9

DE STRAATKLINKERS VOOR ST JAMES glinsterden als kiezels op het strand. Het hoofdbureau was gevestigd in een gewelfd bakstenen gebouw uit de jaren zestig met stedelijke pretenties. De victoriaanse blauwe buitenlamp was een erfenis van zijn voorganger in de binnenstad. De sneeuw ging over in natte sneeuw en toen in regen, vlagen die vanaf de zee binnenkwamen en neervielen door het licht van de schijnwerpers die op Greyfriars Tower stonden gericht, een middeleeuwse stomp die op een braakliggend terrein tegenover St James stond. Onder het stijlloze portiek van het politiebureau, steunend op vier vierkante bakstenen pilaren, werkten twee agenten in uniform een halfnaakte jongeman naar de deuren. Zijn gespierde rug was bezaaid met tatoeages: een anker, een dansend meisje, een legerinsigne.

Valentine snoof de doordringende geur van methadon op in de avondlucht en liep naar de kade. Hij had een lift naar de stad gekregen van zijn eigen TR-ploeg en de rit had hem wakker gemaakt. Het uithangbord van zijn stamkroeg, de Artichoke, slingerde in de regen. Binnen was het donker. Hij bleef even staan naast het standbeeld van kapitein George Vancouver aan de waterkant. Hier rookte hij altijd een sigaret, de laatste voordat hij naar huis ging. Hij zoog een dubbele portie avondlucht in zijn longen. Zijn schouders deden pijn van de inspanning. Na een dag zonder sigaretten voelde hij zich niet beter en ook niet slechter.

Hij bekeek het bronzen beeld en vroeg zich af wat de ontdekkingsreiziger zou hebben gevonden van het condoom dat iemand om zijn uitgestoken vinger had gedaan. In de glinsterende modder onder hem scharrelde een krab en liet een ingewikkelde hiëroglief achter in zijn kielzog.

Hij staarde naar de modder en dacht aan het oude mensje van de Morris in de rij auto’s op Siberia Belt. Aardige vrouw, oud geld. Hij had haar uit de auto geholpen en toen had ze gezegd dat ze haar bril was vergeten. Hij had aangeboden hem uit het dashboardkastje te halen, maar ze had gezegd dat hij geen moeite hoefde te doen, haar stem net iets schriller dan natuurlijk was. Ze zouden haar auto morgen naar het politiedepot brengen, dus er was geen haast bij. Hij kwam er wel achter wat ze voor hem wilde verbergen. En er was nog iets wat aan hem knaagde. De ladders op het dak van de Corsa. Hij moest het TR-rapport lezen. De lengte van de ladders controleren.

Hij stak de smalle houten voetbrug over de Purfleet over en liep door King’s Staithe naar het labyrint van rijtjeshuizen waar hij al zijn hele leven woonde. Op de hoek van Greenland Street bleef hij staan. De centrale verwarming thuis zou niet branden. Toen zijn vrouw nog leefde had hij niets begrepen van de klokthermostaat en ze had het geheim meegenomen in haar graf. Ze was begraven op het kerkhof van All Saints en soms ging hij op weg naar huis even bij haar langs. Vanavond niet. Een kat zat als een bontmuts midden op straat, met ogen zo groen als de papieren draak in het bovenlicht van het laatste huis, vroeger een winkel. Het benedenraam maakte een sierlijke boog om de hoek en in de boog was een deur aangebracht. Achter het glas stond een bordje met Chinese lettertekens.

Hij wist hoe ze klonken. Yat ye hoi p’i.

Hier, op de hoek van een verregende straat, brandde een warm licht, een groen licht dat door een lampion viel. Hij liep ernaartoe, keek naar links en naar rechts en klopte toen twee keer snel achter elkaar, wachtte en klopte nogmaals twee keer. Hij hoorde voetstappen en was voor het eerst die dag gelukkig.