6

HET DEKZEIL OVER HET lichaam op het strand was inmiddels stijf bevroren. De centrale had doorgegeven dat de Technische Recherche nog een uur onderweg zou zijn, misschien langer. Er bewoog niets op Ingol Beach, behalve het aflopende getij. Valentine had het vat met giftig afval afgebakend en met een van de mobiele schijnwerpers verlicht. Daarna was hij op zijn knieën gaan zitten, zodat zijn dunne broek drijfnat werd, om met zijn vingers de vloedlijn te onderzoeken.

Shaw vertelde dat hij de auto’s had gezien die bij de omgevallen dennenboom op de weg vastzaten. Was de bestuurder verongelukt? Had iemand medische hulp nodig? De samenloop van omstandigheden zat Shaw niet lekker: de gewelddadige onnatuurlijke dood op de zandbanken, bijna in het zicht van de omgevallen dennenboom op Siberia Belt. ‘Oké,’ zei hij en hij vouwde de kaart dicht. ‘De plaats delict is afgezet. Er is maar één weg hierheen en die is versperd. We zijn hier voorlopig klaar. We laten de schijnwerper branden. Laten we eens kijken of we nodig zijn op Siberia Belt.’

Valentine liep achter hem aan, blij dat hij het lijk achter kon laten. De aanblik van bloed gaf hem het gevoel dat de aarde niet stevig genoeg was om op te staan. Wat hem deed snakken naar een sigaret, die hij niet had, zodat hij maar in de sneeuw spuugde.

Ze staken het bevroren strand over tot ze een greppel bereikten die Siberia Belt van het strand scheidde en die ze overstaken op de plek waar een sluisdeur stond. De tandraderen en hefbomen van het ijzeren mechanisme waren vastgevroren. Het konvooi vanuit het zuiden naderend was Shaw als eerste bij de Mondeo, maar hij wachtte tot Valentine hem had ingehaald. Een eenzame gestalte die Shaws voetstappen volgde, zijn smalle, vogelachtige hoofd gebogen. De brigadier bleef buiten adem staan toen hij Shaw had ingehaald en knikte toen naar de Mondeo. ‘Nieuwste model, satellietnavigatie in de standaarduitvoering.’

Valentine kon nauwelijks praten door gebrek aan adem. Emfyseem, dacht Shaw. Vocht in zijn longen. Als hij stopt met roken, stopt hij te laat. Shaw had geen satellietnavigatie nodig om Valentines bestemming te weten.

De bassen van een stereo-installatie dreunden achter de beslagen ramen van de auto.

‘Check het,’ zei Shaw. ‘Ik loop de rij langs om te zien wat het probleem verderop is.’ Naast de derde auto van voren stond een groepje mensen in het schijnsel van de binnenverlichting dat door het openstaande rechterportier viel.

Valentines stekels stonden recht overeind bij de gebiedende klank, maar hij probeerde te wennen aan het feit dat inspecteur Shaw nu de baas was, en niet meer het joch in korte broek met wie hij vroeger een balletje trapte op het strand. Het zou gemakkelijker zijn als Shaw de checklistfilosofie kon loslaten. Zo noemden ze hem op het bureau. ‘Check het.’ Check dit, check dat, check de hele reut. Meneertje Politiek Correct. Meneertje Reglement. En Valentine wist wat erachter zat. Hij wist waarom Peter Shaw erop gebrand was de wereld te tonen dat hij de volmaakte agent was: omdat zijn vader dat niet was geweest, daarom. En omdat de partner van zijn vader het ook niet was geweest. Jack Shaw en George Valentine hadden hun laatste grote zaak verknald. Lekker belangrijk. Wat had de rechter ook alweer gezegd? Onzorgvuldig.

Valentine trapte met zijn ene voet de zwarte schoen van zijn andere, leunde tegen de Mondeo en goot het water eruit voordat hij hem weer aantrok.

Shaw bereikte de Morris Minor en draaide zich om voor nieuwe instructies. ‘En dit!’ riep hij. Hij legde zijn handpalmen tegen elkaar, legde ze tegen een wang en hield zijn hoofd scheef alsof hij het op een kussen legde. Een oude vrouw zat te slapen in de auto, waarvan de ramen aan de binnenkant licht waren bevroren. Naast haar lag een geruite plaid die van haar lichaam was gegleden. Shaw kon haar gezicht zien: er lag een glimlach om de dunne lippen en haar handen zweefden net boven de plaid, als die van een kind.

Het portier van de Mondeo werd geopend voordat Valentine op het dak kon kloppen. De tiener leunde op het portier. ‘Gaan we weg?’

Valentine haalde zijn schouders op. ‘Wat is er aan de hand?’ Hij knikte naar het groepje naast de zilverkleurige Opel Corsa.

‘Wie kan dat iets verrotten?’ De jongeman wipte op zijn tenen op en neer en Valentine zag dat hij zijn handen telkens in zijn zak stopte en ze er dan weer uithaalde en aan de achterkant van zijn spijkerbroek afveegde.

‘Mij.’ Valentine liet zijn politiepas zien. ‘Wat doet u op deze weg, meneer, als ik vragen mag?’

De jongen deed een stap terug en lachte ongerijmd. ‘Omleiding. Er staat een bord op de kustweg – overstroming, staat erop.’ Zijn accent was verdwenen: hij was drie sociaal-economische klassen gestegen en tachtig kilometer dichter bij Londen gekomen. Hij keek naar voren. ‘En toen gebeurde dit.’ Hij legde zijn hand op het portier en trok hem toen haastig terug, alsof het metaal te koud was om aan te raken, maar Valentine had de stempel op de rug van zijn hand gezien, de blauwachtige sporen van inkt in de vorm van een cirkel met daarin twee letters: BT.

Op het dashboard lag een mobiele telefoon.

‘Van jou?’

‘Gaaf hè,’ zei het joch. ‘Twee megapixel camera, honderdvijftien gram, zes komma zeven uur spreektijd.’

‘Mooi. Maar werkt-ie?’

Het joch haalde zijn schouders op. ‘Ik wilde net naar de weg lopen,’ zei hij.

Valentine schudde zijn hoofd. ‘Anderhalve kilometer, en verraderlijk.’

‘Het is één komma negen kilometer,’ zei hij. ‘Ik heb het gemeten.’

‘Blijf waar je bent, oké?’ Valentines geduld raakte op. ‘We hebben hulp ingeroepen, maar het kan even duren.’ Hij haalde extra diep adem en liet zijn blik over het purperen lakwerk van de Mondeo glijden – puntgaaf. Op de achterbank lagen een deken, een picknickmand, een zitstok en een frisbee. Om het stuur zat een hoes, zwarte en witte keperstrepen; een dierenhuid, slang misschien. Hij liep verder, maar draaide zich om en prentte zich het kenteken in. Hij had een goed geheugen, als hij de moeite nam het te gebruiken. Het joch irriteerde hem, zoals altijd: een tiener op stap in papa’s auto.

Shaw stond nu achter het loodgietersbusje en door de verwarmde achterruit en het traliewerk had hij een jongeman gezien die op de passagiersstoel een tijdschrift zat te lezen. Hij liep ernaartoe en zag nu voor het eerst de pootafdrukken in de sneeuw tussen de voetsporen. Hij klopte op het rechterraam en opende het portier.

‘Politie,’ zei hij. Hij legde zijn knie op de bestuurdersstoel en keek naar het tijdschrift. ‘Mag ik even?’ Hij pakte het op. Het was een Duits blad, illegale import van de smerigste kant van de hardepornomarkt. Hij hield zijn hoofd enigszins schuin om zich op de foto te concentreren.

‘Naam?’ zei Shaw.

De jongeman haalde zijn schouders op. ‘Das Fleisch,’ zei hij, de woorden verminkend. ‘Ze hebben Turkse kerels, ze halen ze uit Frankfurt.’

‘Úw naam.’

‘Ik heb het gevonden, de laatste klus vanmorgen. Bouwplaats in het Arndale, in de keet waar ik thee zette. Stapels. Erger nog…’

Shaw wachtte. Hij bestudeerde het gezicht van de jongeman. Zag de voortijdige kaalheid aan de slapen, de acnelittekens en het diepe kuiltje in de kin; het ‘gestoordenkuiltje’.

‘Sean Harper. Dat daar is mijn baas,’ zei de jongeman en hij knikte naar de groep die in het lichtschijnsel stond. ‘Fred.’ Hij grinnikte alsof het de ultieme karakterschets was.

‘Ik hou dit, meneer Harper,’ zei Shaw en hij stopte het blad in zijn binnenzak.

‘Hé… Het is toch geen misdaad.’

‘Dat is het wel,’ zei Shaw. ‘We hebben het er nog wel over.’

‘Vaart u?’ vroeg Harper, terwijl hij naar het vlaggetje van de reddingsbrigade, RNLI, op de revers van Shaws jack keek en uit alle macht probeerde te glimlachen.

‘Ja.’

‘Cool,’ zei Harper en hij bekeek het tijdschrift. ‘Ik heb er ook over gedacht… U weet wel, als vrijwilliger.’

Nu pas zag Shaw de deken achter de stoelen, omgewoeld tot een slordig geruit nest. Hij bleef staan en snoof, in de verwachting dat hij de onmiskenbare hondenlucht zou ruiken, maar het busje was schoon en opgeruimd en de overweldigende geur was afkomstig van de naar aardbeien geurende luchtverfrisser op het dashboard.

‘Moet u zeker doen,’ zei Shaw zonder te glimlachen.

De volgende in de rij was het opgekalefaterde Securicor-busje. De bestuurder weigerde het portier te openen, tot hij de politiepas zag die tegen het raam werd gedrukt. Toen opende hij het een paar centimeter.

‘Problemen?’ vroeg Shaw, wetend dat hij de man eerder had gezien – in de beklaagdenbank. Zijn misdrijf? Hij pijnigde zijn geheugen maar kon er niet op komen. Iets gewelddadigs, dat wist hij in elk geval. Iets gewelddadigs met zijn handen, op geld uit. Waarom, vroeg Shaw zich af, bewaakte hij dan een busje vol poen? Hij was een jaar of vijfentwintig, dertig, donker, knap gezicht dat werd ontsierd door een smalle neus die ooit was gebroken en slecht gezet en die er maar net in slaagde zijn ogen te scheiden: zijn wenkbrauwen raakten elkaar bijna op de brug. Hij had een halfslachtige snor en een modieuze stoppelbaard.

‘Is er een centrale waarmee u contact kunt opnemen?’ vroeg Shaw.

De chauffeur vond zijn stem terug. ‘We hebben geen radio en de mobiele telefoons hebben geen bereik.’

Shaw zette een stap naar achteren en keek langs de rij voertuigen. ‘Vraag mijn brigadier of hij een radiobericht wil sturen. De chaos na de storm is al groot genoeg zonder dat het halve korps op zoek gaat naar u en uw goudstaven. Wat hebt u eigenlijk achterin?’

De bewaker keek op een klembord. ‘Contant geld. We bedienen buurtwinkels, de supermarkten op de bedrijventerreinen, de groothandel in vis in de haven. Zo’n tachtigduizend, nooit veel meer.’

‘Blijf rustig zitten,’ zei Shaw en hij vroeg zich af of de werkgever van de man van zijn strafblad wist. Reclassering was prima, maar dit was de kat op het spek binden.

Verderop zag hij de twee portieren van de Corsa openstaan, twee figuren bij de auto keken naar hem. Een van hen, een man in een overall, wuifde, legde een hand op zijn hart en klopte op een gewatteerd jack. Shaw stak een hand op.

‘Probleem?’ riep hij.

De man wees in de Corsa en klopte opnieuw op zijn borst. ‘Hart.’

Hij liep snel langs de volgende auto, een Volvo, een oud model stationcar, op de achterruit een met de hand geschilderd bord met de woorden THE EMERALD GARDEN. De doordringende geur van sojasaus was vermengd met benzinedampen. Geen bestuurder, geen inzittenden.

Een oudere man lag schuin achterover op de voorstoel van de Corsa. Shaw schatte hem op vijfenzestig, misschien zeventig. Hij had een sterke bril op, met een zwart plastic montuur, en dunne grijze haren die op zijn schedel plakten. Zijn gezicht had de kleur van de aderen in stiltonkaas en het speeksel in zijn mondhoeken glinsterde in het licht. Zijn kin en de voorkant van het dikke jack zaten onder het braaksel, slijmerig eierschaalblauw. Shaw rook de sterke geur van dennennaalden, maar zag nergens de luchtverfrisser.

Een vrouw in een geel jack stond op de achtergrond te roken. De man in de schone blauwe overall zat op zijn knieën en hield de hand van de man vast, een bezorgde blik op zijn gezicht, en op zijn voorhoofd een kleine wond, nog nat van het bloed. Onder de auto lag een jack russell, die met zijn snuit rondom de voeten van de man wroette.

‘Wat ik zei, hartinfarct, denk ik,’ zei de man in de overall. ‘Jullie hebben zeker geen bereik? Zitten jullie ook vast?’

‘Ik ben van de politie,’ zei Shaw. ‘Wij hebben radioverbinding. Mag ik even kijken?’

Hij bukte zich en zag dat er iemand op de passagiersstoel zat. Chinese trekken, zijn knieën onder zich opgetrokken. ‘Kan geen pols vinden,’ zei hij, met een accent dat de medeklinkers afvlakte.

Shaw pakte zijn zakmes en sneed de stropdas doormidden, die strak om de hals van de man was geknoopt. Toen trok hij het zware, te grote jack en het overhemd open, zodat de knopen lossprongen. Hij draaide de kraag om en zag een etiketje: RFA. Hij boog zich naar het gezicht toe en legde een hand op zijn voorhoofd. Hij wist onmiddellijk dat de man nog leefde: de waterdruppels in zijn wenkbrauwen waren warm en hoewel zijn lippen blauw waren en niet bewogen, waren ze vochtig van de adem die er tussendoor gleed, als tocht onder een deur.

Hij kwam uit de auto en riep naar Valentine, die op zijn hurken naast de Morris zat en door de raamopening met de bestuurder sprak.

‘George!’ riep hij. Valentine stond langzaam op, zich met één hand aan de Morris optrekkend. ‘Roep een helikopter op. Medisch noodgeval – hartstilstand, man van ongeveer vijfenzestig. Ze zien ons wel vanuit de lucht, zeg dat ze aan de zeezijde landen – daar is vlak zand onder de sneeuw.’

Shaw boog zich weer in de Corsa en stak zijn hand in de jaszak van de man. Hij vond een portemonnee met een rijbewijs in een plastic vakje. John Blickling Holt. Geboren 30 december 1941. Als adres stond Devil’s Alley 14B in King’s Lynn vermeld. Shaw kende het goed: een smalle straat met kinderkopjes die naar de kade liep, stinkend naar vis en het getij. Arm, vervallen, hutjemutje, een doolhof van huurflats en zitslaapkamers.

De man op de passagiersstoel zei dat hij Stanley Zhao heette. Zelfs nu hij op zijn knieën zat, kon Shaw zien dat hij het raciale stereotype logenstrafte en ruim één meter tachtig was. Hij zag eruit als vijftig, maar zijn haren waren nog zo zwart als de veren van een pinguïn. Shaw vroeg hem in de Corsa te blijven zitten, de verwarming half aan te doen en te claxonneren als Holt bijkwam of slechter werd.

Hij deed het portier dicht en richtte zich op, tot zijn gezicht op gelijke hoogte was met de imperiaal en de twee met sjorbanden vastgezette ladders. De vrouw in het gele jack en de man in de blauwe overall stonden tussen hem en de voorste twee voertuigen van het konvooi.

‘Ik ben Baker-Sibley, Sarah Baker-Sibley,’ zei de vrouw. ‘Ik moet mijn dochter een sms’je sturen. Ik zou haar ophalen van school – St Agnes’ Hall – en ik maak me zorgen. Ik ben altijd op tijd, en anders bel ik. Ze zal niet bij Clara zijn – dat is haar beste vriendin. Die heeft na schooltijd klarinetles,’ voegde ze eraan toe. ‘Ze zal wel lopend naar huis gaan. Ze zal het proberen. Drie kilometer, ze heeft het vaker gedaan en ze heeft een sleutel, maar nooit in de winter… in zoiets,’ zei ze, naar de sneeuwvlakte kijkend. ‘Ze is dertien en ze zal het dus zonder aarzelen proberen.’ Ze lachte, liet de half opgerookte sigaret vallen en zocht naar het pakje. ‘Neem me niet kwalijk, mag ik uw politiepas nog eens zien?’

‘Mijn collega, brigadier Valentine, zal alle gegevens noteren, mevrouw Baker-Sibley,’ zei Shaw, terwijl hij zijn pasje ongemakkelijk vlak voor haar gezicht hield. ‘Hij kan alvast een radiobericht verzenden.’ Hij liep naar voren. ‘Is die Alfa van u? Ik zou voorlopig blijven waar u bent,’ voegde hij eraan toe toen ze niet antwoordde. ‘En de voorste auto?’

‘Die zieke meneer liep naar voren om een kijkje te nemen toen we net vastzaten,’ zei ze. ‘De chauffeur heb ik niet gezien. Misschien slaapt hij. In het begin had hij een afschuwelijke herrie keihard aanstaan.’

De radio speelde nog, maar zacht nu, een schril geluid.

Toen hij over de weg naar voren keek, zag hij een onregelmatige rij voetstappen die naast de gedeeltelijk gevulde bandensporen naar de pick-up leidden. Het spoor terug was een onhandige poging om in dezelfde voetstappen terug te keren. Pootafdrukken zigzagden tussen de sporen door. Door het raampje in de achterkant van de cabine scheen nog licht. De koplampen van de pick-up verspreidden een gelig schijnsel en Shaw vermoedde dat de accu bijna leeg was. Hij liep naar voren en zijn nekharen gingen overeind staan toen een windvlaag de temperatuur van zijn huid een graad deed zakken. Er bewoog iets aan de hemel en hij keek net op tijd op om een meteoor te zien vallen. Een zilveren streep die doofde voordat hij de zee bereikte.

De pick-up was zo breed dat hij de weg bijna volledig versperde, met het smalst denkbare pad langs de rechterkant. Shaw hield zich vast aan de laadruimte en nam de gelegenheid te baat om het dekzeil op te tillen en te kijken wat eronder lag: gipsplaten, hele stapels, voor goedkope wanden.

Hij boog zich naar voren, greep de portiergrendel en verbrak de stilte met zijn stem.

‘Hallo? Politie.’

Hij deed de grendel omlaag en gooide het portier open met een snelle stap naar voren om de armsteun vast te pakken. Hij was nog geen halve meter van de bestuurder en had er drie seconden, misschien minder, voor nodig om te beseffen dat hij naar een dode keek.