56
‘Weet je,’ zei ik tegen Claire terwijl ik haar abrupt naar links stuurde, weg van de deur, ‘ik moet nog één ding checken voordat we kunnen gaan.’
‘Wat gaat u...’
Ik was er redelijk zeker van dat ze het bloed nog niet had gezien. Dan zou ze wel gereageerd hebben. Dan was ze naar binnen gerend of had ze gegild. Maar ik merkte aan haar gespannen houding dat ze wist dat er iets mis was.
‘Sst,’ fluisterde ik. En daarna, op normale toon maar iets harder dan nodig was: ‘Ik vroeg me af of we met twee auto’s moeten gaan, of met z’n drieën in de mijne.’
We stonden bij de buitenmuur van het huisje, tussen de schuifdeuren en een van de ramen. Er was hier een tweede trapje dat naar het gazon leidde. Ik had de Glock in mijn hand en fluisterde tegen Claire: ‘Kruip onder de veranda.’
Ze wilde vragen waarom, maar ik bracht mijn vinger naar mijn lippen, keek haar aan met een ernstige, dwingende blik en wees. Ze sprong de treden af, zakte door haar knieën en kroop in de ruimte onder de veranda, die niet meer dan een halve meter hoog was.
Ook ik daalde de treden af, maar ik liep door naar de hoek van het huisje en bleef praten. ‘Het is belangrijk dat jij en Dennis een volledige verklaring afleggen, zodat duidelijk wordt hoe het allemaal is begonnen. Ik weet dat het niet gemakkelijk zal zijn om erover te praten, maar het kan niet anders.’
Onze belager moest een geluiddemper op zijn wapen hebben. Ik had geen schot gehoord toen ik met Claire op de steiger stond. Niet dat vuurwapens met een geluiddemper helemaal geen geluid maken. Maar op de plek waar we stonden zou het nauwelijks harder hebben geklonken dan het geluid van een brekend takje. Ik had ook geen auto horen aankomen. Onze belager had die waarschijnlijk ergens verderop geparkeerd en had de rest van de weg lopend afgelegd.
Ik had gedurende de rit hiernaartoe voortdurend in mijn achteruitkijkspiegel gekeken. Op grote delen van de snelweg en later toen ik het merendistrict inreed, had er geen enkele auto achter me gereden.
Toch wist iemand dat ik hier was. Iemand was me hiernaartoe gevolgd. Er moest een tweede gps-zendertje in mijn auto zitten. Niet alleen het ding dat ik onder de achterbank had gevonden. Ik had toch in de portierdrempels en die verdomde reserveband moeten kijken.
Terwijl ik naar de hoek van het huisje sloop, probeerde ik te horen of er iemand binnen was. Een krakende vloerplank, een deur die werd geopend of gesloten. Elk geluid, hoe zacht ook, zou me een idee geven waar hij was. Ik keek voor me uit, daarna achterom naar de schuifdeur en toen weer voor me uit. De grond lag bezaaid met herfstbladeren. Als er iemand om het huisje heen liep en me tegemoetkwam, was er een goede kans dat ik het zou horen.
Het huisje had een hoge fundering, dus als ik bij een raam kwam, hoefde ik me maar tien à vijftien centimeter te bukken om uit het zicht te blijven. Ik wilde niet in mijn hoofd geschoten worden.
Ik wierp een korte blik op Claire Sanders, die roerloos en met haar ogen groot van angst onder de veranda zat.
Ik ging door met mijn monoloog. ‘Ik weet dat je geen hoge dunk hebt van korpschef Perry, maar hij is een goed mens en ik ben ervan overtuigd dat we hem kunnen vertrouwen.’ Dat ik dit zei betekende nog niet dat ik het zelf geloofde. ‘Het eerste wat we moeten doen, is je vader laten weten dat alles oké met je is. En je moeder. Ze hebben het er allebei heel moeilijk mee.’
Ik kwam bij de hoek van het huisje en ging met mijn rug tegen de buitenwand staan. Ik wierp een snelle blik om de hoek, zag niemand, maakte de draai en bleef met mijn rug tegen de zijwand staan. Vanaf deze plek kon ik, tussen de bomen door, een stuk van de weg zien. En ik zag een donkere pick-up met getinte ruiten, die aan de kant van de weg stond.
‘Wat ik over de politiebaas zeg, zeg ik niet omdat Perry mijn zwager is. Het merendeel van de tijd zie ik hem ook als een enorme eikel. Soms is hij dat ook, en ik weet dat hij en je vader al geruime tijd een soort vete met elkaar hebben, maar als het op zijn werk als politieman aankomt, denk ik dat hij min of meer weet wat hij doet.’
Vroeg of laat zou onze belager het vreemd gaan vinden dat Claire helemaal niet reageerde op wat ik zei.
‘Mijn vrouw Donna zal hem in eerste instantie verdedigen, maar zij is samen met hem opgegroeid en ze weet...’
Knisperende bladeren. Om de volgende hoek. Iemand was op weg naar de achterkant van het huisje.
‘... hoe hij is, maar weet je, haar loyaliteit is niet grenzeloos, en als hij...’
Het gebeurde heel snel.
Het eerste wat ik zag was de loop van het pistool, en zoals ik had gedacht zat er een geluiddemper op geschroefd. Een milliseconde later zag ik het hele pistool en de hand die het vasthield. En de manchet van een jack.
Ik haalde de trekker over.
Het schot echode door de koele ochtendlucht. Vogels vlogen verschrikt op uit de bomen.
Het was vooral een reflex geweest. Als ik een halve seconde had gewacht, had ik de rest van het lichaam gezien. Dan had ik meer kans gehad om werkelijk iets te raken. De waarheid was echter dat ik tijdens mijn werk nog nooit had geschoten. Niet als politieman en ook niet sinds ik privédetective was geworden.
Het was daarom geen verrassing dat ik de hand niet raakte. Die werd onmiddellijk teruggetrokken en ik hoorde het geritsel van bladeren. Veel geritsel deze keer, en snelle, rennende voetstappen.
Plus nog een geluid, dat ik liever niet had gehoord. Claire, die riep: ‘Meneer Weaver? Wat was dat?’
De man – ik ging ervan uit dat het een man was, en één blik op die hand had dat bevestigd – rende om het huisje heen. Ik deed hetzelfde via de andere kant. Ik wilde niet dat hij eerder bij Claire was dan ik. Hij had haar horen roepen en zou weten waar hij moest kijken.
Ik bleef staan bij de eerste hoek, gluurde eromheen en ging met mijn rug tegen de achterwand staan, waar ik de veranda kon zien. Ik zag Claire eronder vandaan kruipen.
‘Blijf daar,’ schreeuwde ik.
‘Dennis!’ riep ze, zonder acht te slaan op mij. ‘Dennis, er wordt geschoten!’
Ze greep de leuning vast en wilde de treden naar de open schuifdeur op lopen.
‘Verdomme, niet doen!’ riep ik naar haar.
De loop van het pistool kwam tevoorschijn van achter de andere hoek van het huisje, gevolgd door twee handen en twee gestrekte armen.
‘Claire!’
Ze draaide haar hoofd om en keek naar me.
Het geluid klonk alsof iemand één keer met een hamer op een spijker sloeg. Hij had geschoten. De houten leuning bij Claires hand versplinterde.
Claire viel.
Haar bovenlichaam kwam op de veranda terecht en haar benen lagen gestrekt over de treden.
‘Nee!’
Het woord kwam als een oerschreeuw mijn mond uit.
Maar meteen daarna bewoog Claire zich, probeerde ze overeind te krabbelen. Ze was niet geraakt. Ze was gewoon gestruikeld.
Ik richtte de Glock, schoot over haar heen en raakte de hoek van het huisje. Ik schoot nog eens en nog eens. Misschien kon ik die schoft wel dwars door het hout raken.
Ik zocht dekking achter de hoek, drukte mijn rug tegen het hout en liet me door mijn knieën zakken, zodat mijn hoofd zich lager zou bevinden dan hij verwachtte als ik om de hoek keek. Ik klemde mijn beide handen om de kolf van de Glock en hield mijn adem in, in de hoop iets anders te horen dan alleen het bonzen van mijn hart in mijn oren.
Weer geritsel.
Voetstappen die zich verwijderden.
Ik keek om de hoek.
Hij ging ervandoor.
Hij was al bijna bij de weg die hem hiernaartoe had gevoerd. Rende zo hard als hij kon. Donkere broek, een zwart windjack met de capuchon op. Ik sprintte hem achterna. Hij was op weg naar de pick-up, dat lag voor de hand.
Opeens bleef hij staan, draaide zich om en richtte zijn wapen op me. Ik dook naar de grond alsof ik een denkbeeldige American footballer tackelde en hoorde de kogel over mijn hoofd fluiten.
Weer rennende voetstappen.
Tegen de tijd dat ik overeind was gekrabbeld, was hij al in de pick-up gestapt. Hij reed met hoge snelheid weg en het grind spatte op achter de achterbanden. De afstand was te groot om het kentekennummer te kunnen zien voordat hij achter een bocht in de weg uit het zicht verdween.
Achter me, bij het huisje, hoorde ik gegil.
Ik rende terug en liep meteen door naar de achterkant. Claire stond bij de schuifdeuren, als versteend en met haar hand op haar mond gedrukt.
Ze hoefde niet naar binnen te gaan om te zien wat er met Dennis was gebeurd. Hij lag op zijn zij, naast de keukentafel, met zijn rug naar ons toe. In zijn val had hij een stoel meegenomen, die schuin over hem heen lag. Het bloed uit het gat in zijn achterhoofd had zich in het midden van de kamer verzameld.
‘Nee, nee, nee,’ fluisterde Claire.
‘Blijf hier staan,’ zei ik, terwijl ik de andere schuifdeur opende en met behoedzame stappen, om niet in het bloed te trappen, de kamer binnenging. Ik hurkte naast hem neer en legde twee vingers in zijn hals. Een overbodig, zinloos gebaar, wist ik, maar ik moest het zeker weten. Ik keek langs de open deur de slaapkamer in en zag het gaatje in het horgordijn van het raam aan de zijkant. De moordenaar was niet eens binnen geweest. Hij had Dennis door het gaas gezien, het pistool gericht en geschoten. Het raam stond open, daarom hadden we geen glasgerinkel gehoord toen we op de steiger stonden.
Ik kwam overeind, zag het zwarte notitieboekje op de keukentafel liggen, pakte het en liet het in de zak van mijn jasje glijden.
‘Dennis?’ zei Claire vanuit de deuropening. ‘Dennis?’
‘We moeten hier weg,’ zei ik. ‘Die man kan terugkomen, of hij wacht ons op bij de weg.’
Claire beefde en drukte haar beide handen op haar mond. Ze stond op instorten, dat was duidelijk.
‘Claire, luister naar me. We moeten hier weg.’
Ik had al besloten dat we niet met mijn auto zouden gaan. Daar zat nog steeds een gps-zendertje in verstopt. Ik kon kijken of ik de sleutels van de Volvo kon vinden, maar er was maar één weg hiervandaan, North Parker Road, en we konden gemakkelijk in een hinderlaag rijden.
Ik keek naar het meer.
‘Wat is er daar, aan de overkant?’ vroeg ik.
‘We moeten hem naar het ziekenhuis brengen,’ zei Claire zacht. ‘Hij moet naar een dokter.’
‘Claire, Dennis is dood. Ik moet jou hier weg zien te krijgen. Zo te zien is de overkant van het meer maar anderhalve kilometer hiervandaan. Wat is er daar?’
‘Union Springs,’ fluisterde ze.
‘Een stad?’
‘Stadje.’
Ik pakte haar bij de pols met mijn linkerhand, hield het pistool nog steeds in de rechter. ‘We nemen de boot. We rennen als een gek naar de steiger en springen in de boot. Weet je of er benzine in de tank zit?’
‘Hoe weet u dat hij dood is?’ zei ze. ‘Hoe kunt u daar zo zeker van zijn?’
‘Claire!’ zei ik op strenge toon. ‘Zit er benzine in de tank?’
‘Ik... ik geloof het wel. Dennis en ik hebben er gisteren nog mee gevaren. Gewoon, een paar rondjes.’
‘Kom mee.’
We renden de helling naar de steiger af. Ik installeerde haar eerst in de boot, op de middelste van de drie dwarsspanten. Zelf stapte ik achter in, liet de schroef in het water zakken, kneep een paar keer in de rubber bol van de brandstoftoevoer, zette de gashendel in de neutrale stand, trok de choke uit en gaf een ruk aan het startkoord.
De motor startte in één keer. Ik drukte de choke weer in, zette de motor in z’n achteruit en maakte de lijnen aan de boeg en de achtersteven los. Ik duwde de boot af van de steiger, zette de motor in z’n vooruit en gaf gas. Het was kil op het meer. Claire had geen jack of jas aan. Ik trok mijn jasje uit en gaf het aan haar. Als een robot en met een glazige blik in haar ogen trok ze het aan.
In amper vijf minuten waren we Cayuga Lake overgestoken. Er was een jachthaventje aan deze kant. Meer dan tien aanlegsteigers en nog maar een paar boten in het water. Een eindje verderop stond een grote hangar waar mensen hun boot konden opslaan voor de winter. Ik meerde aan, sprong op de steiger en hielp Claire uit de boot.
‘Zijn er hier winkels?’ vroeg ik haar.
Ze wees aarzelend met haar vinger. ‘Daar, geloof ik.’
Met kwieke passen liepen we door Basin Street naar North Cayuga, dat hier voor het stadscentrum leek door te gaan. Aan de overkant van de straat zag ik een zaak waar tweedehands auto’s werden verkocht. Ik hoefde Claire niet meer voortdurend bij haar hand vast te houden – ze liep uit zichzelf met me mee – maar voordat we de straat overstaken pakte ik haar hand, want ze was nog zo zwaar aangeslagen dat ik haar niet in staat achtte om zelfstandig naar links en naar rechts te kijken.
We gingen de zaak binnen en liepen meteen door naar het kantoor van de manager. Een zwaargebouwde man in een slecht passend blauw pak stond op van achter zijn bureau, toverde een glimlach op zijn gezicht alsof hij een knop omzette en kwam ons tegemoet. Maar zijn glimlach was van korte duur. We zagen er niet uit als de gemiddelde klanten: Claire met rode ogen van het huilen en ik overdadig zwetend.
Bovendien droeg ik een holster met een Glock aan mijn riem.
‘We hebben een auto nodig,’ zei ik tegen de man.
Met zijn blik op het pistool zei hij: ‘Neem maar mee wat je wilt.’
‘Ik kom geen auto stelen,’ zei ik. ‘Ik wil er een huren.’ Ik haalde mijn portefeuille uit mijn achterzak, liet hem mijn detectivevergunning zien en gaf hem mijn creditcard. ‘Is vijfhonderd genoeg?’
Hij pakte de creditcard aan. ‘Ja. En ik moet een kopietje van je rijbewijs maken.’
‘Als je het maar snel doet,’ zei ik.
‘Natuurlijk.’
En hij was snel. Nog geen twee minuten later gaf hij me de sleutels van een witte Subaru.
Ik zei tegen hem: ‘Bel de politie. Aan de overkant van het meer is een moord gepleegd. Een bruin huisje, de schuifdeuren aan de kant van het meer staan open. Geef door dat de dader nog in de buurt kan zijn. Een man, ongeveer één meter tachtig lang, rijdt in een donkere pick-up. Zwart of donkerblauw, met getinte ruiten. Kun je dat onthouden?’
‘Ja,’ zei hij.
Ik installeerde Claire op de passagiersstoel van de Subaru en ging achter het stuur zitten.
‘We gaan naar huis,’ zei ik tegen haar.
We reden noordwaarts door Cayuga en daarna in oostelijke richting door het Montezuma National Wildlife Refuge. Toen we dat aan de andere kant hadden verlaten, wist ik weer waar we waren. Het was dezelfde snelweg waar ik op de heenweg de afslag had genomen. Voordat we bij het tolhuisje aankwamen, vroeg ik Claire of ze iets nodig had.
‘Ik weet het niet,’ zei ze.
Ik stopte bij het benzinestation – de tank van de huurauto was maar voor een kwart gevuld, had ik gezien – en gooide de tank vol. Daarna ging ik het winkeltje in en kwam even later naar buiten met flesjes water, Mars-repen en zakken chips. Proviand voor de komende uren.
‘Pak maar als je wat wilt,’ zei ik toen ik weer was ingestapt.
Toen ik mijn kaartje uit de automaat had getrokken en vaart maakte op de oprit naar de snelweg, keek Claire in de plastic tas en haalde er een Mars-reep uit. Het deed me genoegen om te zien dat ze de wikkel eraf scheurde en een hap nam.
‘Ik heb een paar vragen voor je, Claire. Kun je dat aan?’
Ze kauwde, slikte en keek me met een wezenloze blik aan. ‘Ik denk het wel.’ Ze klonk alsof ze in trance was.
‘Weet je wie het heeft gedaan? Wie Dennis heeft doodgeschoten?’
‘Ik heb hem niet gezien,’ zei ze.
‘Maar je hebt wel een idee?’
Ze knikte.
‘Wie denk je dat het is geweest?’
‘De zoon van Phyllis Pearce,’ zei Claire.
‘Wat? Heeft Phyllis een zoon? Wie is dat dan?’
‘Weet u dat niet?’ vroeg ze.
Ik zei niets en wachtte.
‘Ricky Haines,’ zei Claire. ‘Die smeris. Misschien wel de gluiperigste van het hele korps, want hij lijkt zo aardig, maar als je echt met hem te maken krijgt, merk je algauw dat hij anders is dan hij zich voordoet.’