15 Zwarte haas en jachthond

Het was de slechtste vervalsing die hij ooit gezien had. Bond sprong in zijn Bentley en zegende zijn impuls om de wagen die avond mee te nemen. Met de choke helemaal uitgetrokken, sloeg de motor aan, en het lawaai overstemde de aarzelende woorden van de portier, die opzij sprong toen de achterwielen gravel tegen zijn nauwe broekspijpen opwierpen.

Toen de auto buiten het hek naar links afsloeg, was Bond jaloers op de voorwielaandrijving en het lage chassis van de Citroen. Hij schakelde snel over en begon de achtervolging; hij luisterde met genoegen naar de echo van de uitlaat toen hij met grote snelheid door de korte hoofdstraat van het stadje reed. Al spoedig was hij op de weg die langs de kust liep, een brede hoofdweg door de duinen; hij wist van zijn ochtendrit dat bet wegdek prima in orde was, en de bochten allemaal van kattenogen voorzien waren. Hij voerde de snelheid tot negentig mijl per uur op; zijn grote Marchal koplampen wierpen door het duister van de nacht een witte tunnel van licht van bijna een halve mijl lang op de weg.

Hij wist, dat de Citroën deze weg had gevolgd. Hij had de wagen buiten de stad nog gehoord, en er hing in de bochten nog wat stof. Hij hoopte, dat hij gauw de achterlichten zou zien. De nacht was stil en helder. Op zee zou er wel een lichte zomermist hangen, want hij hoorde af en toe de misthoorn langs de kust loeien.

Terwijl hij hoe langer hoe sneller ging rijden, vervloekte hij én Vesper én M, die haar dit werk opgedragen had. Dit was nu juist waar hij bang voor geweest was. Die vrolijke vrouwtjes die dachten dat ze het werk van een man konden doen! Waarom konden ze verdomme niet thuis blijven, bij hun potten en pannen, en zich met hun kleren en hun roddelpraatjes bezighouden, en het werk aan de mannen overlaten? En dat hem dit nu juist moest gebeuren, nu de zaak tot zo'n goed einde was gebracht! En dat Vesper er door zo'n oude truc ingelopen was, en zich had laten ontvoeren... en waarschijnlijk als gijzelaar werd vastgehouden... ais de een of andere idiote heldin uit een beeldroman! De stomme meid! Bond kookte van woede.

Natuurlijk, het was nogal duidelijk. Het meisje tegen zijn cheque van veertigmiljoen. Maar hij deed niet mee! Hij dacht er niet aan. Ze was nu eenmaal bij de Dienst, en ze wist, wat ze kon verwachten. Hij zou het niet eens aan M vragen. Deze zaak was belangrijker dan zij was. Het was té erg. Het was een lief kind, maar hij trapte er niet in. Maar dan ook beslist niet. Hij zou proberen de Citroen in te halen en ze neer te schieten, maar als zij daarbij geraakt werd, dan kon hij daar niets aan doen. Dan zou hij zijn plicht gedaan hebben... haar bevrijd hebben vóórdat ze haar naar de een af andere schuilplaats gebracht hadden... maar als hij ze niet te pakken kreeg, zou hij naar zijn hotel terug gaan, gaan slapen en er niet meer aan denken. Later zou hij Mathis vragen wat er met haar gebeurd was, en hem het, briefje laten zien. Als Le Chiffre het geld van Bond eiste in ruil voor het meisje, dan zou Bond niet reageren, en het aan niemand vertellen. Ze moest maar zien, hoe ze eruit kwam. Als de portier ging vertellen wat hij gezien had, zou Bond zeggen, dat hij dronken was geweest, en ruzie met het kind had gemaakt. De gedachten tolden in zijn hoofd heen en weer terwijl hij de grote wagen over de kustweg joeg; de bochten nam hij automatisch en hij lette op karren en wielrijders die op weg naar Royale waren. Op de rechte stukken prikten de sporen van de Amherst Villiers compressor in de vijfentwintig paarden van de Bentley, en dan klonk er een schrille kreet van pijn van de motor in de nacht. De snelheidsmeter wees honderdtwintig mijl per uur aan.

Hij wist, dat hij op de Citroën won. Zwaarbeladen als die was, zou hij niet veel meer dan tachtig kunnen rijden, zelfs op deze weg. Impulsief minderde hij vaart tot zeventig, stak zijn mistlampen aan en dimde de beide Marchals. En toen zag hij, een paar mijl verder op de weg, de achterlichten van een andere wagen. Hij pakte uit een verborgen holster onder zijn dashboard een legerpistool .45 met lange loop, en legde dit naast zich op de bank. Als het wegdek goed bleef had hij hoop, dat hij hiermee hun banden of hun benzinetank op een afstand van een kleine honderd meter zou kunnen raken.

Toen schakelde hij zijn grote licht weer in en drukte het gaspedaal in. Hij was volkomen rustig. Het probleem van Vespers leven was geen probleem meer. In het blauwige schijnsel van het dashboard was zijn gezicht grimmig, maar ontspannen.

In de Citroën zaten drie mannen en het meisje. Le Chiffre reed; zijn zware lichaam was over het stuur gebogen en zijn handen lagen losjes op het wiel. Naast hem zat de kleine dikke man, de man van de stok. In zijn linkerhand hield hij een zware handle vast, die gebruikt zou kunnen worden om de bank te verschuiven. Op de achterbank zat de lange, magere lijfwacht Hij leunde gemakkelijk achterover en staarde naar het dak; hij was blijkbaar niet geïnteresseerd in de grote snelheid van de wagen. Zijn rechterhand streelde over Vespers blote linkerdij.

Behalve haar benen, die tot de heupen bloot waren, leek Vesper op een pakje. Haar lange, zwartfluwelen rok was over haar armen en haar hoofd getrokken en met een stuk touw vastgebonden. Op de plaats van haar gezicht was er een gat in bet fluweel getrokken, zodat ze adem kon halen. Verder was ze niet gebonden en ze lag stil.

Le Chiffre concentreerde zich voor een deel op de weg die voor hem lag en voor een deel op de aanstormende lichten van Bond in het spiegeltje. Hij scheen er zich niets van aan te trekken toen de hond niet meer dan een mijl van de haas verwijderd was, en hij verminderde zijn snelheid zelfs tot zestig mijl. Bij de volgende bocht ging hij zelfs nog langzamer rijden. Een paar honderd meter verder gaf een Michelinpaal aan, dat er een zijweg was.

'Attention,' zei hij scherp tegen de man naast hem. De hand van de man greep de handle stevig vast Toen verminderde Le Chiffre zijn snelheid tot dertig. Hij zag de grote koplampen van Bond in de bocht achter zich. Hij nam een besluit 'Allez.'

De man naast hem trok de handle met een ruk omhoog. De kofferruimte achter in de wagen sperde open als de bek van een walvis. Er klonk een gerammel op de weg, en dan een ritmisch geratel, alsof de wagen een ketting uitgooide.

'Coupez.'

De man liet de handle weer zakken en het gerinkel hield op. Le Chiffre keek in zijn spiegeltje. Bonds auto was juist in de bocht. Le Chiffre gooide zijn stuur om en reed de wagen de smalle zijweg in, terwijl hij tegelijkertijd zijn lichten doofde.

Hij trapte op de rem, de drie mannen klommen uit de auto en liepen onder dekking van een lage heg naar de hoofdweg, die nu helder verlicht werd door de lampen van de Benüey. Ze hadden alle drie een revolver, en de magere man had in zijn rechterhand iets wat op een groot zwart ei leek.

De Bentley scheurde als een exprestrein op hen af.