51

Op de terugweg naar Griffon haalde ik mijn telefoon uit mijn zak. Die was een keer overgegaan toen ik geboeid in de kofferbak lag. Ik had een bericht.

‘Hé, Cal, Augie hier. Bel me als je tijd hebt.’

Hij kon wel even wachten.

Ik wilde Tony wat geld geven toen we bij mijn huis waren. Een nogal goedkoop gebaar, ik weet het. Zoiets als: ‘Je hebt mijn leven gered, hier heb je veertig dollar.’ Ik had mijn portefeuille tevoorschijn gehaald en wilde hem de twee briefjes van twintig geven die erin zaten, maar hij weigerde.

‘Zie het als benzinegeld,’ zei ik.

‘Nee,’ zei hij. ‘Doe nou maar wat ik je heb gevraagd.’

‘Oké,’ zei ik. ‘Maar ik moet dat persoonlijk doen, niet per telefoon. Dus het kan een paar dagen duren. Ik moet eerst enkele andere zaken afhandelen.’

Tony knikte; hij begreep het. Toen hij wegreed en ik hem nakeek, zag ik Donna’s auto de hoek om komen. Ik wachtte tot ze op de oprit was gestopt, liep naar de auto en opende het portier voor haar.

‘Hé,’ zei ze. ‘Heb je de pizza al besteld?’

‘Nee, nog niet,’ zei ik.

‘Wat heb je dan gedaan? Ik barst van de honger.’

‘Ach, van alles,’ zei ik.

‘Wat heb je in vredesnaam met je kleren uitgespookt? Heb je door het gras liggen rollen?’

In plaats van antwoord te geven sloeg ik mijn armen om haar heen en drukte haar tegen me aan.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ze, en opeens klonk haar stem bezorgd. ‘Is alles in orde met je?’

‘Weet je nog wat je gisteravond zei? Ik was het met je eens, maar nu ben ik er niet meer zo zeker van.’

‘Waarvan, Cal? Waar heb je het over?’

‘Dat ik nu, op dit specifieke moment, heel gelukkig ben.’

Ze drukte haar gezicht tegen mijn borst en begon te snikken.

Donna had vragen. Ze zag de bloeduitstorting in mijn nek, zag dat ik een handjevol pijnstillers slikte en dat ik me moeilijk bewoog.

‘Ik heb een aanvaring met iemand gehad,’ zei ik tegen haar. ‘Niks bijzonders.’ Ik grijnsde. ‘Je had die ander moeten zien.’

‘Dus ik mag het niet weten,’ zei ze.

Ik glimlachte. Ik kon haar niet vertellen wat er echt was gebeurd. Ze mocht niet weten dat het weinig had gescheeld of ze was me kwijt geweest. Nu niet in elk geval. Misschien wel nooit.

Donna bestelde de pizza. Toen ze dat had gedaan zei ze: ‘Ik ga straks op internet een hotelletje voor onze trip zoeken. Als ik iets vind, moet ik dan meteen boeken?’

‘Geef me een week om de zaak af te ronden. Alles daarna is prima.’

‘Oké.’

Het duurde veertig minuten voordat de pizza werd gebracht. We trokken een fles pinot grigio open. Na het eten werkte ze een tijdje aan haar houtskoolschetsen van Scott. Ze nam er drie mee naar de veranda, hield ze stuk voor stuk van zich af en spoot er fixatief op. Vervolgens legde ze ze naast elkaar op de keukentafel.

‘Ze zien er goed uit,’ zei ik.

Ze bleef enige tijd zwijgen. ‘Het is het nog net niet. Ik moet dit doen. Ik wil het precies goed hebben. Voordat we op reis gaan.’

Ik zei niets.

‘Maar voor vanavond is het genoeg geweest,’ zei ze. ‘Waar is de laptop? Ik moet aan de slag.’

Ik ging naar mijn werkkamer, maar in plaats van Augie belde ik eerst Bert Sanders.

‘Jezus, hoe gaat het?’ vroeg Sanders. ‘Ik zit al de hele dag op je telefoontje te wachten.’

‘Geloof me, als ik Claire had gevonden, zou ik onmiddellijk gebeld hebben. Ben jij nog iets te weten gekomen?’

De burgemeester ontkende het. ‘Niet veel, en ik weet ook niet wie ik nog meer kan bellen. Niemand weet waar ze kan zijn, maar Dennis’ naam is wel een paar keer gevallen.’

‘Ja. Ik heb zijn vader vandaag opgezocht. Hij wil niks zeggen. Ik...’

Ik hoorde het piepje van een tweede gesprek.

‘Ik moet ophangen,’ zei ik tegen Sanders. ‘Zodra ik iets weet, bel ik je.’

‘Maar...’

‘Ik bel je, echt.’ Ik schakelde naar het tweede gesprek, was bang dat ik te lang had gewacht en dat ik te laat zou zijn. ‘Hallo?’

‘Jezus, is het te veel moeite om terug te bellen?’

Augustus Perry.

Ik zei: ‘Je was de eerstvolgende op mijn lijst.’

‘Ja, dat zal wel,’ zei Augie. ‘Ik heb Quinn gesproken. Hij is bij me geweest.’

‘En?’

‘Hij ontkent het.’

‘Welk deel?’

‘Dat hij tegen Brindle en Haines zou hebben gezegd dat ze je auto moesten confisqueren.’

‘Dan liegt er iemand,’ zei ik.

‘Bedankt, Cal,’ zei Augie. ‘Daar had ik zelf nog niet aan gedacht.’

‘Heb je Brindle en Haines gesproken?’

‘Ik kan ze geen van beiden bereiken. Haines heeft zich ziek gemeld.’

‘Dus je hebt alleen Quinn gesproken. Geloof je hem?’

Augie aarzelde. ‘Dat weet ik nog niet. Ik heb het nooit zo met hem opgehad. Er is iets met die gast. Ik weet niet wat het is. Maar iemand wilde dat jouw auto werd geconfisqueerd. Ik wil weten wie dat was.’

‘Ze hebben er niks mee gedaan,’ zei ik. ‘Alles lag nog op zijn plek.’

‘Waar heb je uitgehangen?’

‘Op zoek geweest naar Claire.’

Augie gromde. ‘Als je Bert spreekt, zeg dan maar tegen hem dat hij mijn kont kan kussen.’

‘Dan had je iets eerder moeten bellen. Ik heb hem net aan de lijn gehad. Nu zul je het zelf tegen hem moeten zeggen.’

Zonder gedag te zeggen hing Augie op.

Ik bleef achter mijn bureau zitten en dacht na.

Waarom wilden ze mijn auto in hun garage hebben als ze die niet wilden doorzoeken?

Ik moest denken aan iets wat Tony in de bar tegen me had gezegd.

Een gast in een zwarte pick-up, die vandaag een oogje op je heeft gehouden. En hij deed dat heel goed. Hij bleef zo ver achter je dat het uitgesloten was dat jij hem zou zien. Hoe doen jullie dat? Vertel je hem waar je naartoe gaat?

Ik stond op, ging naar beneden en liep de keuken in. Donna keek op van de laptop. ‘Zullen we de Golden Gate Bridge te voet oversteken? Red je dat?’

Ik snoof. ‘Natuurlijk.’

Ik pakte mijn autosleutels, liep naar buiten en deed met de afstandsbediening de portieren van het slot. De binnenverlichting ging aan toen ik de kofferbak en alle vier de portieren opende, alsof ik van plan was het interieur te stofzuigen. Daarna deed ik een stap achteruit en staarde naar de auto.

Ik zocht naar iets wat niet op zijn plaats leek.

Mijn zonnebril lag nog in het bergvakje van de middenconsole. Het kabeltje dat ik gebruikte om mijn telefoon op te laden, lag er ook nog. Hanna’s pruik lag op de vloer voor de achterbank.

Ik keek in de kofferbak. Al mijn spullen leken in orde.

Bij het rechtervoorwiel hurkte ik neer en voelde met mijn vingers onder de randen van de wielkast. Als iemand mijn auto van een gps-zendertje wilde voorzien, zou dit er een goede plek voor zijn. Je kon zo’n ding binnen enkele seconden met een magneetje aan de binnenkant van de wielkast bevestigen. Ik deed hetzelfde bij de drie overige wielen en de bumpers.

Niets.

Maar ze hadden de auto niet eerst naar de politiegarage hoeven te slepen om er een zendertje onder te plakken. Dus ik moest op zoek naar een betere, moeilijker vindbare plek.

Bij het open portier aan de bestuurderskant ging ik op mijn knieën zitten en voelde onder de stoel. Ik streek met mijn hand over de vloerbedekking en reikte tussen de bekleding.

Inmiddels was Donna naar buiten gekomen om te zien wat ik aan het doen was.

‘Het ligt altijd op de laatste plek waar je kijkt,’ zei ze.

‘Ja.’

‘Wat ben je precies kwijt?’

‘Niks,’ zei ik.

Ik stond op en liep terug naar de open kofferbak. Was het mogelijk dat iemand een zendertje ín het reservewiel had verstopt? Het lag onder de vloer van de kofferbak. Ik haalde al mijn spullen eruit om het plaatstalen deksel te kunnen optillen en het te controleren. Zonder röntgenogen kon ik het natuurlijk niet zien, maar het leek me ronduit onwaarschijnlijk. Stel dat ik een lekke band kreeg en ik moest het wiel verwisselen? Het zendertje zou als een gek in het rond draaien en bovendien zou de wielbalans worden verstoord.

Ik moest denken aan die scène in The French Connection, toen ze op zoek waren naar die heroïne en een hele Lincoln Mark III werd gestript, totdat ze de drugs uiteindelijk vonden in de holle drempels onder de portieren. Wat ik trouwens nooit had begrepen van die film, want hoe was het ze gelukt die auto weer zo snel in elkaar te zetten, en zo perfect, voordat ze hem hadden teruggegeven aan de nietsvermoedende Fransman? Of hadden ze hem vervangen door een exacte kopie? En als dat zo was, waar hadden ze die dan zo snel vandaan gehaald? Had de NYPD genoeg geld om er extra Lincolns op na te houden?

Ik liep naar het open portier aan de passagierskant en keek naar de drempel. Als iemand de kunststof strip eraf had getrokken en er een gat in had geboord, zouden er sporen van te zien moeten zijn. Ik hurkte neer en liet mijn vingers eroverheen gaan, maar ik voelde niets wat er niet thuishoorde.

Misschien begon ik paranoïde te worden. Ik kwam overeind, deed een stap achteruit en staarde naar de auto. Donna stond naast me en deed hetzelfde.

Ik keek weer naar de pruik.

Er was iets met die pruik.

Toen ik met Sean op stap was geweest en de pruik in het groen had gevonden, had ik die op de achterbank gegooid. Maar nu lag hij op de vloer. Verder leek er in de hele auto niets aangeraakt te zijn. Natuurlijk was het mogelijk dat de pruik gewoon van de bank was gevallen. Maar het bracht me wel op het idee dat er nog een plek was waar ik kon zoeken.

Ik stapte achter in de auto, gooide de pruik opzij en knielde neer voor de achterbank, zodat ik mijn vingers in de spleet tussen de zitting en de rugleuning kon steken, alsof ik op zoek was naar kleingeld. Ik liet mijn hand over de hele breedte van de bank door de nauwe spleet gaan, maar voelde niets.

Dus stak ik mijn beide handen dieper in de spleet, krulde mijn vingers om de rand en trok. De hele achterbank kantelde naar voren, de plaatstalen vloer van de auto werd zichtbaar en aan weerszijden zag ik de bedrading die volgens mij naar de achterlichten moest lopen.

En ik zag nog iets.

Een gps-zendertje, dat met een stuk brede grijze tape op de vloer was geplakt. Ik trok de tape los, nam het zendertje voorzichtig in mijn beide handen en kroop achterwaarts de auto uit. Op de zijkant zat een rood knipperend lampje.

‘Wat is dat?’ vroeg Donna, die bij het open portier aan de passagierskant was komen staan.

‘Een gps-zendertje,’ zei ik. ‘Iemand weet voortdurend waar ik ben. Dus ze hoeven me niet op korte afstand te volgen.’

Ze knipperde met haar ogen. ‘Maar wie heeft het daar verstopt?’

‘Dat is de vraag,’ zei ik, met het zendertje in mijn handen, ernaar starend alsof het een belangrijke archeologische vondst was.

Donna keek naar de portierdrempel die ik zonet had onderzocht. Tenminste, ik dacht dat ze daarnaar keek. Ze hurkte neer, stak haar hand tussen de drempel en de passagiersstoel, pakte iets van de vloer en liet het aan me zien.

‘Was je je telefoon kwijt?’ vroeg ze.

Ik legde het gps-zendertje op het dak van de Honda en klopte op de zak van mijn jasje. Ik voelde het toestel, maar haalde het er toch uit.

‘Ik heb mijn telefoon hier,’ zei ik.

‘Nou, de mijne is het ook niet,’ zei Donna.

‘Krijg nou wat,’ zei ik.