18
Cynthia had in het verleden vele malen gewetensonderzoek gedaan. Altijd met succes, zo meende ze. En altijd, zonder uitzondering, met behulp van harddrugs.
Ze had zich nu ruim een jaar beholpen met een dieet van cannabis en alcohol, afgezien van af en toe wat hallucinogene middelen op de stranden van Zuid-India, maar zodra deze jonge James Dean – die ze op een dag zou bezitten, jazeker; Heath zou genieten van het verhaal – zodra dit jonkie haar had verteld dat haar kinderen zouden kunnen sterven als zij niet een stukje van haarzelf opofferde, kwam in het drassige hoofd van Cynthia als eerste op: heroïne.
‘Wat levert het me op?’ vroeg ze. Preston had geen idee dat Cynthia zich toch al had voorgenomen weer naar huis te gaan. Heath kwam binnenkort weer in aanmerking voor voorwaardelijke vrijlating en ze was niet van plan haar belofte aan hem te breken. Ze was zelfs gaan optreden als straatmuzikant, om geld voor een ticket bijeen te krijgen. Ze had inmiddels tien pond.
‘Je redt het leven van een van je dochters.’
‘Natuurlijk…’ Dit kereltje was achterlijk.
‘En… je wilt je vriend zien, neem ik aan? Ik kan je ticket naar huis betalen.’ Hij werd al minder achterlijk.
‘Betaal het ticket en beloof me nóg iets,’ zei ze.
‘Ik kan niets beloven als ik niet weet waar het om gaat.’
‘Ik wil binnen een uur na aankomst in Glasgow twee zakjes heroïne.’
Preston pulkte aan de huid rond zijn duim. Er kwam een keurig reepje los, dat hij op zijn servet legde en erin vouwde. ‘Laten we er twee uur van maken.’
‘Ik ga mijn spullen pakken,’ zei Cynthia. Ze ging terug naar haar tent, en zag in elk hoog, smal voorwerp dat ze tegenkwam een injectiespuit. Peter lag nog te slapen in de tent. Zijn voeten leken zo puntig als het uiteinde van een naald. Ze maakte hem niet wakker.
Het onwaarschijnlijke koppel deed het laatste deel van Prestons heenreis in omgekeerde richting over. Ze reisden per bus naar Caïro, en boekten daar een vlucht naar Glasgow, via Londen.
Helaas hield dit in dat ze twaalf uur in Caïro moesten wachten.
Ze benutten de tijd goed.
Preston belde zijn cliënt in Glasgow. ‘Ik heb goed nieuws,’ liet hij als voicemailbericht voor Will Marion achter. ‘Ik heb uw vrouw gevonden.’
Cynthia belde de Manchester gevangenis. ‘Dus hij is er nog wel?’ vroeg ze.
‘Waar zou hij anders moeten zijn?’ antwoordde de voorspelbaar norse beambte.
Ze slaakte een zucht van verlichting. Hij had geen stompzinnige ontsnappingspoging gedaan. ‘Kan ik hem spreken?’
‘O, een ogenblikje geduld, ik doe eerst hier even de boel op slot en dan loop ik helemaal naar zijn afdeling en daar weer naar de tweede verdieping, en dan klop ik aan bij zijn cel om te zien of hij gestoord wil worden.’
‘U wordt bedankt.’
‘Wat voor chocolaatjes heeft hij het liefst op zijn kussen, denk je?’
‘Wat?’
‘Dit is nu eenmaal het Hilton.’
‘Dikke lul.’
‘Wat zei je daar?’
‘Dank je wel,’ jokte ze, zo dochter, zo moeder. ‘Zou u hem iets willen doorgeven? Zeg maar dat ik naar huis kom en hem volgende week zal bezoeken.’
Daarna liet Cynthia Preston kennismaken met een hasjpijp. Hij nam één trekje, leunde achterover en zei: ‘Aha. Het is net alsof iemand je hoofd heeft volgepropt met watten en je dan in warm water heeft gelegd. Ja, nu weet ik hoe je je erbij voelt. Ongeremd. Zweverig…’ Hij zweeg. ‘Het aantrekkelijke ervan ontgaat me een beetje.’
Ten slotte liet Cynthia Preston kennismaken met het vrouwenlichaam.
Ze zaten in een kleine hotelkamer in een buitenwijk van Caïro. Er was maar één kamer vrij geweest – ‘Wees maar niet bang, ik eet je niet op!’ had Cynthia gezegd, in de wetenschap dat ze de waarheid sprak. Zij zou hém niet opeten, integendeel, hij zou háár verslinden.
‘Heb je er weleens een gezien?’ vroeg ze, in de veronderstelling dat het antwoord nee zou zijn. Hoe verbluffend mooi hij ook was, ze had nog nooit zo’n oen ontmoet.
‘Online,’ zei hij. Wat hem betrof waren vagina’s net zoiets als dope. Het aantrekkelijke ervan ontging hem een beetje. Sterker nog, hij vond sommige regelrecht lelijk: de uitpuilende soort, die je nog het liefst een pinda zou willen voeren. Toch vond hij dat hij er vertrouwd mee moest raken, net als met seks, zoals hij op zijn negende had gevonden dat hij zich maar eens aan olijven moest wagen. Van dat laatste had hij overigens geen spijt gehad. Anderhalf uur later hadden er nóg bittere flintertjes in zijn mond getinteld.
Cynthia liet haar hippierok op de grond vallen en ging voor hem staan. Ze droeg geen slipje. Preston bekeek haar met grote ogen en verroerde zich niet.
‘Waarom scheer je je?’ vroeg hij. Hij trilde een beetje. Het was intrigerender dan olijven.
‘Dat is mooier,’ antwoordde ze. ‘Vind je niet?’
‘Ik weet het niet. Om daar iets definitiefs over te kunnen zeggen zou ik ’m eerst mét haar moeten zien.’
‘Dan zou je een week of twee moeten wachten.’
‘Zoveel tijd heb ik niet,’ zei hij. ‘Mag ik eraan zitten?’
‘Daar sta ik op.’ Cynthia werd opgewonden van zijn beleefde, zonderlinge gedrag, met als gevolg dat alles waar Preston naar keek opzwol.
Hij kwam dichterbij en streek met zijn wijsvinger over haar geschoren schaambeen. Het voelde aan als een stekelige elleboog. Hij vond het niet eng. Maar hij voelde geen aandrang om er op wat voor manier dan ook mee samen te smelten.
Hij rechtte zijn rug, liep naar de wastafel en waste zijn handen.
‘Je mag me daar zoenen als je wilt,’ zei Cynthia enigszins geïrriteerd. Waar was hij nou mee bezig?
‘Dank je, maar liever niet,’ zei hij, terwijl hij zijn handen droogde. ‘Ik ben moe. Er staat ons morgen een lange reis te wachten.’
Cynthia deed haar rok aan. Ze was nog nooit zo vernederd. Wat een ettertje. Ze zou het aan Heath vertellen. Die zou des duivels zijn.
De volgende dag gingen ze aan boord van het vliegtuig naar Londen. Preston zat tijdens de reis een boek door te bladeren.
‘Waarom léés je het niet gewoon?’ vroeg Cynthia, die probeerde te doen alsof ze niet zag dat de steden onder haar de vorm hadden van injectiespuiten.
‘Dat doe ik ook,’ zei hij.
‘Maak dat de kat wijs.’
‘Overhoor me maar,’ zei hij, en hij gaf haar het boek. Het heette: Understanding Power. The Indispensable Noam Chomsky.
Cynthia las de eerste bladzijde van het eerste hoofdstuk. Ze deed er verscheidene minuten over. Ze begreep er geen snars van, kon er geen enkele vraag over stellen, al zou hij haar hebben betaald.
‘Wat is de eerste zin?’ vroeg ze.
‘Noam Chomsky is professor in de linguïstische en filosofische wetenschappen aan het Massachusetts Institute of Technology in Boston,’ zei hij.
Wijsneus, dacht Cynthia, toen ze de állereerste woorden las. Ze gaf hem het boek terug en keek naar de injectiespuitvormige wolken. Het leek wel tovenarij.