3
SARAH BAKER-SIBLEY STOPTE DE Alfa drie autolengtes achter de stilstaande achterlichten. Het voertuig voor haar was gestopt voor een omgevallen dennenboom dwars over de weg, zilverachtig verlicht door de koplampen. Toen ze voor zich uit keek zag ze dat het geen personenauto was maar een kleine pick-up met een open laadbak en een lage lading onder een dekzeil. In de cabine zat een achterraam en door de bevroren ruit was licht te zien. De motor draaide en de uitlaatgassen waaierden uit bij elke windvlaag. In de stilte hoorde ze muziek, primitief, grillig en luid. Toen stilte en daarna het volgende nummer, luider, nog minder melodieus. De sneeuwvlaag was voorbij, maar er vielen nog steeds vlokken.
Ze vergrendelde alle portieren en zocht in haar tas naar haar mobiele telefoon. Het nieuwste model, een geschenk van een van haar leveranciers, winkelprijs tweehonderddertig pond. Internetverbinding, gps, camera, video en versierd met een detail van Monets Waterlelies.
GEEN BEREIK
zoekt netwerk
Ze gooide het toestel op de passagiersstoel. Voor haar lag de sneeuw acht centimeter dik op de weg, schoon als hotellinnen, met de twee evenwijdige sporen naar de gestrande pick-up net zichtbaar.
Toen hoorde ze achter zich het geknerp van autobanden. Ze keek in de spiegel en zag koplampen naderen, tot ze zo dichtbij waren dat ze in haar schaduw verdwenen en de chauffeur zichtbaar werd toen het felle schijnsel van zijn lampen was verdwenen. Een man alleen. Ze controleerde of het portier op slot zat.
Ze keek toe terwijl de man zich van de bestuurdersstoel hees en zich oprichtte, met één hand op de auto steunend. Toen er een windvlaag opstak stopte hij, zette zich schrap en wachtte tot de wind ging liggen.
Hij bracht zijn gezicht ter hoogte van haar gesloten zijraam. Een gespannen glimlach, het witte haar plakkerig van de sneeuw, de dikke vingers die de kraag van een te groot werkjack tegen zijn hals drukten. Dikke brillenglazen in een zwart montuur vergrootten zijn ogen, die troebel waren van ouderdom. De kou had wat bloed in zijn wangen gebracht, maar verder was hij bleek, uitgeput, met koud zweet op zijn voorhoofd.
‘Alles in orde?’ vroeg hij toen ze het raam een paar centimeter omlaag draaide. Ze hoorde uit de pick-up opnieuw het geluid van muziek, luider nu.
‘We zitten vast,’ zei ze bruusk. ‘Ik moet erlangs, ik moet mijn dochter ophalen van school. Kunt u niet gaan kijken of we de boom kunnen wegslepen?’
Hij keek recht vooruit, likte aarzelend langs zijn lippen, maar ging toen op weg. Ze keek naar de voetsporen die hij achterliet in de sneeuw, een rij ondiepe afdrukken, enigszins slingerend. Hij gleed uit op de rand van de greppel toen de wind opstak, zijn armen bewogen als een scheve seinpaal en zijn jas bolde op.
‘Dat kunnen we er wel bij hebben,’ zei ze hardop, terwijl ze de aansteker indrukte. ‘Opa in de puree.’
Ze veegde de condens van de voorruit en keek toe toen hij het raam van de pick-up bereikte. Hij bukte zich enigszins, praatte even en richtte zich toen op, met zijn blote handen diep in zijn zakken.
Een minuut later, minder, was hij terug, buiten adem, zodat hij op het dak van de Alfa moest leunen. ‘Goed dan. We krijgen die boom niet weg… niet nu. Hij zei dat we allemaal achteruit moeten rijden. Hebt u een mobiele telefoon?’ vroeg hij.
‘Geen bereik.’
‘Bij hem idem dito. Ik heb er geen.’ Hij wreef door een van zijn ogen achter de dikke brillenglazen. Ze zag nu dat zijn hele gezicht ondanks de kou nat was van het zweet.
Baker-Sibley blies rook door haar neusgaten en kneep haar lippen samen tot een vreugdeloze streep. ‘Doe maar rustig aan,’ zei ze.
Hij trok de revers van zijn jas tegen elkaar. ‘Het gaat prima hoor. Ik zal achteruit proberen te rijden naar de afslag, daar was een karrenspoor. Geef me een paar minuten tijd.’ Hij was vertrokken voordat ze kon antwoorden.
Hij wankelde terug naar zijn auto, veegde met zijn mouw de sneeuw van de voorruit, liet zich op zijn stoel zakken en startte de motor. Hij keek naar het dashboard en toen in de spiegel.
‘Kom op, kom op,’ zei Sarah. ‘Het is verdorie geen ruimteveer.’
Er kwam geen beweging in de auto. Ze gooide het portier open en stapte het donker in, een hand voor haar ogen om te voorkomen dat de sneeuwvlokken aan haar wimpers plakten. Haar rug kromde van de kou en ze trok haar schouders op om de blote huid van haar hals te beschermen.
Nu zag ze de auto van de oude man voor het eerst duidelijk. Een zilverkleurige tweedeurs Corsa met twee ladders keurig vastgebonden op een imperiaal.
Het was wat zich achter de Corsa uitstrekte waardoor Sarah Baker-Sibley vloekte. Een lange rij koplampen, allemaal gestrand in de sneeuw.
Ze keek naar boven en liet enkele vlokken neerdalen op haar gezicht. ‘Waarom ik?’ vroeg ze. Ze dacht aan Jillie, naar huis ploeterend door de sneeuw. ‘En waarom nu?’
Als op een teken stak de sneeuwstorm eindelijk op en de sneeuw, landinwaarts gedreven vanaf de zee, werd dichter. Het zicht verminderde tot nog geen meter. Ze veegde vlokken van haar oogleden en strompelde terug naar de veiligheid van haar auto.