Waarom heb je het gedaan, Augie?’ vroeg ik.

‘Wat?’

‘Waarom heb je me gered? Ik kon een serieuze aanklacht tegemoet zien.’

Hij zocht naar een antwoord. ‘Jezus.’

‘Wat is er?’

‘Je bent mijn zwager.’ Hij zei het alsof hij zich ervoor schaamde.

‘Even serieus.’

‘Als je maar niet denkt, geen seconde, dat ik het voor jou heb gedaan. Ik deed het voor Donna.’

Ik geloofde hem. Maar iets anders begreep ik nog steeds niet. ‘Vertel me dan eens, Augie, als je bereid was me te redden, waarom heb je mijn auto dan laten confisqueren?’

‘Wat heb ik?’

‘Mijn Honda. Jullie hebben hem nog steeds. Hopelijk niet in honderdduizend stukjes.’

Augies mond bleef een paar seconden openstaan. ‘Ik weet niet waar je het over hebt. Wie heeft je auto geconfisqueerd?’

‘Haines en Brindle. Zij hadden het doorgekregen van Marvin Quinn, en Quinn zei dat hij het van jou had.’

Augie leunde achterover in zijn stoel, legde zijn handen op zijn buik en vlocht zijn vingers ineen.

‘Wel, wel,’ zei hij, ‘het leven blijft vol verrassingen.’