35
Ik zag de patrouillewagen al in mijn achteruitkijkspiegel voordat de lichtbalk op het dak begon te knipperen en de sirene aan werd gezet. Braaf als ik ben stuurde ik naar de kant van de weg en wachtte af. Een tweede blik in mijn spiegel bevestigde dat ik bezoek zou krijgen van agent Hank Brindle.
Ik liet het raampje zakken toen hij naast mijn auto kwam staan.
‘Agent,’ zei ik.
‘Uitstappen, meneer Weaver,’ zei Brindle.
‘Wat heb ik misdaan, als ik vragen mag?’ Het klonk als een cliché, maar het leek me een logische vraag. ‘Kapot achterlicht?’
‘Uitstappen,’ zei hij weer, en zijn hand rustte op het dienstwapen aan zijn riem.
Ik zette de motor af en toen ik uitstapte, zag ik dat Ricky Haines aan de passagierskant van de patrouillewagen uitstapte en snel naar voren kwam lopen om zijn partner bij te staan.
‘Omdraaien,’ zei Brindle. ‘Handen op het dak.’
Ik deed wat me werd opgedragen. Haines fouilleerde me. Ik had de Glock vandaag niet bij me. Maar hij vond mijn mobiele telefoon en stak die in zijn zak.
‘Verder niks,’ zei Haines.
‘Handen achter uw rug,’ zei Brindle. ‘En doe geen domme dingen.’
‘Maak je geen zorgen,’ zei ik. ‘Dat laat ik aan de experts over.’
Hij bond mijn polsen bijeen met een plastic strip, pakte me bij mijn elleboog en bracht me naar hun auto. Hij opende het achterportier en ik bukte me om mijn hoofd niet te stoten toen hij me op de achterbank duwde. Ik kon nog net op tijd mijn been naar binnen trekken voordat hij het portier dichtsmeet.
‘Zou een van jullie me niet helpen met het omdoen van mijn gordel?’ vroeg ik toen ze allebei voor instapten.
Ik moet toegeven dat ik vooral probeerde bijdehand te zijn om te verhullen dat ik bloednerveus was. Wat hadden ze verdomme in mijn auto gevonden? Of een betere vraag zou zijn: wat hadden ze erin gelegd?
Ricky Haines had het portier amper dichtgetrokken toen Brindle zijn voet op het gaspedaal zette. Het grind spoot onder de achterwielen vandaan voordat we het asfalt op reden.
‘Gisteravond was ik niet honderd procent zeker over u, maar nu wel,’ zei Brindle.
‘O ja?’
‘Ze hebben u deze keer echt te pakken,’ zei Brindle.
‘Je meent het.’
‘Ja. Kat in het bakkie.’ Hij trommelde met zijn vingers op het stuur. ‘Ik moet zeggen dat ik nooit veel op heb gehad met privéklojo’s zoals u.’
Ik zei niets. Het kostte me al moeite genoeg om rechtop te blijven zitten met mijn armen achter mijn rug.
‘Ik ga ervan uit, als je echt boeven wilt vangen, ga je bij de politie. Ricky en ik zijn dag en nacht bezig om van Griffon een veiliger stad te maken. Gasten als jullie houden zich alleen maar bezig met mannen die hun vrouwen bedriegen en vice versa. Jullie doen alleen kruimelwerk en dragen niks bij aan de gemeenschap. Bovendien lopen jullie mensen als ik voor de voeten.’
‘Ik ben ook smeris geweest,’ zei ik. Bijna had ik eraan toegevoegd: ‘net als jij.’ Maar het laatste wat ik wilde, was een smeris zoals hij zijn.
‘Echt waar? En waar was dat dan wel?’
‘Promise Falls. Ten noorden van Albany.’
‘Een beetje plattelands daar, is het niet?’ zei Brindle. ‘Wat is er gebeurd? Was de werkdruk van de zware misdaad te hoog? Te veel mensen zonder visvergunning in Promise Falls? Rondlopende elanden in de straten?’
‘Ja, zoiets,’ zei ik. Zodra ik in de gelegenheid was, zou ik mijn advocaat, Patrick Slaughter, bellen en hem laten uitzoeken wat de politie tegen me had. ‘Ik zou graag iemand willen bellen.’
‘Dat zal best.’
‘Zodra we op het bureau zijn.’
‘O,’ zei Brindle, en hij keek even om. ‘Dacht u dat we naar het bureau gingen?’
Hij keek in de spiegel, zag de blik in mijn ogen en grinnikte. ‘U zou uw gezicht eens moeten zien. Ik zit u maar te stangen.’ Hij keek naar Haines. ‘Een grapje op z’n tijd moet kunnen, nietwaar?’
Haines leek er niet blij mee te zijn. Misschien schepte niet elke smeris van Griffon er genoegen in verdachten te treiteren. ‘Kom op nou,’ zei Haines. ‘Ik durf trouwens te wedden dat het niks voorstelt.’
Brindle wierp hem een boze blik toe.
Toen we bij het politiebureau aankwamen, reed Brindle eromheen naar de open garage aan de achterkant. Hij opende mijn portier en begeleidde me naar de achteringang, een afstand van hooguit drie meter. Vervolgens nam hij me mee naar de kelder, waar ik in een van de cellen werd gezet.
Je kon hier lange tijd zitten voordat iemand doorhad dat je er was. Als ik Donna aan het eind van de dag niet kon ophalen, zou ze denken dat ik door mijn werk was opgehouden en een andere manier verzinnen om thuis te komen. Zelfs als ze me belde en ik nam niet op, zou dat nog geen alarmbellen doen rinkelen.
Brindle deed me de plastic boei af, liep de cel uit en zwaaide de traliedeur dicht. Die viel automatisch in het slot. ‘Kom zo terug, niet weggaan,’ zei hij met een glimlach, voordat hij me alleen liet met mijn gedachten.
Dat waren er diverse, en geen van alle aangenaam. Ik kon het gevoel niet van me afzetten dat ze belastend bewijs in mijn auto hadden gevonden. De pruik lag erin, maar die was verklaarbaar, en als ze bloed op de passagiersstoel hadden gevonden, zou het van Claire zijn. Het was uitgesloten dat ze in deze korte tijd DNA-tests hadden kunnen doen.
Dus als ze me niet hadden opgepakt voor iets wat al in mijn auto had gelegen, moest het zijn voor iets wat ze er naderhand in hadden gelegd.
Was Augie daartoe in staat? Belastend bewijs neerleggen om zijn zwager een oor aan te naaien? Hoewel ik niet uitsloot dat hij er niet voor zou terugdeinzen, kon ik geen reden bedenken waarom hij het zou doen, afgezien van het feit dat hij me een paardenlul vond. Een legitieme reden om iemand eens op zijn gezicht te slaan, maar niet om hem naar de gevangenis te sturen.
Ik hoorde de deur aan het eind van de gang opengaan, gevolgd door voetstappen die mijn kant op kwamen. Ik zat op het stalen bankje dat in de betonnen vloer was verankerd, maar schoot overeind en liep naar de traliedeur om te zien wie het was.
Een smeris, in uniform, maar niet Brindle of Haines.
Het was agent Marv Quinn, de partner van Donna’s vriendin Kate Ramsey. Hij gebruikte deze gang blijkbaar als kortere weg van de ene plek naar de andere, en hij schrok toen hij me zag staan, met mijn vingers om de tralies geklemd.
‘Wat krijgen we nou?’ zei hij. Als hij speelde dat hij verbaasd was, deed hij dat heel overtuigend. Aangezien hij degene was geweest die Augies order om mijn auto te confisqueren aan Brindle en Haines had doorgegeven, zou mijn aanwezigheid hier hem niet zo moeten verbazen.
‘Hallo,’ zei ik.
‘Wat doet u hier?’
‘Gewoon, een beetje rondhangen,’ zei ik.
‘Nee, serieus, waarom zit u in de cel?’
Ik keek hem ongelovig aan. ‘Ik neem aan dat het doorzoeken van mijn auto iets heeft opgeleverd. Iets wat er nog niet in lag toen hij werd weggesleept.’
Quinn keek me met een gekwetste blik aan. ‘Kom op, man, dat soort dingen doen we hier niet.’ En dit kwam van de man wiens partner, als de jongen van het benzinestation waar ik het potje Tylenol had gekocht de waarheid had gesproken, iemand met een spuitbus verf in zijn keel had gespoten. Quinn wist best hoe het er in Griffon aan toeging.
‘Als jij het zegt,’ zei ik.
Quinn wreef met zijn hand over zijn voorhoofd alsof hij opeens aan iets moest denken. ‘Hoor eens, sorry dat ik gisteravond een beetje bot tegen u deed. Ik wist niet dat uw vrouw – Donna, toch? – en Kate vriendinnen waren.’
‘Dat klopt,’ zei ik.
‘Weet zij dat u hier bent?’
‘Kate?’ vroeg ik. ‘Of Donna?’
‘Donna.’
‘Nee, voor zover ik weet niet.’
Quinn knikte. ‘Ik kan het tegen Kate zeggen, dan kan zij het doorgeven aan Donna, als u wilt.’
Dat leek me een goed idee, zeker omdat niemand van plan leek me in de gelegenheid te stellen mijn advocaat te bellen.
‘Ja, dat zou ik op prijs stellen,’ zei ik. Er zat iets in de manier waarop hij de naam van zijn partner uitsprak wat me opviel. ‘Werk je al lang met Ramsey samen?’
Marvin Quinn knikte. ‘Ongeveer een jaar.’ Hij hield zijn hoofd schuin. ‘Ik neem aan dat Donna het u heeft verteld.’
‘Verteld?’
‘Ik bedoel, als zij en Kate vriendinnen zijn, dan zal Donna het wel weten, en dan heeft zij het waarschijnlijk aan u verteld. Maar we doen ons uiterste best het zo stil mogelijk te houden.’
Met de snelheid van een computerprocessor paste mijn geest de stukjes in elkaar. ‘Ah, juist. Van jou en Kate, bedoel je.’
‘De baas is er geen voorstander van als partners elkaar buiten het werk zien, en in een klein korps als het onze, met maar een paar vrouwen, is het ook niet snel aan de orde. Maar hij zou het niet leuk vinden als hij wist dat Kate en ik... U weet wel.’
‘Ik begrijp het,’ zei ik. We hoorden de deur opengaan.
‘Maar goed, hou nog even vol,’ zei Quinn, en hij liep door. Twee seconden later stond Haines aan de andere kant van de tralies.
‘Ik wil mijn advocaat bellen,’ zei ik.
‘Ja, dat weet ik,’ zei Haines. ‘Maar mijn partner is daarop tegen. Ik bedoel, dit is een nogal ongebruikelijke situatie, maar misschien wilt u dat ik hem voor u bel?’
Ik wist niet wat ik daarvan moest denken. Haines kon het aan mijn gezicht zien.
‘We zijn niet allemaal hufters,’ zei Ricky Haines.
Ik dacht even na over zijn aanbod. ‘Nee,’ zei ik. ‘Maar bedankt.’ Ten eerste wilde ik niet bij iemand van de politie in het krijt staan. En ten tweede wilde ik liever niet denken aan wat Brindle misschien met zijn partner zou doen als hij erachter kwam dat Haines me een dienst had bewezen.
‘Oké,’ zei Haines. ‘Hoor eens, ik moet u eigenlijk boeien, maar ik vertrouw erop dat u niet zult proberen te ontsnappen.’
‘Waar breng je me naartoe?’
‘Dat zult u wel zien.’
Hij opende de celdeur, nam me mee door de gang, een trap op, door nog een gang, en liet me uiteindelijk binnen in een kamer waar nog vier mannen waren. Alle vier blank en ongeveer van mijn lengte en lichaamsbouw, maar daarmee hield de gelijkenis op. De ene had grijs haar, de andere zwart haar. De ene had een langwerpig gezicht en een vooruitstekende kin, de andere een rond gezicht met bolle wangen. Een van de vier was nogal nerveus, alsof hij van iets aan het afkicken was. Van twee van de mannen wist ik vrijwel zeker dat ze van de politie van Griffon waren, niet in uniform maar gekleed alsof ze undercoverwerk deden in een tehuis voor daklozen.
Je hoefde geen criminologie gestudeerd te hebben om te weten wat er ging gebeuren. Wij waren de hoofdrolspelers in een zogenaamde line-up. Zo meteen zouden we de aangrenzende kamer binnengaan en naast elkaar gaan staan voor een witte wand met horizontale lijnen met lengtematen erbij, met behulp waarvan ons publiek kon vaststellen hoe groot we waren, en zou ons worden gevraagd een stap naar voren te doen, naar links en naar rechts te draaien, alsof we auditie deden, niet voor A Chorus Line maar voor een remake van Public Enemy.
Niemand zei iets. De deur aan de zijkant van het vertrek ging open en Haines zei dat we naar binnen konden gaan en op de verhoging moesten gaan staan. Ik was de een na laatste in de rij.
Met z’n vijven stonden we in het felle licht, zonder te kunnen zien wie er naar ons keken, maar ik wist dat er een doorkijkspiegel in de wand zat.
Een stem die ik niet herkende zei vanuit de luidspreker: ‘Allemaal omdraaien naar links.’
We deden wat ons was opgedragen, alleen de nerveuze man begreep het niet en draaide zich om naar rechts. Toen we ons daarna naar rechts moesten omdraaien, draaide hij zich om naar links.
‘Nummer drie, een stap naar voren, alsjeblieft.’ Het was de man rechts van me, een van de twee van wie ik vermoedde dat het smerissen waren. Hij deed een stap naar voren, draaide zich naar links en naar rechts, zoals hem werd gevraagd, en kwam weer in de rij staan.
‘Nummer vier, hetzelfde verhaal.’
Dat was ik. Ik deed wat me gezegd werd. Deed een stap naar voren, draaide me naar links, daarna naar rechts, en deed een stap terug.
‘Hadden we u gevraagd een stap terug te doen, nummer vier?’
Ik deed weer een stap naar voren. Dit kon echt niet, me in een line-up zetten voordat ik in de gelegenheid was geweest een advocaat te bellen. Maar een verrassing was het allang niet meer.
‘Oké, stap maar terug.’
Opnieuw deed ik wat me werd opgedragen. We moesten nog bijna twee minuten blijven staan voordat de deur openging en ons werd verteld dat we konden opsodemieteren, hoewel niet in die woorden.
De vier andere mannen liepen de kamer uit, maar toen ik ze achterna wilde gaan, hield Brindle me tegen.
‘Raad eens,’ zei hij. ‘U hebt de rol gekregen.’
Hij nam me door een andere gang mee naar een verhoorkamer. Vier lichtgroene muren, een tafel en drie stoelen. Twee aan de ene kant, één aan de andere. Hij liet me op de enkele stoel plaatsnemen en trok een van de andere twee achteruit om er zelf op te gaan zitten.
‘Ik heb een paar vragen voor u,’ zei Brindle.
‘Ik heb je niks te zeggen. Niet voordat mijn advocaat er is. Jullie hebben me niet eens verteld waarom ik hier ben.’
‘Weet u niet waarom u hier bent? Echt niet?’
‘Nee, echt niet. Maar ik kan het wel raden. Jullie hebben iets in mijn auto gevonden. Iets wat er nog niet in lag toen hij werd weggesleept.’
Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Komt u maar met me mee. Misschien begrijpt u het dan.’
Ik moest opeens denken aan die oude cartoon van James Thurber, waarop de openbaar aanklager de beklaagde confronteert met een kangoeroe en zegt: ‘Misschien frist dít uw geheugen op!’ Maar ik betwijfelde of Brindle zoiets van plan was.
Hij nam me mee de kamer uit, en weer een andere gang door. Ik wist, van de vele keren dat ik hier was geweest – hoewel een wandeling van het cellenblok naar de kamer van de line-up daar nooit bij had gehoord – dat we in de richting van de hoofdingang liepen.
We liepen twee deuren door en kwamen uit achter de receptiebalie. Aan de andere kant van het grote vertrek zag ik een man en een vrouw, met, naar ik aannam, hun zoon. Hij was achttien jaar oud, vrij tenger, nog geen één meter zestig lang, had kort borstelhaar en was gekleed in een spijkerbroek, een jasje en een wit overhemd met een das. Hij zag er heel netjes uit.
Zijn leeftijd was me bekend, maar dat was niet het enige wat ik van hem wist. Ik wist dat hij bij mijn zoon op school had gezeten, maar dat ze de afgelopen zomer naar Lockport waren verhuisd. Ik wist dat hij Russell Tapscott heette en dat hij zijn eigen Audi cabriolet had. Een blauwe, met zwarte bekleding.
Ik wist ook dat het nog geen achtenveertig uur geleden was dat ik hem voor het laatst had gezien.
Russell zat op een stoel, naast zijn moeder. Zijn vader ijsbeerde door het vertrek.
Russell zag me het eerst.
‘Dat is hem!’ riep hij terwijl hij opstond en naar me wees. ‘Dat is de gek die me bij de waterval in de rivier wilde gooien.’
Oké. Nu wist ik waarom ik hier was. Het had helemaal niets met mijn auto te maken.