11
‘Je dochter zou me komen bezoeken,’ zei Heath aan zijn kant van de halvemaanvormige stoel.
Heath was zwaarder geworden sinds Will hem voor het laatst had gezien. De boosheid in zijn kaak was pafferig. Er hing een walm om hem heen van muf geworden zweet, sokken en sperma. Maar ook al was hij dik, stonk hij en zat hij opgesloten, hij joeg Will nog steeds de stuipen op het lijf, en wel zozeer dat die zijn handen op elkaar moest klemmen om het trillen in bedwang te houden. Ze hadden elkaar nog nooit gesproken zonder dat Cynthia erbij was, en Will besefte dat je maar beter een ongemakkelijk bindmiddel kon hebben dan helemaal geen. Dit waren haar mannen, haar twee mannen, oog in oog: de een doodsbang en smekend, de ander gewelddadig en minachtend.
‘Ze is ziek,’ zei Will. Stotterde hij? Hij hoopte van niet. Was het erg als Heath wist hoe bang hij was? Was het erg dat Will een kinderachtige, nietige, krachteloze indruk maakte vergeleken bij deze bruut? Misschien niet, maar het irriteerde Will mateloos dat Heath Jones nog steeds de touwtjes in handen had, ook al had hij een gevangenispolo aan.
‘Nou en?’
‘Ze zijn allebei ziek, de dochters van Cynthia.’ (Hoe lang was het geleden dat hij haar naam hardop had gezegd? De warme klank ervan verspreidde zich door zijn aderen.)
‘Zoals ik al zei, nou én?’
‘Daarom ben ik op zoek naar mijn vrouw.’
‘Je vrouw!’ Heath laste een dramatisch, gangsterachtig lachje in en zei toen gniffelend: ‘Doe je er nog steeds uren over om klaar te komen? Daar had ze een bloedhekel aan.’
‘Waar is ze?’ Wills handen hadden elkaar losgelaten en lagen nu openlijk trillend op zijn notitieblok en pen.
Hij was rood geworden. Hij wist dat hij rood was. In het rood was Cynthia’s stem, die zei: ‘Wil je nou eens van me af gaan? Merk je dan niet dat ik al klaargekomen ben?’
‘Wat is het je waard?’ Heath schoof dichter naar hem toe. Zijn adem rook naar pus.
Will stelde honderd pond voor.
‘Ach, laat maar zitten, makker,’ zei Heath. Hij zakte onderuit in zijn stoel en maakte het zich gemakkelijk. ‘Ik doe een oude vriend graag een plezier.’
Will aarzelde. De niet-aflatende glimlach van Heath joeg hem angst aan. ‘Nou, eh, dank je wel,’ bracht hij er na een lange stilte uit.
‘Geen dank.’ Heath boog zich voorover, krabbelde iets op Wills notitieblok en stond op.
O nee, dacht Will, hij wil me de hand schudden. Is er een mogelijkheid om daar onderuit te komen?
Die was er niet. Will deed zijn best om geen spier te vertrekken toen Heath de overeenkomst bezegelde, maar het was een onmogelijke opgave. Het deed pijn, en niet zo’n beetje ook: de ogen van Will vernauwden zich en werden waterig.
Heath draaide zich om en vertrok. Toen hij bijna bij de deur was bleef hij staan en zei: ‘Als je haar gevonden hebt, laat je het me dan even weten?’
Toen Heath in het binnenste van de gevangenis verdween, haalde Will diep adem. Hij wist het niet zeker, maar hij had de indruk dat hij daarnet minutenlang had verzuimd adem te halen.
Een halfuur later verliet Will Strangeways. Hij had twee dingen bereikt:
Hij was in het bezit gekomen van het laatst bekende adres van Cynthia: een jaar geleden had ze in een appartement in Finsbury Park in Londen gewoond.
En hij was Heath een wederdienst verschuldigd.
Het was al donker toen Will de straat vond. Hij moest tweehonderd meter van het adres vandaan parkeren. Het bleek een groot victoriaans rijtjeshuis te zijn, in de buurt van het metrostation. Hij klopte drie keer op de voordeur en wachtte af.
Er had ooit een vierkant stuk glas in de deur gezeten. Er was nu een ongeschilderd stuk board overheen getimmerd. De deurmat was gerafeld en smerig. Will staarde ernaar en probeerde kalm te blijven. Zou hij haar zo meteen zien? Zou ze net zo betoverend zijn als toen? Wat voor gevoelens zou het bij hem losmaken? Plotseling verscheen er een papiertje op de mat. Iemand in huis had een briefje onder de deur door geschoven. Hij pakte het op.
‘Steek het geld door het erkerraam,’ stond erop.
Wát? Will las het opnieuw en klopte weer aan. Er gebeurde niets. Hij liep de voortuin in (een reep beton eigenlijk, van een krappe meter diep). Een van de erkerramen stond een centimeter of vijf open.
‘Ik heb geen geld,’ zei hij door de kier. De verbogen luxaflex maakte het hem onmogelijk naar binnen te kijken.
‘Rot dan maar op,’ zei een vrouwenstem. ‘Geen geld, geen smack.’
‘Ik wil geen smack. Ik heet Will Marion. Cynthia, ben jij dat?’
De daaropvolgende stilte duurde eindeloos. Was zij het? Bracht ze haar haar in orde voor hem? Of was ze uit het achterraam gesprongen, om via allerlei steegjes weg te vluchten en een taxi aan te roepen?
Hij ging weer terug naar de voordeur en wachtte. O god, o god, de deur ging open.
‘Jij kent Cynthia?’ De vrouw tegenover hem was een jaar of drieëntwintig. Hooguit vierenveertig kilo. Spuitlittekens. Haar ogen twee lege vijvers.
‘Ik ben haar ex-man. Kan ik haar spreken?’
‘Weet ik niet.’
‘Is ze er?’
‘Misschien.’
Hij besefte dat hij over de brug zou moeten komen.
‘Ga haar halen,’ zei hij, en hij stopte haar een keurig briefje van tien pond in de hand.
Ze stak het geld in haar zak. ‘Ze is er niet. Ze is een jaar geleden vertrokken. Kutwijf. Heeft onze smack achterovergedrukt. Voor zover ik weet is ze met een vriend naar India gegaan. Als je haar vindt, zeg dan maar dat we het niet vergeten zijn.’
‘Waar in India?’
De vrouw had geen idee.
‘Wie was die vriend?’
‘Meer weet ik niet,’ zei ze, en ze krabde haar littekens zo venijnig dat Will er een zere arm van kreeg.
Voordat hij naar huis ging, bezocht Will iemand die hij beter dertien jaar eerder had kunnen bezoeken.
Meredith was pleegouder, en bovendien de laatste persoon die had geprobeerd Cynthia op te voeden. Cynthia was op haar vijftiende bij haar komen wonen en was dol op haar. Ze beweerde dat Meredith de enige volwassene was die haar als kind echt had begrepen. Will had Meredith en haar toenmalige man Brett niet meer gezien sinds de bruiloft, waarvoor ze helemaal met de auto naar Glasgow waren gekomen. De bruiloft! Cynthia had gezegd dat ze iets onconventioneels en humanistisch wilde. Om de een of andere reden koos ze uiteindelijk voor de universiteitskapel en een oud hotel in Dumbartonshire. Conservatiever kon bijna niet. Ze was zelfs in het wit en had gevraagd of de man van Meredith haar ten huwelijk wilde geven.
‘Brett is een jaar geleden gestorven,’ zei Meredith bedroefd. ‘Hij had door een ontstoken vinger een bloedvergiftiging opgelopen, die zijn organen heeft verwoest.’
Sinds de bruiloft was Meredith van een gezellig mollige vrouw van middelbare leeftijd veranderd in een dikke oude vrouw. Will telde vier onderkinnen toen ze een ansichtkaart losmaakte van haar met magneetjes volgeplakte koelkast.
Vrolijk, stond erop. Je moet hier écht eens naartoe. Er zijn zoveel kleuren!
Op de voorkant van de ansichtkaart was een schitterend strand te zien met eethuisjes die lassi verkochten. Chapora, Goa, stond erbij. De kaart was elf maanden geleden gedateerd.
Als gevolg van een ongeval in de buurt van Penrith en wegwerkzaamheden bij Dumfries deed Will er acht uur over om thuis te komen. Het was stil in huis – hij nam aan dat de meisjes allebei lagen te slapen.
Haar laatst bekende adres was dus in India. Hij ging naar zijn werkkamer, haalde zijn notitieblok tevoorschijn en schreef: India – ernaartoe gaan en haar zelf proberen te vinden?
Toen hij keurig de voors en tegens noteerde, realiseerde hij zich dat het niet haalbaar was. Hij kon de meisjes niet in hun eentje de dialysebehandelingen laten trotseren.
Hij googelde haar naam, en gebruikte niet alleen haar meisjesnaam, Burns, maar ook haar huwelijksnaam, Marion, en de achternaam van Heath, Jones. Vele zoekpagina’s later realiseerde hij zich dat hij te breed had gezocht, en dat het onwaarschijnlijk was dat ze een internetaanwezigheid zou hebben opgebouwd, gezien haar vlijtige drugsgebruik en zwervende levensstijl.
Hij zocht op Facebook. De Cynthia’s met niet alleen de juiste achternaam maar ook een portretfoto, vertoonden geen gelijkenis. Hij begon berichtjes te sturen naar degenen zonder foto, maar gaf de moed op toen hij besefte dat hij er duizenden zou moeten verzenden.
Hij probeerde Twitter. Leverde niets op.
Hij raadpleegde onlinedatabases van vermiste personen. Snakte naar een borrel.
Hij belde de Britse ambassade in Delhi. Er werd urenlang niet opgenomen, en toen hij eindelijk dan toch iemand aan de telefoon kreeg, mompelde deze kortweg dat er niemand aanwezig was, en hing op.
Omdat hij inzag dat hij hierbij hulp nodig had, googelde hij privédetectives in Glasgow. Eén bureau, The Hunters and Collectors genaamd, sprong eruit. Will mailde hun in grote lijnen waar het om ging, nadat hij had besloten dat hij het bureau drie weken de tijd zou geven om haar te vinden. Mocht dat mislukken, dan zou hij misschien gedwongen zijn een nieuw kopje te maken op het derde vel van zijn notitieblok.