26
HET BEDRIJF VAN SHARK TOOTH stond aan de eenbaansweg langs de Wash bij Wootton Marsh. Sneeuw boven zee had de horizon wazig gemaakt en de rietkragen waren bevroren. De bedrijfsgebouwen bestonden uit lage loodsen waartussen shovels met geheven laadschop heen en weer reden, zodat het zeewater uit de schaaldieren stroomde. Het geluid van rollende kokkels op een lopende band in de grote verwerkingsloods was vermengd met het ruisen van een goedkope radio. Op de hoek van het bedrijfsterrein wapperde een vlag, de blauwe mosselschelp op een witte achtergrond.
Shaw keek hoe de vlag zich ontrolde in een lichte bries en hij rook het zout aan zijn vingers van zijn ochtendduik. ‘Het lijk van Terry Brand is gevonden op het strand bij Gallow Marsh Farm. Shark Tooth is de eigenaar van de boerderij. Hij is ook de werkgever van de ploeg kokkelrapers die op Styleman’s Middle werkt. Het bedrijf zet boten in op de zandbanken voor Ingol Beach. Op de avond van de moord zag ik een jacht voor het strand, met een blauwe mosselschelp op het zeil.’ Ze keken naar de wapperende vlag. ‘Een deel van het antwoord ligt daar. Kan niet anders.’
Valentine opende de map die hij door een van de agenten van de nachtdienst had laten samenstellen. Hij wreef over zijn ogen en dwong ze zichzelf scherp te stellen. Hij had opnieuw een avond doorgebracht in het huis op de hoek van Greenland Street, maar ditmaal had zijn geluk hem in de steek gelaten en dat maakte hem altijd moe. Drie uur geslapen, hooguit. Hij had het dossier in het licht van de dageraad aan de keukentafel gelezen en vatte het nu samen voor Shaw. Shark Tooth was in 1990 opgericht als bedrijfje met één boot, die sportvissers die hondshaaien aan de haak wilden slaan naar de Noordzee bracht. Er was een landingssteiger geweest in Wootton, al een eeuw in onbruik, waar ze zich mee redden. Hondshaaien hadden een klein fortuin opgeleverd.
Nu bood het bedrijf werk aan vijftig tot tachtig mensen, afhankelijk van het seizoen. Het had een tiental boten en concentreerde zich op commerciële schaaldieren, hoewel er in het seizoen nog steeds vistochten werden gemaakt. Het dossier bevatte een aantal krantenknipsels over de ramp in Morecambe Bay, waarbij een ploeg kokkelrapers van Chinese afkomst, voor het merendeel illegale immigranten, was omgekomen toen ze waren ingesloten door de verraderlijke getijdenstromen voor de kust van Lincolnshire. Colin Narr, de algemeen directeur van Shark Tooth, had tegenover de pers verklaard dat al zijn werknemers, zowel Chinezen als anderen, de vereiste papieren bezaten, een feit dat door de recherche van Lynn was geverifieerd. Maar het havenbestuur had nieuwe veiligheidsmaatregelen voor kokkelschepen ingevoerd, die de aantallen beperkten, een lijst eisten van degenen die er elk getij op uittrokken en een systeem van vergunningen voor ploegbazen oplegden. De eigendom van het particuliere bedrijf was onduidelijk: Colin Narr beschreef zichzelf als een minderheidsaandeelhouder. Vijf jaar geleden had het Gallow Marsh Farm gekocht om de oesterbedden te ontwikkelen.
‘Dat is alles wat we weten,’ besloot Valentine. Hij nam een hap adem waardoor zijn ribben kraakten. Hij wreef met zijn hand over zijn ongeschoren kin. Hij voelde zich puik, op volle toeren, popelend om zich tussen de kokkelrapers te begeven. Shaw had gelijk: ergens in het centrum van alle drie de moorden bevond zich Shark Tooth.
Shaw stapte uit en liet de korrelige sneeuw in zijn goede oog waaien. In de verte kon hij de witte lijn zien van de branding die brak op zee. De bedrijfspoort stond open. Ze liepen erdoorheen en volgden een bord: RECEPTIE.
Hij keek niet uit naar het gesprek met Colin Narr. Hij had nooit iets begrepen van zakendoen, vond de omgeving intimiderend, antiseptisch en vreemd. Bovendien was Narr een notabele: wethouder en lid van de politiecommissie van de graafschapsraad, waardoor hij op een bizarre manier Shaws baas was. Shaw voelde de vertrouwde vlaag van opstandigheid tegenover het gezag en hij maakte het bovenste knoopje van zijn overhemd los.
Het kantoor was een Portakabin, een chique weliswaar, maar evengoed een Portakabin, met een zwarte Jaguar ervoor geparkeerd. Binnen tapijt, een elektrische haard met zes gloei-elementen en een secretaresse in een thermojack. Achter een scheidingswand hoorden ze iemand mompelend telefoneren. Een hoog raam naar het fabrieksterrein stond half open. Ze hoorden een hoorn die werd neergesmeten en Narr kwam tevoorschijn en vroeg hun binnen te komen.
‘De regelneven,’ zei hij. ‘Dat was Milieubeheer. Je hebt een dagtaak aan die verdomde pennenlikkers.’
Narr droeg een linnen broek en een verweerde oliejekker. Hij had het soort huid dat gemarineerd is in buitenlucht, met de structuur van doorgebakken spek en de kleur van gerookte haring. Zijn hoofd was klein in verhouding tot zijn lichaam, compact en rond, maar hij hield het laag, alsof het opeengepakt en zwaar was en hij niet genoeg energie had om het rechtop te houden. Eén eigenaardigheid: zijn haren waren kort, muiskleurig en uitgedund, zodat zijn oren zonder lellen zichtbaar waren, waarvan Shaw zich kon voorstellen dat ze langzaam verschrompelden als ze op de zandbanken aan de zon werden blootgesteld.
In het kantoor stonden een bureau, een metalen dossierkast en een drankkast uit de jaren zestig. In een hoek stond een set golfclubs met een patina van stof op de houten koppen van de drivers. Het enige raam was opengekanteld.
‘U houdt van frisse lucht,’ zei Shaw.
Narr keek naar het raam alsof hij het voor het eerst zag, hief zijn hand op en voelde aan zijn oor op de plek waar de vlezige oorlel had moeten zitten. ‘Ik loop voortdurend in en uit, het heeft geen zin.’ Hij glimlachte zonder zijn tanden te tonen. Het Norfolk-accent was gladgestreken, maar aan een zweem ervan was nog hoorbaar dat hij uit de streek kwam.
Aan de muur achter het bureau hing een groot prikbord, bezaaid met knipsels en foto’s. Shaw zag er een van Narr en de andere leden van de politiecommissie tijdens een bezoek aan St James voor een ontmoeting met de minister van Binnenlandse Zaken. Een oude prent van de vissersvloot, vol deinende masten van de haringboten. Maar de meest opvallende afbeelding was een foto van een voetbalteam in blauw met witte clubkleuren en eronder het uitvergrote clubwapen, de blauwe mosselschelp, en de naam: FC Wootton Marsh. Duncan Sly, de ploegbaas die hij op Styleman’s Middle had ontmoet, stond er in een modieus zwart joggingpak naast, een sporttas in zijn hand.
‘Ik hoop dat jullie het niet bezwaarlijk vinden, maar we zullen dit onderweg moeten doen,’ zei Narr. Hij stopte wat papieren in de zakken van zijn jekker. Toen ze door de receptieruimte liepen bukte hij zich, schoof de elektrische kachel dichter naar zijn secretaresse toe en deed het raam dicht. ‘Ik ben even weg,’ zei hij. ‘Geniet er maar van.’
Ze liepen haastig over het bedrijfsterrein naar een grote loods waar het naar ozon rook. Duizenden oesters lagen in metalen bakken waar water doorheen stroomde. Shaw snoof de lucht op, voelde zijn hartslag versnellen. De geur van de zee was bijna bedwelmend.
‘Brancaster,’ zei Narr, terwijl hij een oester oppakte en in het rond draaide alsof het een diamant was. ‘Bestelling uit Londen, West End.’ Hij schuifelde langs de tafel, die zacht trilde als de zeef van een goudzoeker.
Shaw bleef precies één stap achter hem. ‘Hebt u deze man gezien?’ Hij toonde zijn schets van de man die ze op de zandbanken van Styleman’s Middle hadden gevonden. ‘Herkent u het gezicht?’
‘Een agent in uniform kwam er gisteren mee, we hebben hem allemaal bekeken. Hij heeft iets bekends, maar wie weet?’
Narr pakte een oester uit een emmer, haalde een kort mes uit zijn zak en zette het lemmet deskundig in de gleuf in de schelp, draaide zijn pols en opende hem, zodat ze het vlees zagen, met de kleur van een zomerwolk. Hij liet hem door zijn keel glijden. ‘Dat is uw werk toch?’ zei hij. ‘Antwoorden zoeken.’
In de volgende loods draaiden duizenden kokkels zachtjes rond in watervaten.
‘Stookey blues,’ zei Narr. Hij pakte er een en wrikte de schelp open, zodat ze het op een oester lijkende dier zagen, melkachtig wit met een vage opaalglans. Hij at hem echter niet op, maar gooide hem in een emmer met gebroken schelpen.
Shaw werd de les beu. Hij merkte dat Valentine in de vorige loods was achtergebleven en met een van de fabrieksarbeidsters stond te praten.
‘Meneer Narr, is het denkbaar dat iemand, of een groep, spullen via Ingol Beach het land binnensmokkelt zonder de, mogelijk stilzwijgende, medewerking van uw mensen op Styleman’s Middle?’
Narr pakte een handvol kokkels en draaide ze om en om in zijn handpalmen. Hij liep naar de zijkant van de loods en haalde een korte houten plank van de muur, met aan weerszijden houten handvatten. Hij legde hem op de betonnen vloer, ging erop staan en zakte door zijn knieën, zodat hij de handvatten kon beetpakken.
‘Dit is een jumbo,’ zei hij. ‘Als je op de zandbanken bent, leg je hem op de grond en wiegt heen en weer, zo.’ Hij zwaaide heftig heen en weer. ‘Door de beweging worden de kokkels naar de oppervlakte gezogen, zodat je ze bij elkaar kunt harken.’ Hij kwam overeind. ‘Je hebt weinig tijd om de omgeving te bekijken. Geloof me, ik heb het tien jaar gedaan en ik kan me niet herinneren dat ik erg genoot van het uitzicht.’ Opnieuw de hand, die omhoog ging en aan de plek van de ontbrekende oorlel voelde.
‘Maar op een mooie dag, bij helder weer, kun je daar vijftien kilometer ver kijken. Je hoeft je rug maar te rechten. Of leren ze een oogje toe te knijpen?’
‘Vraag het ze,’ zei Narr schouderophalend. ‘Maar vergeet niet dat we niet in de schemering werken, laat staan in het donker, niet sinds Morecambe. Dus tenzij u het over daglichtsmokkelaars hebt… Ja, die zouden ze over het hoofd kunnen zien.’
‘We hebben het uw mensen gevraagd,’ zei Shaw.
‘Dan hebt u uw antwoord.’
Shaw vroeg zich af hoe Narr zou reageren als hij voorstelde hun gesprek op St James voort te zetten. Als hij niet een beetje meer medewerking kreeg zou hij het doen, ongeacht de consequenties.
‘Lufkin, Sly. Hoe lang werken ze hier al? Ooit een zekere Terence Brand op de loonlijst gehad?’
Narr stak zijn handen in de lucht. ‘Duncan Sly is een geboren en getogen visser. Zijn vader had oesterbedden, vijftien jaar bij de koopvaardij gezeten. Falklandoorlog, South Atlantic Medal. Geloof me, dat soort expertise koop je niet op de vrije markt. En dat soort eerlijkheid koop je nergens. Andy Lufkin? Ik ken hem al tien jaar, heb met hem samengewerkt op de IJslandse treilers. Hij is gediplomeerd gezagvoerder, maar er zijn geen boten, zodat hij nergens werk kan vinden. Daarom hebben wij hem in dienst genomen, tot ons geluk. Hij houdt de teugels strak en pikt geen gelul.’
Shaw vroeg zich af waarvoor dát een eufemisme moest zijn.
‘En Terence Brand?’
Narr schudde zijn hoofd.
‘Betekent dat nee?’
Narr keek hem voor het eerst recht in de ogen. ‘Dat betekent nee.’
‘En de Chinese arbeiders? De Tsjechische?’
‘Allemaal legaal, al hun papieren zijn gecontroleerd. Eén Tsjech trouwens. Bedrich, legaal, een EU-migrant. De twee andere Oost-Europeanen zijn Serviërs.’
Shaw deed een stapje naar voren en veegde het restant van een glimlach van Narrs gezicht. ‘Ik vroeg niet of ze legaal waren. Ik vroeg u of u ze vertrouwde.’
Narrs blik verhardde. ‘Het zijn harde werkers,’ zei hij. Toen draaide hij zich abrupt om en stak het bedrijfsterrein over. Teruggekeerd in het kantoor pakte hij de stapel berichten aan die zijn secretaresse hem gaf en negeerde Shaw.
‘Bezit het bedrijf een jacht, meneer Narr, met een blauwe oester op het zeil?’
‘Een jacht?’ Narr lachte. ‘U overschat de winstmarge op schaaldieren enorm, inspecteur. Nee, we hebben geen jacht.’
‘Ik zou de eigenaar van het bedrijf willen spreken, meneer Narr. Kunt u me daarbij helpen?’ vroeg Shaw, terwijl hij plaatsnam op de enige stoel.
‘Waarom?’
‘Omdat ik hem dezelfde vragen wil stellen die ik u heb gesteld.’
‘Waarom?’
‘Omdat ik misschien andere antwoorden krijg.’
‘Die krijgt u niet.’ Narr zuchtte. ‘Er zijn vier minderheidsaandeelhouders, allemaal mensen van hier met de benodigde kennis, contacten en ervaring. Maar het kapitaal komt uit het buitenland en ze houden hun zaken liefst voor zichzelf. Als u vragen hebt, probeer het dan bij het bedrijfssecretariaat. Maar ik zou er niet te veel van verwachten.’
Hij klapte een portefeuille open en haalde er een kaartje uit. Een van Lynns van oudsher bekende chique notarissen. Shaw nam het aan en liet zijn blik over de nog geopende portefeuille glijden, naar een foto in een doorschijnend vakje: Narr in wit overhemd onder een tropische zon, het gezicht van een vrouw tegen het zijne gedrukt, zwaar opgemaakt ondanks het badpak. Het was Sarah Baker-Sibley, glimlachend om de zijdelingse kus.