44
Will liet zich de volgende dag testen. De verpleegkundige had om te beginnen alleen bloed nodig. Het was zo eenvoudig, na dat lange wachten: een verpleegkundige die vocht aan je onttrok en dat overdeed in een klein plastic flesje. Will keek toe hoe ze er een etiket op plakte. Hij was er altijd van overtuigd geweest dat het allemaal soepel zou verlopen. Maar nu was hij opeens doodsbang. Stel dat hij ongeschikt was, wat dan? Met een borende blik probeerde hij het flesje bloed zijn wil op te leggen: je zorgt maar dat het goed komt, makker.
Toen hij die avond naar huis ging, probeerde hij het uit zijn hoofd te zetten. Als zijn weefseltype overeenkwam met dat van zijn dochter, moesten er nog allerlei andere tests uitgevoerd worden: algehele gezondheid, psychisch welbevinden. Hij wilde ze het liefst zo gauw mogelijk achter de rug hebben, zo gauw mogelijk op een operatietafel liggen en vanaf tien aftellen tot hij in slaap viel. Als hij wakker werd, zou Kay aan de beterende hand zijn. Dan zou hij voor haar kunnen zorgen en de rest van zijn energie kunnen steken in het bijstaan van Georgie.
Will, Kay en Georgie keken die avond naar een maffe comedy. Ze zaten dicht tegen elkaar aangekropen hand in hand op de bank, aten chips en spraken geen van allen over de test. Ze lachten liever, tot de film halverwege afgleed naar zo’n bedenkelijk peil dat ze maar naar bed gingen, om geen oog dicht te doen.
‘Will? Met meneer Jamieson.’ De telefoon had hem wakker gemaakt.
‘Hallo, ja.’ Wills hart stond even stil.
‘Kun je naar mijn spreekkamer komen?’
Hij zei er niets over tegen de meisjes. Hij ging snel onder de douche, kleedde zich aan en reed naar het ziekenhuis. Hij vroeg zich af hoe vaak hij nog die kwelling van het wachten zou moeten doormaken. Hoe vaak zou hij slecht nieuws krijgen? Toch zeker niet elke keer? Nu zou hij toch zeker goed nieuws krijgen?
Will ging zitten toen hem dat werd gevraagd. O nee, de arts plantte zijn achterwerk op de rand van het bureau. Will werd er zo zenuwachtig van dat er zweetplekken ontstonden onder zijn armen en op zijn borst. Zijn handen trilden.
‘Jouw weefseltype…’
‘Ja…’ zei Will. ‘Ga verder.’
‘Komt niet overeen. Volstrekt niet zelfs.’
Had hij die woorden daarnet gehoord? Hij moest ze herhalen om ze goed te laten doordringen. ‘Het komt volstrekt niet overeen.’ Zijn stem was monotoon.
‘Zo is het.’
‘Weet u het zeker?’ Will vertikte het om zich door één zinnetje te laten beroven van alle hoop. Hij geloofde het nog niet. Het kon niet waar zijn.
‘Ik weet het zeker. Sterker nog, Will, ik weet niet goed hoe ik dit moet zeggen, maar…’
‘Maar wat?’
‘Toen ik de uitslag binnen had, heb ik je dossier doorgekeken…’
‘En?’
‘In de persoonsbeschrijvingen viel me een klein detail op, iets merkwaardigs… wat ik voor alle zekerheid nader wilde onderzoeken.’
‘Wat was dat dan? Zeg het gewoon maar!’
‘Je dochters hebben allebei mooie bruine ogen.’
‘Dat weet ik.’
‘Je vrouw heeft blauwe ogen.’
‘Inderdaad.’
‘Jij hebt blauwe ogen.’
Will zweeg.
‘Weet je zeker dat Cynthia de moeder is?’
‘Natuurlijk weet ik dat zeker. Ik heb hen uit haar zien komen. Waar hebt u het toch over?’
‘Om er honderd procent zeker van te zijn heb ik nog een test gedaan. Een DNA-test, met spoed. Will… ik weet niet hoe ik je dit moet zeggen, maar…’
‘Zég het nou toch.’
‘Twee ouders met blauwe ogen kunnen geen kinderen met bruine ogen krijgen.’
‘Wat?’
‘Het spijt me… het is genetisch onmogelijk. En de DNA-test heeft dat bevestigd. Will Marion, het spijt me vreselijk, maar je bent niet de biologische vader van de meisjes.’